ECLI:NL:RBROT:2009:BL3292

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/1538 en 08/2031
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire strafontslag van ambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim en betrokkenheid bij transactiewinsten buiten het zicht van de belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 mei 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ambtenaar, en de Staatssecretaris van Financiën. Eiser was ontslagen wegens zeer ernstig plichtsverzuim, waaronder het niet nakomen van afspraken over werktijden en betrokkenheid bij het buiten het zicht van de belastingdienst houden van transactiewinsten. Eiser had herhaaldelijk zijn aanvangs- en werktijden niet gerespecteerd, ondanks meerdere waarschuwingen en de mogelijkheid om zijn gedrag te corrigeren. Daarnaast had hij zijn medewerking verleend aan de aan- en verkoop van onroerend goed, waarbij hij aanzienlijke transactiewinsten ontving en deze buiten het zicht van de belastingdienst hield. De rechtbank oordeelde dat het ontslag niet onevenredig was, gezien de ernst van het plichtsverzuim en de schending van het vertrouwen dat de werkgever in eiser had.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/1538
AWB 08/2031
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaats], eiser,
gemachtigde mr. V.M. Weski, advocaat te Rotterdam,
en
de Staatssecretaris van Financiën, verweerder.
gemachtigde L.P. de Jonge.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 13 augustus 2007 heeft verweerder eiser geschorst omdat aan eiser mededeling is gedaan van het voornemen hem te bestraffen met onvoorwaardelijk ontslag. Tevens heeft verweerder besloten de bezoldiging gedurende zes weken voor één derde deel en daarna volledig in te houden.
Bij brief van 24 september 2007 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 19 september 2007 heeft verweerder eiser wegens zeer ernstig plichtsverzuim als disciplinaire straf ontslag verleend.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 23 november 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 februari 2008 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 13 augustus 2007 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het schorsingsbesluit) heeft eiser bij brief van 4 april 2008 beroep ingesteld.
Bij besluit van 2 april 2008 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 19 september 2007 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het ontslagbesluit) heeft eiser bij brief van 13 mei 2008 beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2009. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2 Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 91, eerste lid, aanhef en onder b, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna: ARAR) kan de ambtenaar in zijn ambt worden geschorst wanneer hem door het daartoe bevoegde gezag het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven, dan wel hem die straf is opgelegd.
1.2 Ingevolge artikel 92, eerste lid, van het ARAR kan tijdens de schorsing de bezoldiging voor éénderde gedeelte worden ingehouden; na verloop van zes weken kan een verdere inhouding, ook van het volle bedrag der bezoldiging, plaatsvinden.
1.3 In artikel 80, eerste lid, van het ARAR is bepaald dat de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair kan worden gestraft.
1.4 In artikel 81, eerste lid, aanhef en sub l, van het ARAR is bepaald dat als disciplinaire straf ontslag verleend kan worden.
2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser kon worden geschorst omdat aan de beschikbare gronden voldoende gewicht kon worden toegekend om tot het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag te komen. De financiële problemen van eiser ten gevolge van het inhoudingsbesluit zijn niet van dien aard, dat om die reden daarvan af zou moeten worden gezien. Door eiser zijn geen financiële gegevens overgelegd waaruit een financiële noodsituatie blijkt. Voorts is verweerder van mening dat het plichtsverzuim van zodanig ernstige aard is dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag hieraan niet onevenredig is te achten. De combinatie van de ten laste gelegde gedragingen maakt dat sprake is van een onherstelbaar beschadigd vertrouwen in de integriteit van eiser als ambtenaar van de belastingdienst. Op naam van eiser zijn een tweetal panden in Rotterdam aangekocht en diezelfde dag weer doorverkocht, met een transactiewinst van € 22.500,-- respectievelijk € 27.500,--. Eiser heeft het tot twee keer toe goed gevonden dat een persoon een aanmerkelijk bedrag op zijn bankrekening heeft gestort, welke bedragen eiser vervolgens in één keer contant heeft opgenomen en aan die persoon heeft overhandigd. Eiser heeft hiervoor twee keer een vergoeding van € 250,-- ontvangen. Eiser had op dat moment, ongeacht zijn opleidingsniveau, reeds kunnen en moeten begrijpen dat misbruik van hem en van de door hem ondertekende stukken en beschikbaar gestelde werkgeversverklaringen was gemaakt. Ook dat hij tweemaal zijn bankrekening ter beschikking moest stellen en het bedrag in één keer in contanten moest opnemen en overhandigen had bij eiser argwaan moeten wekken. Aannemelijk is dat door de handelwijze van deze persoon de transactiewinsten op de bewuste panden buiten de boeken en dus buiten het zicht van de belastingdienst zijn gebleven. Dat eiser geen verdachte is geweest in het strafrechtelijk onderzoek en zelf naar zijn leidinggevende is gestapt, maakt volgens verweerder vorenstaande niet anders. Met betrekking tot het niet nakomen van afspraken aangaande werktijden en het niet hervatten van werkzaamheden na hersteld te zijn verklaard door de bedrijfsarts stelt verweerder dat eiser er vele malen op is gewezen dat hij de met hem gemaakte afspraken dient na te komen en dat eiser zich hier bij herhaling niet aan heeft gehouden.
3 Eiser kan zich niet verenigen met de bestreden besluiten en voert daartoe
– samengevat – het volgende aan. Eiser ontkent dat sprake is geweest van een situatie waarin hij al dan niet bewust transactiewinsten buiten het zicht van de belastingdienst heeft gebracht. Eiser is aangemerkt als slachtoffer van malafide personen en hij is door de FIOD ook alleen als getuige gehoord en nadien niet strafrechtelijk vervolgd. Bovendien is eiser zelf met de informatie naar zijn leidinggevende gegaan. Eiser heeft een lage functie met bijbehorend opleidingsniveau en hij heeft een en ander niet kunnen doorzien. Eiser is niet de enige persoon die slachtoffer van dit soort praktijken is geworden. Ten aanzien van de werktijden van eiser stelt eiser dat hij al het verzuim heeft verantwoord en dat daarmee steeds werd ingestemd, weliswaar achteraf, maar het systeem dat verzuim kon worden hersteld werkte ook zo voor anderen. Bovendien was de leidinggevende bekend met het feit dat eiser kampte met privé-problemen, waardoor het verzuim veroorzaakt werd. De bedrijfsarts had moeten beoordelen of het plichtsverzuim eiser hierdoor wel toe te rekenen was. Het incident met de bedrijfsarts over de hersteldmelding is dermate gering van aard dat dit het ontslagbesluit zeker niet kan dragen. Gelet op deze omstandigheden dient het disciplinair ontslag als een onevenredige maatregel te worden aangemerkt. Met betrekking tot de schorsing heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met het feit dat eiser al schulden had en door de schorsing en de inhouding van de bezoldiging verder in de schulden raakte.
4.1 De rechtbank overweegt als volgt.
4.2 De rechtbank stelt vast dat de feiten die verweerder aan de schorsing en het disciplinair strafontslag ten grondslag heeft gelegd niet door eiser worden betwist. De rechtbank gaat derhalve uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft meegewerkt aan het buiten het zicht brengen van transactiewinsten c.q. vermogen door in de privé-sfeer al dan niet bewust zijn medewerking te verlenen aan de aan- en verkoop van een aantal panden te Rotterdam. Op naam van eiser zijn een tweetal panden in Rotterdam aangekocht en diezelfde dag weer doorverkocht, met een transactiewinst van € 22.500,-- respectievelijk € 27.500,--. Eiser heeft het tot twee keer toe goed gevonden dat een persoon een aanmerkelijk bedrag op zijn bankrekening heeft gestort, welke bedragen eiser vervolgens in één keer contant heeft opgenomen en aan die persoon heeft overhandigd. Eiser heeft hiervoor twee keer een vergoeding van € 250,-- ontvangen.
Voorts is eiser bij herhaling de met hem gemaakte afspraken omtrent zijn aanvangs- en werktijden niet nagekomen. Ook heeft eiser ten onrechte zijn werkzaamheden niet hervat, nadat hij hersteld is gemeld door de bedrijfsarts.
4.3 Door eiser wordt voorts niet betwist dat bovengenoemd feitencomplex als (ernstig) plichtsverzuim kan worden gekwalificeerd. De rechtbank merkt het derhalve als ernstig plichtsverzuim aan.
4.4 Ten aanzien van de stelling van eiser dat hij ten tijde van het verweten plichtsverzuim kampte met privé-problemen en dat de bedrijfsarts daarom had moeten onderzoeken of het plichtsverzuim wel toerekenbaar is, overweegt de rechtbank het volgende. Naar aanleiding van de tenlastelegging van 22 maart 2007 waarin eiser verweten wordt dat hij zich niet aan de gemaakte afspraken omtrent zijn aanvangs- en werktijden houdt en ondanks een hersteldmelding door de bedrijfsarts zijn werkzaamheden niet heeft hervat, heeft eiser een brief geschreven. In deze brief heeft eiser aangegeven dat sprake is van privé-problemen betreffende zijn financiën en zijn familie. Nu eiser zijn gestelde privé-problemen op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd, bijvoorbeeld door het overleggen van een medische (deskundigen-)verklaring, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet heeft aangetoond dat de verweten gedragingen hem niet kunnen worden toegerekend. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder de bevoegdheid had over te gaan tot oplegging van een disciplinaire straf. Overigens overweegt de rechtbank dat het verweerder niet had misstaan als hij met iets meer compassie naar eiser toe had gereageerd. In een verantwoordingsgesprek op 5 april 2007 tussen eiser en een managementteamlid van de dienst B/CFD is immers in reactie op de gestelde privé-problemen slechts gezegd dat als het werk problemen oplevert door de privé-situatie, dit het probleem van eiser is.
4.5.1 De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of het disciplinair strafontslag onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Gelet op de aard en de ernst van het plichtsverzuim, dient deze vraag naar het oordeel van de rechtbank ontkennend te worden beantwoord en zij overweegt daartoe het volgende.
4.5.2 Eiser is in vele gesprekken aangesproken op zijn manier van verlof opnemen en het niet nakomen van de gemaakte afspraken omtrent zijn aanvangs- en werktijden. Hem is ook verschillende keren de kans gegeven om de gemaakte afspraken na te komen. Hij deed dit echter bij herhaling niet. Dat eiser achteraf zijn uren verantwoordde in SAP - het door verweerder gehanteerde registratiesysteem - doet hier niet aan af, zeker niet nadat met hem afspraken waren gemaakt over zijn aanvangs- en werktijden. Daarnaast heeft eiser zich na hersteldmelding door de bedrijfsarts niet gemeld op het werk.
Voorts heeft eiser verschillende keren gegevens, zoals zijn naam, bankrekening en werkgeversverklaring beschikbaar gesteld om transactiewinsten buiten het zicht van de belastingdienst te houden. Eiser had na ontvangst van de brieven van het Kadaster en nadat hij tot tweemaal toe was gevraagd om een groot bedrag op zijn bankrekening te laten storten en contant op te nemen en over te dragen aan de hem bekende persoon moeten weten dat dit niet klopte. Zeker nu eiser daarvoor per keer € 250,-- ontving. Eiser had moeten begrijpen dat dit geen legale praktijken betrof, ongeacht zijn opleidings- en functieniveau . Dat eiser door de FIOD niet als verdachte is aangemerkt, maar slechts als slachtoffer en als getuige is verhoord, doet hier niet aan af. Dat ook andere personen slachtoffer zouden zijn geworden van dezelfde malafide praktijken, doet evenmin ter zake. De integriteit van eiser als ambtenaar van de belastingdienst is aangetast en voorts heeft hij het door verweerder in hem gestelde vertrouwen in ernstige mate beschaamd door zich niet aan de met hem gemaakte afspraken te houden.
4.6 Met betrekking tot de schorsing en de inhouding van de bezoldiging overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op hetgeen hiervoor met betrekking tot het onvoorwaardelijke ontslag is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om eiser te schorsen en tot inhouding van de bezoldiging over te gaan, nadat hem mededeling was gedaan van het voorstel hem te bestraffen met onvoorwaardelijk ontslag. Immers niet kan worden gezegd dat verweerders voornemen tot bestraffing duidelijk op onvoldoende basis berustte. Ten aanzien van de inhouding van de bezoldiging heeft verweerder bij de afweging van de betrokken belangen doorslaggevende betekenis toegekend aan de ernst van het aan eiser verweten plichtsverzuim. Nu het hier een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft, dient de rechterlijke toetsing terughoudend te zijn. De rechtbank is van oordeel dat de inhouding van de bezoldiging deze beperkte rechterlijke toetsing kan doorstaan. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de periode van schorsing tot aan het ontslagbesluit ruim een maand betreft. Eiser heeft derhalve tot aan zijn ontslag nog tweederde van zijn salaris ontvangen.
5 Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
6 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mr. P.C. Santema, voorzitter, mr. A. van ’t Laar en
mr. E.A. Poppe-Gielesen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Snel-van den Hout, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 13 mei 2009.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA te Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op