ECLI:NL:RBROT:2009:BL1884

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
324181 / HA ZA 09-377
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van notarissen bij eigendomsoverdracht en statutenwijziging van een stichting

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de aansprakelijkheid van notarissen in het kader van een eigendomsoverdracht en een statutenwijziging van de stichting "De Vloeiplancke". De eisers, drie van de vier kinderen van de overleden ouders, hebben de notarissen aangeklaagd voor onrechtmatig handelen. De zaak draait om de overdracht van onroerende zaken van de ouders aan de stichting, die vervolgens door de stichting aan een BV van het vierde kind is overgedragen. De rechtbank oordeelt dat de notarissen niet aansprakelijk zijn voor de eerste overdracht, omdat deze rechtsgeldig was en de ouders bevoegd waren om over de onroerende zaken te beschikken. Echter, ten aanzien van de tweede overdracht, waarbij de stichting de onroerende zaken aan de BV overdroeg, oordeelt de rechtbank dat de notaris niet voldoende zorgvuldigheid heeft betracht. De statutenwijziging, die alle verwijzingen naar de familie uit de statuten schrapte, had extra aandacht van de notaris moeten vereisen. De rechtbank concludeert dat de notaris in deze situatie onrechtmatig heeft gehandeld jegens de eisers, die als derden betrokken waren. De vorderingen van de eisers worden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de notarissen veroordeelt tot schadevergoeding, maar de vordering tot nietigverklaring van de akten wordt afgewezen. De zaak wordt verwezen naar de schadestaatprocedure voor verdere beoordeling van de schade.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 324181 / HA ZA 09-377
Uitspraak: 23 december 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiser 3],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. M. Elmers,
- tegen -
1. [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde 2],
gevestigd te [plaatsnaam],
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagden (in conventie),
advocaat (allen) mr. W.J. Hengeveld.
Eisers in conventie worden hierna gezamenlijk aangeduid als “[eisers].”. Waar nodig worden zij afzonderlijk aangeduid met hun voornamen. Gedaagde in conventie onder 1 wordt hierna aangeduid als “[gedaagde 1]”. Gedaagden onder 2 en 3 worden gezamenlijk in enkelvoud aangeduid als “[gedaagden]”.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaardingen d.d. 21 januari 2009, met producties;
- conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie van [gedaagde 1], met producties;
- conclusie van antwoord van [gedaagden], met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 13 mei 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- brief met bijlagen van mr. Elmers d.d. 4 september 2009;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 21 september 2009, waaraan gehecht de brieven namens mr. Hengeveld d.d. 19 oktober 2009 en van mr. Elmers d.d. 29 oktober 2009.
2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1 [eisers]. zijn drie van de vier kinderen van [ouder 1] en [ouder 2] (hierna ook aangeduid als: de ouders). Het vierde kind is [kind] (hierna aangeduid met zijn voornaam).
2.2 [kind] is enig aandeelhouder en directeur van Beheersmaatschappij Rebema B.V. (hierna: Rebema).
2.3 De ouders waren bij leven eigenaar van enkele percelen “[grond]” te Rockanje, waarop een boerderij en een bungalow gelegen waren.
2.4 Bij notariële akte van 2 augustus 1994 is de stichting “De Vloeiplancke” opgericht (hierna: de stichting). De statuten van de stichting luiden voor zover relevant als volgt:
“Doel
Artikel 2
De stichting heeft ten doel het beheren en exploiteren van registergoederen en het ontwikkelen hiervan.
De stichting tracht haar doel onder meer te bereiken door:
- het verwerven van registergoederen;
- het verwerven en onderhouden van een boerderij ten behoeve van de familie [familie];
- het verhuren en/of verpachten aan afstammelingen van de familie [familie] of aan derden van gemelde registergoederen.
[…]
Bestuur
Artikel 4
a. Het bestuur van de stichting bestaat uit een oneven aantal leden […].
[…]
e. Mocht casu quo mochten in het bestuur om welke reden dan ook een of meer leden ontbreken, dan vormen de overblijvende bestuursleden, of vormt het enige overblijvende bestuurslid niettemin een wettig bestuur.
[…]
Bestuursbevoegdheid en vertegenwoordiging
Artikel 6
[…]
b. Het bestuur is bevoegd na schriftelijke toestemming van de Raad van Toezicht tot het aangaan van overeenkomsten tot en het verkrijgen, vervreemden of bezwaren van registergoederen […].
[…]
Raad van toezicht
Artikel 11
1. Door het bestuur kan een Raad van Toezicht worden ingesteld, bestaande uit leden van het gezin van de heer [ouder 1] en hun afstammelingen in de rechte lijn.
2. De Raad van Toezicht heeft tot taak:
a. alle besluiten tot vervreemding, bewaring en verkrijging van registergoederen schriftelijk goed te keuren;
[…]
Statutenwijziging
Artikel 14
a. Het bestuur is bevoegd deze statuten te wijzigen. Het besluit daartoe moet worden genomen met een meerderheid van ten minste drie/vierde van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin alle bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn.”
Voorts bepalen de statuten dat voor de eerste maal [kind] en [ouder 1] (de vader) tot bestuurders worden benoemd.
2.5 De in artikel 11 van de statuten bedoelde Raad van Toezicht is door het bestuur van de stichting niet ingesteld.
2.6 Bij notariële akte van 28 oktober 1998 heeft [ouder 1] met instemming van [ouder 2] de in 2.3 bedoelde onroerende zaken aan de stichting in eigendom overgedragen, met dien verstande dat de desbetreffende akte de in 2.3 bedoelde bungalow niet met zoveel woorden noemt. De akte noemt (onder meer) wel het perceel “[grond]” waarop de bungalow is gelegen. Volgens de akte had [ouder 1] destijds woonplaats in Brasschaat (België). Voorts noemt de akte zowel [ouder 1] als [kind] als comparanten. De akte is verleden door [gedaagde 1], notaris te Rotterdam. De akte luidt verder voor zover van belang als volgt:
“KOOPPRIJS, VERREKENING DIVERSE BEDRAGEN
De koopprijs bedraagt zevenhonderd vijftig duizend gulden (f. 750.000,--), welk bedrag door koper is voldaan.
[…]
GOEDKEURING RAAD VAN TOEZICHT
Aangezien het bestuur van de Stichting “De Vloeiplancke” geen gebruik heeft gemaakt van haar op grond van artikel 11 van haar statuten toekomende bevoegdheid tot het instellen van een Raad van Toezicht behoeft de volgens lid 2 van gemeld artikel vereiste goedkeuring niet verleend te worden.”
2.6 Van 1 februari 2000 tot 29 maart 2005 waren naast de in 2.4 genoemde bestuursleden ook [X] en [Y] lid van het bestuur van de stichting. Van 1 februari 2003 tot 29 maart 2005 waren ook [Z] en [ouder 2] lid van het bestuur.
2.7 [ouder 1] is op 15 mei 2004 overleden.
2.8 Bij notariële akte van 12 oktober 2006 zijn op initiatief van bestuurder [kind] de statuten van de stichting gewijzigd. Deze akte is gepasseerd bij [gedaagden], notaris te [standplaats]. De akte bevat de geheel opnieuw vastgestelde statuten van de stichting. Zij luidt voor zover van belang als volgt:
“Doel
Artikel 2
De stichting heeft ten doel:
a. het beheren en exploiteren van registergoederen en het ontwikkelen daarvan;
b. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.”
De nieuwe statuten bevatten geen verwijzing meer naar de familie [familie].
2.9 Bij notariële akte van 3 november 2006 heeft de stichting de in 2.3 bedoelde onroerende zaken in eigendom overgedragen aan Rebema. Zowel de stichting als Rebema werden vertegenwoordigd door [kind]. De akte is gepasseerd door [gedaagden]. De akte luidt voor zover van belang als volgt:
“KOOPPRIJS, VERREKENING DIVERSE BEDRAGEN
De totale koopprijs bedraagt vijfhonderdvijftig duizend euro (€ 550.000,00).
Met betrekking tot de betaling van de koopprijs is door partijen overeengekomen dat van de vordering tot betaling van verkoper op koper door verkoper afstand wordt gedaan, zulks onder de verplichting voor koper om aan verkoper schuldig te erkennen een bedrag in contanten ter grootte van voormelde koopsom, zulks onder de bepalingen als door partijen overeengekomen, welke in een afzonderlijk op te maken onderhandse akte zullen worden vermeld. […]”
2.10 Bij dagvaarding van 27 juli 2007 hebben [eisers]. en hun moeder [ouder 2] [kind], de stichting en Rebema gedagvaard voor deze rechtbank. Zij vorderen onder meer een verklaring voor recht dat gedaagden onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld alsook dat er gebreken kleven aan de in 2.6 en 2.9 bedoelde eigendomsoverdrachten. Deze zaak is thans nog aanhangig onder nummer 289179 / HA ZA 07-1909.
2.11 Op 14 oktober 2007 is [ouder 2] overleden.
2.12 [ouder 2] was de enig erfgename van [ouder 1]. [eisers]. en [kind] zijn de erfgenamen van [ouder 2].
3 De vordering in conventie
De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
1. te verklaren voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagden] jegens [eisers]. onrechtmatig hebben gehandeld dan wel wanprestatie hebben gepleegd;
2. te bepalen dat de in 2.6 en 2.9 bedoelde leveringsakten nietig zijn;
3. te bepalen dat de in 2.8 bedoelde statutenwijziging nietig is;
4. [gedaagde 1] en [gedaagden] te veroordelen tot vergoeding van de (immateriële) schade, nader op te maken bij staat;
5. met veroordeling in de proceskosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten hebben [eisers]. aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 [gedaagde 1] heeft bij gelegenheid van het passeren van de in 2.6 bedoelde akte in meerdere opzichten gehandeld in strijd met verschillende op notarissen toepasselijke regels. Het gaat om het volgende:
- de akte bepaalt in strijd met de werkelijkheid dat voor de desbetreffende onroerende zaken een koopprijs van f 750.000,= is betaald;
- in de akte is niet vermeld dat ook de in 2.3 bedoelde bungalow deel uitmaakte van de overgedragen onroerende zaken;
- de koopprijs van f 750.000,= was voor de desbetreffende onroerende zaken niet reëel, terwijl [gedaagde 1] de ouders daarop ten onrechte niet heeft gewezen;
- [gedaagde 1] had moeten constateren dat een Raad van Toezicht ontbrak, terwijl die Raad (blijkens taakomschrijving en samenstelling) een zeer belangrijke rol diende te vervullen bij het verwerven van de onroerende zaken.
3.2 Gelet op het voorgaande had [gedaagde 1] zijn medewerking aan het passeren van de akte moeten weigeren.
3.3 [gedaagden] heeft bij gelegenheid van het passeren van de in 2.8 en 2.9 bedoelde aktes in meerdere opzichten gehandeld in strijd met verschillende op notarissen toepasselijke regels. Het gaat om het volgende:
- Als gevolg van de statutenwijziging verdween elke referte aan de familie [familie] uit de statuten van de stichting, terwijl de stichting juist was opgericht om de onroerende zaken van de ouders aan de kinderen na te laten zonder verschuldigdheid van successierechten;
- Ten tijde van de statutenwijziging was [kind] het enige bestuurslid, terwijl de statuten er vanuit gingen dat er meerdere bestuurders zijn;
- Bij de in 2.9 bedoelde eigendomsoverdracht heeft de stichting jegens Rebema – beide vertegenwoordigd door [kind] – afstand gedaan van de koopprijs van
€ 550.000,=;
- [gedaagden] had moeten constateren dat een Raad van Toezicht ontbrak, terwijl die Raad (blijkens taakomschrijving en samenstelling) een zeer belangrijke rol diende te vervullen bij het vervreemden van de onroerende zaken.
3.4 Gelet op het voorgaande had [gedaagden] zijn medewerking aan het passeren van de aktes moeten weigeren.
3.5 Door niettemin de aktes te passeren hebben [gedaagde 1] en [gedaagden] gehandeld in strijd met hun zorgplicht, die ook jegens derden – zoals [eisers]. – in acht genomen moet worden. [gedaagde 1] en [gedaagden] hebben aldus onrechtmatig gehandeld of wanprestatie gepleegd.
3.6 [gedaagde 1] en [gedaagden] dienen de geleden schade te vergoeden.
3.7 De materiële schade bestaat uit de buitengerechtelijke kosten en de kosten gemoeid met het voeren van diverse procedures tegen [kind]. Verder bestaat de schade voornamelijk uit het leed dat [eisers]. door het handelen van [gedaagde 1] en [gedaagden] hebben ervaren.
4 Het verweer in conventie
Het verweer strekt primair tot afwijzing van de vordering, subsidiair tot toewijzing zonder uitvoerbaar-bij-voorraadverklaring of aan die verklaring zekerheidsstelling als voorwaarde te verbinden, met veroordeling van [eisers]. in de (na)kosten van het geding.
[gedaagde 1] en [gedaagden] hebben daartoe het volgende aangevoerd.
4.1 De vordering jegens [gedaagde 1] is verjaard. [eisers]. moeten ten minste vanaf 1 februari 2000 op de hoogte zijn geweest van de eigendomsoverdracht in 1998 (zie 2.6), nu zij vanaf die datum deel hebben uitgemaakt van het bestuur van de stichting. De verjaringstermijn is vijf jaar. Pas bij brief van 21 februari 2008 hebben [eisers]. zich bij [gedaagde 1] gemeld.
4.2 In elk geval geldt dat [eisers]. niet tijdig na het ontdekken van het vermeende tekort schieten van [gedaagde 1] hebben geklaagd. Ook om die reden moet de vordering jegens [gedaagde 1] worden afgewezen.
4.3 [eisers]. zijn niet ontvankelijk, nu hun vordering strekt tot nietigverklaring van de eigendomsoverdrachten in 1998 en 2006, terwijl niet alle partijen bij die eigendomsoverdrachten (de stichting respectievelijk de stichting en Rebema) in het onderhavige geding is betrokken.
4.4 De gevorderde nietigverklaring is bovendien niet verenigbaar met de afspraken die [eisers]. inmiddels met [kind] in de in 2.10 bedoelde procedure hebben gemaakt. Ook om die reden zijn [eisers]. niet ontvankelijk.
4.5 [eisers]. zijn niet ontvankelijk voor zover hun vordering jegens [gedaagde 1] gericht is tegen de statutenwijziging en de eigendomsoverdracht uit 2006 en voor zover de vordering jegens [gedaagden] betrekking heeft op de eigendomsoverdracht uit 1998.
4.6 [gedaagde 1] heeft niet gehandeld in strijd met zijn zorgplicht. Hij heeft zorggedragen voor een rechtsgeldige eigendomsoverdracht. De ouders waren immers bevoegd over de onroerende zaken te beschikken. [gedaagde 1] behoefde in 1998 geen rekening te houden met mogelijke toekomstige belangen van potentiële erfgenamen.
4.7 Ook ten aanzien van de bungalow heeft [gedaagde 1] niet onzorgvuldig gehandeld. Uit de bij de eigendomsoverdracht gehanteerde stukken (zoals een volmacht) blijkt in het geheel niet dat de ouders de bungalow niet wilden overdragen.
4.8 Ten aanzien van de betaling van de koopprijs is evenmin sprake van onzorgvuldig handelen van [gedaagde 1]. [gedaagde 1] mocht afgaan op wat partijen hem verklaarden. Daarbij komt dat een clausule als opgenomen in de akte bij transacties in de familiesfeer niet ongebruikelijk is. Er was voor [gedaagde 1] ter zake geen reden te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van partijen.
4.9 Ook [gedaagden] heeft niet gehandeld in strijd met zijn zorgplicht. Hij heeft zorg gedragen voor een rechtsgeldige statutenwijziging en eigendomsoverdracht. Beide zijn geïnitieerd door het rechtsgeldige bestuur van de stichting, te weten [kind]. De statuten verplichtten niet tot een meerhoofdig bestuur. [gedaagden] behoefde geen rekening te houden met mogelijke toekomstige belangen van potentiële erfgenamen.
4.10 Ten aanzien van de betaling van de koopprijs is evenmin sprake van onzorgvuldig handelen van [gedaagden]. De onroerende zaken zijn – anders dan [eisers]. stellen – niet om niet overgedragen. In de akte is immers een schuldbekentenis van de koper opgenomen.
4.11 Uit de statuten van de stichting in 1998 volgt dat een Raad van Toezicht kon worden ingesteld. Noodzakelijk was dit niet. Op dit punt treft [gedaagde 1] noch [gedaagden] een verwijt.
4.12 Causaal verband tussen het vermeende handelen van [gedaagde 1] en [gedaagden] en de gestelde schade ontbreekt. De schade betreft hoofdzakelijk buitengerechtelijke kosten en advocaatkosten met betrekking tot het geschil tussen [eisers]. en [kind]. Niet valt in te zien dat deze schade kan worden toegerekend aan het passeren van de aktes in 1998 en 2006
4.13 De gestelde materiële schade is voorts onvoldoende onderbouwd. De gestelde immateriële schade voldoet niet aan de vereisten van artikel 6:106 BW.
4.14 Voor zover al sprake zou zijn van enigerlei aansprakelijkheid van [gedaagde 1] en/of [gedaagden] geldt dat [eisers]. eigen schuld hebben aan de schade. Zij hebben immers allen deel uitgemaakt van het bestuur van de stichting en hebben toen verzuimd een Raad van Toezicht in te stellen. Door hun aftreden in 2005 hebben zij het mogelijk gemaakt dat [kind] als enig bestuurder de onroerende zaken kon overdragen aan Rebema.
4.15 Er is geen reden voor verwijzing naar de schadestaatprocedure. De omvang van de gepretendeerde schade is immers al duidelijk.
5 De vordering in reconventie van [gedaagde 1]
De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [eisers]. te veroordelen tot betaling van € 5.065,49 te vermeerderen met de toekomstige kosten die [gedaagde 1] nog moet maken als gevolg van aanvullende werkzaamheden, met rente en kosten.
Aan deze vordering heeft [gedaagde 1] naast hetgeen in conventie als verweer is aangevoerd, de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
5.1 [eisers]. hebben ten behoeve van hun vordering in conventie aan [gedaagde 1] verzocht de gang van zaken omtrent de eigendomsoverdracht in 1998 uit te zoeken. [eisers]. hebben [gedaagde 1] dus zeer veel werk laten verrichten terwijl er geen enkele reële aanleiding was voor de veronderstelling dat hij jegens hen aansprakelijk zou zijn.
5.2 [gedaagde 1] heeft in dat verband aanspraak op vergoeding van die werkzaamheden tot het gevorderde bedrag.
6 Het verweer in reconventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met kosten. Naast hetgeen [eisers]. in conventie hebben aangevoerd, hebben zij daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
6.1 De vordering ontbeert een grondslag. [eisers]. hebben geen wanprestatie gepleegd noch onrechtmatig gehandeld.
6.2 [gedaagde 1] vordert vergoeding van uren die zijn gemaakt voordat [eisers]. hem aansprakelijk stelden. De hoogte van de vordering deugt dus niet.
7 De beoordeling
De vordering jegens [gedaagde 1]
in conventie
7.1 Bij wijze van verweer heeft [gedaagde 1] zich onder meer op verjaring beroepen. Met een beroep op artikel 3:310 BW heeft [gedaagde 1] gesteld dat [eisers]. in elk geval vanaf 1 februari 2000 op de hoogte moeten zijn geweest van de eigendomsoverdracht uit 1998, nu zij (bedoeld zal zijn: [X] en [Y]) per die datum zijn toegetreden tot het bestuur van de stichting. Voorts heeft [gedaagde 1] gesteld dat [eisers]. pas bij brief van 21 februari 2008 melding hebben gemaakt van de vermeende schade, welke melding kennelijk door [gedaagde 1] als een stuitingshandeling is opgevat. De rechtbank overweegt als volgt.
7.2 Voor aanvang van de verjaringstermijn van artikel 3:310 BW is vereist dat de schuldeiser daadwerkelijk op de hoogte is van de schade en van de daarvoor aansprakelijke persoon. Zogenaamde subjectieve kennis is dus nodig, zij het dat die subjectieve kennis ook kan worden afgeleid uit bepaalde vaststaande feiten. In deze zin begrijpt de rechtbank de stellingen van [gedaagde 1]. Kennelijk bedoelt [gedaagde 1] dat uit het feit van het bestuurslidmaatschap van [X] en [Y] per 1 februari 2000 kan worden afgeleid dat zij sindsdien van de eigendomsoverdracht in 1998 op de hoogte waren.
7.3 De rechtbank deelt dit betoog van [gedaagde 1] niet. Het enkele bestuurslidmaatschap impliceert nog niet dat de desbetreffende bestuurder op de hoogte is van handelingen en gebeurtenissen in de daaraan voorafgaande periode. Ter comparitie hebben [eisers]. in deze zin verweer gevoerd. Zij hebben immers gesteld dat [kind] hen ondanks hun bestuurslidmaatschap niet in het reilen en zeilen van de stichting betrok. Dat verweer heeft [gedaagde 1] onweersproken gelaten. Weliswaar heeft hij betoogd dat van [eisers]. verwacht had mogen worden maatregelen te nemen om inzage te krijgen in de stukken van de stichting, maar die stelling ziet op wat [eisers]. hadden kunnen weten en niet op wat zij feitelijk wisten. Dat laatste is beslissend voor de aanvang van de verjaringstermijn. Nu [eisers]. ter comparitie onbetwist hebben gesteld dat zij pas in 2006 (feitelijk) van de eigendomsoverdracht in 1998 op de hoogte zijn geraakt, luidt de slotsom dat hun vordering niet is verjaard.
7.4 [gedaagde 1] heeft zich voorts beroepen op artikel 6:89 BW. Hij heeft gesteld dat [eisers]. niet tijdig na het ontdekken van de schade hebben geklaagd. De rechtbank verwerpt dit betoog. Artikel 6:89 BW heeft betrekking op gebreken in de door de schuldenaar geleverde prestatie. In de rechtsverhouding tussen [eisers]. en [gedaagde 1] is de (gebrekkige) prestatie niet het passeren van de akte in 1998. [eisers]. waren bij die gelegenheid immers op geen enkele (juridische) wijze betrokken. Voor zover al in de rechtsverhouding tussen [eisers]. en [gedaagde 1] van een prestatie uit een verbintenis zou kunnen worden gesproken, betreft dat de (gehoudenheid tot) schadevergoeding op grond van de door [eisers]. gestelde onrechtmatige daad. Die prestatie is echter (nog) niet verricht, laat staan dat die prestatie gebrekkig was. Het beroep op artikel 6:89 BW faalt dus.
7.5 [eisers]. leggen aan hun vorderingen ten grondslag het standpunt dat [gedaagde 1] jegens hen onzorgvuldig heeft gehandeld door in de gegeven omstandigheden medewerking te verlenen aan het verlijden van de in 2.6 bedoelde akte. Niet ter discussie staat dat [eisers]. bij het verlijden van deze akte derden waren, in die zin dat zij niet de opdrachtgevers van [gedaagde 1] waren terwijl zij evenmin partij waren bij de onderhavige eigendomsoverdracht. Dat betekent dat hun vorderingen in elk geval niet kunnen worden toegewezen op de grond dat [gedaagde 1] wanprestatie zou hebben gepleegd. Van een contractuele relatie waarin [gedaagde 1] jegens [eisers]. kan zijn tekort geschoten is immers niet gebleken. Bij het navolgende blijft de gestelde wanprestatie dus verder buiten beschouwing. Aan de orde is de vraag of [gedaagde 1] jegens [eisers]. onrechtmatig heeft gehandeld.
7.6 Bij de beoordeling van de vorderingen moet het volgende worden voorop gesteld. In het algemeen dient een notaris te handelen zoals een redelijk handelend en redelijk vakbekwaam notaris zou doen. Volgens vaste rechtspraak verplicht de functie van de notaris in het rechtsverkeer hem onder bijzondere omstandigheden ook tot een zekere zorg voor de belangen van derden welke mogelijkerwijs zijn betrokken bij de door de opdrachtgevers van de notaris verlangde ambtsverrichtingen. Over dit uitgangspunt bestaat tussen partijen kennelijk geen verschil van mening.
7.7 Voor de beoordeling van het handelen van [gedaagde 1] in het licht van dit criterium is allereerst van belang dat de overdracht aan de stichting van de in 2.3 bedoelde onroerende zaken geheel in lijn was met het doel van de stichting, te weten het verwerven van registergoederen in het algemeen en de boerderij van de familie [familie] in het bijzonder. Ook is van belang dat de stichting bij deze overdracht rechtsgeldig werd vertegenwoordigd (namelijk door het voltallige toenmalige bestuur) en dat het bestuur blijkens de statuten bevoegd was tot het aangaan van overeenkomsten tot het verkrijgen van registergoederen. Niet ter discussie staat voorts dat [ouder 1] als verkoper bevoegd was over de onroerende zaken te beschikken.
7.8 Gelet op deze feiten waren er geen omstandigheden die [gedaagde 1] – als redelijk handelend notaris – aanleiding hadden moeten geven nader onderzoek te doen of zijn opdrachtgevers nader te bevragen. De rechtbank wijst in dit verband nog op het volgende.
7.9 Het ontbreken van een Raad van Toezicht maakt niet dat [gedaagde 1] onzorgvuldig heeft gehandeld. Weliswaar koppelt artikel 6 van de statuten de bevoegdheid van het bestuur tot het aangaan van overeenkomsten als de onderhavige aan verkregen toestemming van de Raad van Toezicht (in zoverre is sprake van een beperking als bedoeld in artikel 2:291 lid 2 BW), maar artikel 11 van die statuten bepaalt nadrukkelijk dat het bestuur een dergelijke Raad van Toezicht kan instellen. Dit woordgebruik duidt op een mogelijkheid van het bestuur, niet op een verplichting. Aldus is de in artikel 6 opgenomen beperking voorwaardelijk, in die zin dat toestemming van de Raad van Toezicht slechts vereist is indien een dergelijke Raad is ingesteld. In deze zin heeft [gedaagde 1] de statuten kennelijk uitgelegd, zo volgt uit de in 2.6 geciteerde bepaling uit de leveringsakte. Gelet op de tekst van de statuten kan niet gezegd worden dat [gedaagde 1] als redelijk handelend notaris niet tot deze uitleg heeft kunnen komen, zeker niet in het licht van de in 7.7 geschetste omstandigheden.
7.10 [eisers]. hebben voorts gewezen op het feit dat de akte van levering de bungalow niet noemt. Ook deze omstandigheid werpt geen ander licht op de zaak. [gedaagde 1] heeft ter comparitie verklaard dat de bungalow niet werd vermeld in de hem aangeboden stukken. De rechtbank begrijpt deze verklaring aldus dat het voor [gedaagde 1] niet kenbaar was noch kon zijn dat tot de te leveren zaken ook de bungalow behoorde. [gedaagde 1] heeft in dit verband voorts verklaard dat voor hem evenmin kenbaar kon zijn dat de ouders (verkopers) op één van de te leveren percelen woonachtig maken, nu zij een woonplaats in België hadden opgegeven. Bij deze stand van zaken – die [eisers]. niet hebben weersproken – valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien op grond van welke omstandigheden [gedaagde 1] niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht. Dergelijke omstandigheden zijn door [eisers]. in elk geval niet gesteld.
7.11 Ten slotte hebben [eisers]. gesteld dat de overeengekomen koopprijs niet reëel was en dat deze – anders dan vermeld in de akte van levering – in werkelijkheid niet is betaald. Ook in deze omstandigheden zou [gedaagde 1] volgens [eisers]. aanleiding gezien moeten hebben het verlijden van de akte te weigeren. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Met [gedaagde 1] is de rechtbank van oordeel dat, waar twee comparanten gelijkluidend verklaren over de hoogte en de betaling van de overeengekomen koopsom, de notaris op die verklaring in beginsel mag afgaan. In bijzondere omstandigheden kan dit anders zijn, bijvoorbeeld waar aanleiding bestaat te twijfelen aan de vrije wilsvorming van één van de comparanten. Ook op dit punt geldt evenwel dat dergelijke bijzondere omstandigheden gesteld noch gebleken zijn.
7.12 Het overwogene in 7.7 tot en met 7.11 brengt mee dat niet is gebleken van handelen van [gedaagde 1] in strijd met de op hem als notaris rustende zorgplicht. Daarop stuiten de vorderingen jegens hem af. De overige stellingen en verweren behoeven dus geen bespreking. In dit verband kan de rechtbank nog in het midden laten of de belangen van [eisers]. als derden ten tijde van de levering in 1998 al bestonden en, zo ja, kenbaar konden zijn voor [gedaagde 1], mede gelet op het feit dat beide ouders op dat moment nog in leven waren. Op dit punt hebben [eisers]. niets gesteld, maar gelet op het zojuist gegeven oordeel is dit niet beslissend.
7.13 Als de in het ongelijk gestelde partijen zullen [eisers]. bij eindvonnis worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 1].
in reconventie
7.14 [gedaagde 1] vordert vergoeding van werkzaamheden die hij op verzoek van [eisers]. heeft verricht. Over de grondslag van zijn vordering is [gedaagde 1] vaag gebleven, zowel in de conclusie van eis als ter comparitie. Uit zijn verklaring ter comparitie leidt de rechtbank echter af dat [gedaagde 1] zijn vordering baseert op een door [eisers]. gepleegde onrechtmatige daad. [gedaagde 1] is kennelijk – zo begrijpt de rechtbank – van mening dat [eisers]. onrechtmatig hebben gehandeld door ongefundeerde klachten bij hem neer te leggen, als gevolg waarvan [gedaagde 1] genoodzaakt was het nodige uitzoekwerk te verrichten. [eisers]. hebben de vordering gemotiveerd bestreden. De rechtbank overweegt als volgt.
7.15 Van een notaris mag in het algemeen verwacht worden dat hij op verzoek van belanghebbenden toelichting geeft op hetgeen zich ten overstaan van hem bij een bepaalde gelegenheid heeft voorgedaan. Dat geldt ook indien dat verzoek wordt gedaan in de vorm van een klacht of aansprakelijkstelling. Het enkele feit dat de klacht uiteindelijk niet gegrond blijkt of de aansprakelijkstelling niet in rechte wordt gehonoreerd maakt nog niet dat de verzoeker onrechtmatig jegens de notaris heeft gehandeld. Daarvoor is meer nodig. Te denken valt aan een situatie waarin een klacht of aansprakelijkstelling elk reëel aanknopingspunt ontbeert. Daarvan is in dit geval geen sprake.
7.16 Ter comparitie heeft [gedaagde 1] nog gesteld dat [eisers]. niet hebben willen meewerken aan opheldering van de gang van zaken, waardoor hij extra veel uitzoekwerk heeft moeten verrichten. Deze stelling leidt niet alsnog tot het oordeel dat [eisers]. onrechtmatig hebben gehandeld, ook niet als zij juist zou zijn. De gehoudenheid van een notaris informatie aan belanghebbenden te verstrekken gaat niet zover dat deze notaris zich naar aanleiding van een verzoek tot het uiterste zou moeten inspannen om de gevraagde informatie boven tafel te krijgen, ook – zoals in het onderhavige geval – indien het verzoek om informatie betrekking heeft op een ambtsverrichting van geruime tijd geleden. Zag [gedaagde 1] zich vanwege het tijdsverloop sinds de leveringsakte uit 1998 geconfronteerd met (reële) problemen bij het achterhalen van de gevraagde informatie, dan had hij zich dus kunnen beperken tot het verstrekken van die informatie die met een redelijke mate van inspanning wél kon worden achterhaald. De keuze van [gedaagde 1] zich niet aldus te beperken betekent niet dat [eisers]. onrechtmatig hebben gehandeld.
7.17 Gelet op het voorgaande is van onrechtmatig handelen van [eisers]. geen sprake. De vordering van [gedaagde 1] zal dus bij eindvonnis worden afgewezen. [gedaagde 1] zal in de proceskosten worden veroordeeld.
De vordering jegens [gedaagden]
7.18 Voor de beoordeling van de vorderingen jegens [gedaagden] geldt hetzelfde als hiervoor overwogen in 7.5 en 7.6, met dien verstande dat het ten aanzien van [gedaagden] gaat om de in 2.8 bedoelde statutenwijziging en de in 2.9 bedoelde eigendomsoverdracht aan Rebema. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] in de gegeven omstandigheden heeft gehandeld in strijd met de in 7.6 omschreven norm en aldus jegens [eisers]. een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Daartoe wijst de rechtbank op het volgende.
7.19 Allereerst is van belang dat de statutenwijziging tot gevolg heeft gehad dat elke verwijzing naar de familie [familie] uit de statuten van de stichting is geschrapt. Waar de oorspronkelijke statuten vermeldden dat tot het doel van de stichting mede behoort het verwerven en onderhouden van een boerderij ten behoeve van de familie [familie] en dat een Raad van Toezicht kan worden ingesteld bestaande uit “leden van het gezin van de heer [ouder 1]”, ontbreken deze verwijzingen in de nieuwe statuten geheel. Een redelijk oplettend notaris had deze wijziging moeten onderkennen, te meer nu de verwijzingen in de oorspronkelijke statuten onmiskenbaar duiden op een (nauw) verband tussen de stichting en de familie [familie]. Dit geldt te meer, nu de statutenwijziging is geïnitieerd door [kind] als enig bestuurder terwijl uit de oorspronkelijke statuten blijkt dat ook [ouder 1] bestuurder is geweest. Bij deze stand van zaken had van [gedaagden] – in het licht van de beoogde schrapping van elke verwijzing naar de familie [familie] – verwacht mogen worden na te gaan waarom [ouder 1] geen bestuurslid meer was en wat de positie was van de overige “leden van het gezin van de heer [ouder 1]”. Dit onderzoek had [gedaagden] reeds bij de statutenwijziging moeten verrichten, maar zeker bij gelegenheid van de kort daarop volgende eigendomsoverdracht. Tussen beide handelingen zat een periode van slechts drie weken. In het licht van het voorgaande had [gedaagden] bedacht moeten zijn op enige samenhang tussen beide handelingen, te meer nu bij de eigendomsoverdracht beide partijen werden vertegenwoordigd door één en dezelfde persoon ([kind]) die kort tevoren had bewerkstelligd dat zijn familie niet meer in de statuten van de stichting voorkomt. In dit verband kan in het midden blijven of de statutenwijziging noodzakelijk was voor de latere eigendomsoverdracht. Feit is immers dat de statutenwijziging kort daarop werd gevolgd door de eigendomsoverdracht, en het was deze volgtijdelijkheid (in verband met de overige bijzonderheden) die [gedaagden] tot extra oplettendheid had moeten aanzetten.
7.20 Blijkens zijn verklaring ter comparitie heeft [gedaagden] voorafgaande aan de statutenwijziging en de eigendomsoverdracht gecontroleerd of de statuten daaraan in de weg stonden. In het licht van het hiervoor overwogene had [gedaagden] met dat beperkte onderzoek niet kunnen volstaan. Anders dan hij heeft betoogd, rustte op hem in de hiervoor geschetste omstandigheden wel degelijk een verder gaande onderzoeksplicht. Nu hij die onderzoeksplicht heeft verzaakt, heeft hij onrechtmatig gehandeld. Die onrechtmatigheid geldt ook jegens [eisers]. als derden. [eisers]. zijn immers allen “leden van het gezin van de heer [ouder 1]” en als zodanig moest voor [gedaagden] kenbaar zijn dat hun belangen mogelijkerwijs bij de beoogde statutenwijziging en eigendomsoverdracht betrokken waren, zeker nu [ouder 1] geen bestuurslid meer bleek te zijn.
7.21 [eisers]. vorderen onder meer een verklaring voor recht dat [gedaagden] jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld. Uit het voorgaande volgt dat die vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
7.22 [eisers]. vorderen voorts te bepalen dat de notariële akten van 12 oktober 2006 (de statutenwijziging) en die van 3 november 2006 (de levering aan Rebema) nietig zijn. [eisers]. hebben evenwel geen feiten gesteld die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat de akten nietig zijn. Het enkele feit dat de [gedaagden] jegens [eisers]. onzorgvuldig heeft gehandeld is daarvoor onvoldoende. Die onzorgvuldigheid betekent dat [gedaagden] zich de belangen van [eisers]. onvoldoende heeft aangetrokken, maar dat gegeven doet aan de rechtsgeldigheid van de akten niet af. De hier bedoelde vorderingen zullen dan ook bij eindvonnis worden afgewezen.
7.23 Ten slotte vorderen [eisers]. schadevergoeding op te maken bij staat. Nu sprake is van een onrechtmatige daad, is [gedaagden] in beginsel gehouden de als gevolg daarvan door [eisers]. geleden schade te vergoeden. Hieromtrent overweegt de rechtbank verder als volgt.
7.24 De schade bestaat volgens [eisers]. “voornamelijk” uit het leed dat zij door het handelen van [gedaagden] hebben geleden. Ter onderbouwing hebben zij aangevoerd dat een groot conflict is ontstaan tussen Reim c.s. en [ouder 2] enerzijds en [kind] anderzijds. De rechtbank kan in deze procedure niet treden in een beoordeling van de aard en ernst van dat conflict. Hier is uitsluitend aan de orde de vraag of de gevolgen van dat conflict – dat volgens [eisers]. is veroorzaakt door handelen van [kind] – aan (de fout van) [gedaagden] kunnen worden toegerekend. Daartoe hebben [eisers]. naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gesteld. Voor zover [eisers]. hebben bedoeld te stellen dat zij door het handelen van [gedaagden] in hun persoon zijn aangetast, geldt dat zij ook dat standpunt onvoldoende concreet hebben onderbouwd, mede gelet op het uitgangspunt dat voor schadevergoeding wegens toegebracht geestelijk letsel niet voldoende is meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Aldus is niet gebleken van immateriële schade die voor vergoeding door [gedaagden] in aanmerking komt.
7.25 Voorts stellen [eisers]. dat zij schade hebben geleden bestaande uit de kosten die zij hebben moeten maken in diverse procedures tegen [kind], de stichting en Rebema. [gedaagden] heeft de schade en het causaal verband met een eventueel door hem gemaakte fout betwist. De rechtbank acht op zichzelf niet onaannemelijk dat de onrechtmatige daad van [gedaagden] heeft geleid tot schade bestaande uit de door [eisers]. bedoelde kosten van rechtsbijstand. In dat verband stelt de rechtbank voorop het uitgangspunt dat bij het bepalen van de schadevergoeding de benadeelde partij moet worden gebracht in de situatie die zou hebben bestaan indien de desbetreffende fout niet zou zijn gemaakt. Zou [gedaagden] voldoende oplettendheid hebben betracht, dan is aannemelijk dat hij zijn medewerking aan het passeren van de onderhavige aktes zou hebben geweigerd. In dat (hypothetische) geval zou dus noch de statutenwijziging noch de eigendomsoverdracht aan Rebema doorgang hebben kunnen vinden. Aldus moet de bestaande situatie worden vergeleken met de hypothetische situatie dat de onderhavige onroerende zaken nog eigendom van de stichting zouden zijn. Kosten die gemaakt zijn als gevolg van deze statutenwijziging en eigendomsoverdracht uit 2006 kunnen aldus in beginsel aan de fout van [gedaagden] worden toegerekend.
7.26 Het voorgaande betekent ook dat [eisers]. hun schade en het causaal verband met de fout van [gedaagden] nog onvoldoende onderbouwd hebben. Met name zullen zij concreet en specifiek moeten aangeven welke kosten zij hebben gemaakt en in hoeverre die kosten daadwerkelijk verband houden met de fout van [gedaagden]. In dat verband wijst de rechtbank er nadrukkelijk op dat de aansprakelijkheid van [gedaagden] vanzelfsprekend niet verder strekt dan voor de door hem gemaakte fout. Hij kan niet aansprakelijk worden gehouden voor die kosten die het gevolg zijn van de eerdere eigendomsoverdracht van de ouders aan de stichting uit 1998, noch voor kosten die verband houden met procedures die los staan van de fout van [gedaagden] (zoals de procedure tot ontbinding van de stichting).
7.27 [eisers]. vorderen verwijzing naar de schadestaatprocedure. Mede gelet op het uitgangspunt van artikel 612 Rv ziet de rechtbank voor die verwijzing geen aanleiding. [eisers]. moeten in staat geacht worden de gestelde schade voldoende concreet te onderbouwen. Zij kunnen daartoe een conclusie na tussenvonnis nemen. Daarbij zullen zij het hiervoor in 7.25 en 7.26 overwogene moeten betrekken. Ook zullen zij bij die gelegenheid moeten ingaan op de verhouding tussen hun vordering en de wettelijke regeling inzake vergoeding van proceskosten en buitengerechtelijke kosten (zie in dit verband het betoog van [gedaagden] onder 3.36 en 3.37 van de conclusie van antwoord) en op de stellingen van [gedaagden] ter zake eigen schuld aan de zijde van [eisers]. (punten 3.40-3.44 conclusie van antwoord). Ten slotte kunnen zij bij conclusie na tussenvonnis ingaan op de verhouding van de onderhavige vordering met hun nog aanhangige vordering tegen onder meer [kind]. Op de conclusie van [eisers]. kan [gedaagden] vervolgens reageren.
Ten aanzien van alle partijen (in conventie en in reconventie)
7.28 In afwachting van de hiervoor bedoelde conclusiewisseling zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
8 De beslissing
De rechtbank,
in conventie
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 3 februari 2010 voor het nemen van een conclusie na tussenvonnis als bedoeld in 7.27 door [eisers]., waarna [gedaagden] kan reageren;
in conventie en in reconventie
houdt iedere (verdere) beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
1980/1694