ECLI:NL:RBROT:2009:BL1749

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
281273 / HA ZA 07-843
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K.L. van Zetten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement van een taxibedrijf en de rechtsgeldigheid van cessies van schadepenningen

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2009, betreft het een faillissement van het taxibedrijf Qualitax B.V. dat taxi's had geleased van Taxilease Rijnmond B.V. en verzekeringsovereenkomsten had afgesloten met een verzekeringsmaatschappij. Na het faillissement van het taxibedrijf ontstond er een geschil over de schadepenningen die voortvloeiden uit schade aan de geleasede taxi's. De curator, mr. M.W. Huijzer, stelde dat de schadepenningen aan de boedel toekomen, terwijl de leasemaatschappij, Taxilease Rijnmond B.V. (TLR), en VDV, de andere gedaagde, betoogden dat zij recht hadden op deze schadepenningen op basis van cessies die door het taxibedrijf aan hen waren verleend.

De rechtbank oordeelde dat de rechten en verplichtingen van het taxibedrijf en de verzekeringsmaatschappij niet waren gewijzigd door het faillissement. De rechtbank concludeerde dat de aktes van cessie, waarin de schadepenningen aan de leasemaatschappij waren overgedragen, niet rechtsgeldig waren, omdat de cessie niet was bekrachtigd door Qualitax na haar oprichting. De rechtbank wees de vordering van de curator toe, waarbij TLR werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 20.933,31 aan de curator, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank verklaarde dat de schadepenningen geen boedelschuld waren en dat de curator geen verzekerbaar belang had, aangezien hij geen eigenaar of gebruiker van de taxi's was op het moment van schade.

In de voorwaardelijke reconventie werd de vordering van TLR afgewezen, en TLR werd veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de curator handelde in het belang van de boedel en dat de schade-uitkeringen aan de boedel toekomen. Dit vonnis bevestigt de strikte eisen voor rechtsgeldige cessies en de gevolgen van faillissement voor de rechten van partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 281273 / HA ZA 07-843
Uitspraak: 23 december 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
Mr. Mark Willem HUIJZER,
handelend in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap QUALITAX B.V.,
wonende te Rotterdam,
eiser in conventie,
verweerder in (voorwaardelijke) reconventie jegens gedaagde sub 2,
advocaat: mr. M.W. Huijzer te Rotterdam,
- tegen -
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gedaagde in conventie,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TAXILEASE RIJNMOND B.V.,
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
beide gevestigd te Rotterdam,
advocaat: mr. M.P.G. Rietbergen te Rotterdam.
Partijen blijven hierna aangeduid als “de curator” respectievelijk “VDV” en “TLR”.
1 Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het tussenvonnis van 14 januari 2009 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de conclusie na tussenvonnis van de zijde van VDV en TLR, met producties;
- de conclusie na tussenvonnis van de zijde van de curator, met één productie.
2 De verdere beoordeling
2.1 Aangesloten wordt bij hetgeen in voornoemd tussenvonnis werd overwogen en beslist.
de vordering van de curator (in conventie)
2.2 In de conclusie na tussenvonnis heeft de curator de eis vermeerderd met een bedrag van € 1.129,91 en met een bedrag van € 1.288,62, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en met buitengerechtelijke kosten. Ingevolge artikel 130 lid 1 Rv is, zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, de eiser bevoegd om zijn eis te vermeerderen. De rechter kan, na bezwaar van gedaagde of ambtshalve, de vermeerdering van eis buiten beschouwing laten indien deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Daarbij dient te worden getoetst of de vermeerdering van eis de verdediging onredelijk bemoeilijkt of een onredelijke vertraging van het geding met zich brengt.
Nu VDV en TLR niet in de gelegenheid zijn gesteld te reageren op de eisvermeerdering, de conclusies na tussenvonnis waren bedoeld om partijen in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken zoals in het tussenvonnis verzocht, de procedure al geruime tijd loopt en niet onmogelijk moet worden geacht dat de in de conclusie na tussenvonnis gevorderde bedragen reeds in een eerder stadium in de procedure waren betrokken, zal de rechtbank de eisvermeerdering als strijdig met de eisen van een goede procesorde weigeren.
2.3 In het tussenvonnis is als uitgangspunt genomen dat de rechten en verplichtingen van Qualitax en Achmea door het faillissement van Qualitax niet zijn gewijzigd, zodat de ingevolge de verzekeringsovereenkomsten met betrekking tot de door Qualitax van TLR geleasde auto’s (met de kentekens [kenteken]) door Achmea uit te keren schadepenningen aan Qualitax als verzekeringnemer toekomen.
Dat uitgangspunt gaat niet op indien Qualitax haar vorderingen op Achmea uit de verzekeringsovereenkomsten rechtsgeldig aan TLR heeft gecedeerd.
2.4 Voor een rechtsgeldige cessie is - voor zover thans relevant - vereist dat Qualitax de cessie na haar oprichting heeft bekrachtigd. Immers: Qualitax is eerst op 31 maart 2006 opgericht terwijl de aktes van cessie dateren van 1 augustus 2005 (in het tussenvonnis is abusievelijk 1 december 2006 vermeld). Van een uitdrukkelijke bekrachtiging is geen sprake geweest. Aan de stelling van VDV en TLR in de conclusie na tussenvonnis dat in de standaardoprichtingsakte melding wordt gemaakt van het bekrachtigen van rechtshandelingen van een BV in oprichting wordt voorbijgegaan, nu die stelling niet is onderbouwd door overlegging van de oprichtingsakte van Qualitax waaruit die bekrachtiging in dit geval blijkt. Stilzwijgende bekrachtiging kan gelegen zijn in de afhandeling van eerdere schadegevallen conform de cessies.
2.5 VDV en TLR hebben in de conclusie na tussenvonnis correspondentie overgelegd met betrekking tot zeven schadegevallen (van 14 augustus 2005, 13 september 2005, 6 oktober 2005, 13 januari 2006, 20 maart 2006, 30 mei 2006 en 5 september 2006). Nu de stilzwijgende bekrachtiging van de cessies eerst na de oprichting van Qualitax (op 31 maart 2006) kan hebben plaatsgevonden, zijn alleen de schadegevallen van 30 mei 2006 en
5 september 2006 relevant. Het schadegeval van 30 mei 2006 ziet op de auto met kenteken [kenteken], zodat daarin geen stilzwijgende bekrachtiging van de onderhavige cessies kan zijn gelegen. Dat geldt eveneens voor het schadegeval van 5 september 2006, dat betrekking heeft op de auto met kenteken [kenteken 2] en dus niet op de in conventie in het geding zijnde auto’s. VDV en TLR hebben daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan hun stelplicht op dit punt, zodat aan bewijslevering niet kan worden toegekomen. De rechtsgeldigheid van de aktes van cessies met betrekking tot de auto’s met kentekens
[kenteken] komt bij gebreke van bekrachtiging door Qualitax in rechte dus niet vast te staan. De stelling van VDV en TLR dat op grond van de leaseovereenkomsten of de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden de auto’s zonder aktes van cessie niet worden afgegeven maakt dat niet anders, nu die stelling er niet aan af doet dat de aktes van cessie in het onderhavige geval niet rechtsgeldig zijn.
2.6 Aldus blijft het hiervoor onder rechtsoverweging 2.3 vermelde uitgangspunt gelden en wordt toegekomen aan de overige door VDV en TLR aangevoerde verweren. Eén van die verweren is dat de curator geen verzekerbaar belang heeft, nu hij op de datum dat de leaseovereenkomsten met betrekking tot de auto’s met kentekens [kenteken] zijn beëindigd gebruiker noch eigenaar van de auto’s was. Dat verweer gaat, nu de curator handelt in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Qualitax en hij het maximeren van de boedel tot doel heeft, niet op. Ook het verweer dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is dat de schade-uitkeringen aan de boedel toekomen gaat niet op. In de jurisprudentie (onder meer HR 5 september 1997, NJ 1998/437 en HR 8 juni 2007,
NJ 2007/419) is weliswaar op grond van de redelijkheid en billijkheid een afwijking van de strikte bepalingen van de Faillissementswet erkend, maar in het onderhavige geval is van feiten en omstandigheden die een dergelijke afwijking rechtvaardigen geen sprake. De door VDV en TLR gestelde afspraak met de curator tot reparatie van de auto’s, waaruit zij afleiden dat de schadepenningen boedelschuld zijn, is gelet op de gemotiveerde betwisting van het bestaan van een dergelijke afspraak door de curator onvoldoende onderbouwd, zodat ook daaraan voorbij wordt gegaan.
2.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is voor zover het de in conventie in het geding zijnde leaseovereenkomsten met betrekking tot de auto’s met kentekens [kenteken] betreft.
De vordering van de curator tot betaling van een bedrag van € 20.933,31 is toewijsbaar voor zover deze is ingesteld tegen TLR. Op grond van artikel 3:287 BW heeft TLR als benadeelde partij een voorrecht op de opbrengst van de boedel. De curator heeft, nadat gedurende de procedure duidelijk werd dat VDV voornoemd bedrag, dat zij van Achmea had ontvangen, aan TLR had betaald, niet onderbouwd in hoeverre die handeling een grondslag voor veroordeling van VDV tot betaling van dat bedrag kan opleveren.
De vordering tot betaling van de schadepenningen is dan ook niet toewijsbaar voor zover deze is ingesteld tegen VDV.
2.8 De wettelijke rente is als onweersproken en op de wet gegrond toewijsbaar, zij het vanaf de dag van dagvaarding, nu de curator niet heeft onderbouwd dat het verzuim van TLR op
6 november 2006 is ingetreden. Dat geldt eveneens voor de gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € 1.158,00. De nevenvorderingen zijn evenmin toewijsbaar ten aanzien van VDV.
2.9 Als de in het ongelijk gestelde partij worden VDV en TLR veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie. Rechtvaardiging van de veroordeling van VDV in de proceskosten is erin gelegen dat de verklaring voor recht ten aanzien van haar wel toewijsbaar is. De nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen als hierna vermeld.
In voorwaardelijke reconventie
2.10 Nu de vordering in conventie toewijsbaar is, wordt aan de door TLR ingestelde eis in voorwaardelijke reconventie toegekomen. Aan die eis heeft TLR ten grondslag gelegd dat de schade-uitkeringen ad € 20.933,31 boedelschuld zijn, nu de schade aan de drie op
3 oktober 2006 ingeleverde auto’s niet eerder is gemeld en kennelijk veroorzaakt is na de faillissementsdatum. Zoals in het tussenvonnis bij de beoordeling van de vordering in onvoorwaardelijke reconventie is overwogen met betrekking tot de vier op 1 december 2006 ingeleverde auto’s, is ook met betrekking tot de drie op 3 oktober 2006 ingeleverde auto’s niet gebleken dat door toedoen van de curator een verbintenis tot betaling van de schade is ontstaan. Ook in dit kader is van een boedelschuld dus geen sprake en is de vordering van TLR niet toewijsbaar. Hetgeen partijen op dit punt overigens hebben aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
2.11 Als de in het ongelijk gestelde partij wordt TLR veroordeeld in de kosten van de procedure in voorwaardelijke reconventie. Nu in het tussenvonnis reeds is geoordeeld dat TLR zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in onvoorwaardelijke reconventie en gesteld noch gebleken is dat door de curator in de voorwaardelijke reconventie afzonderlijke kosten zijn gemaakt, zullen de kosten van de procedure in voorwaardelijke reconventie worden vastgesteld op nihil.
3 De beslissing
De rechtbank:
in conventie:
verklaart voor recht dat de schadepenningen in verband met schade aan de door Qualitax verzekerde taxi’s met kenteken [kenteken] ex artikel 3:287 BW aan de boedel toekomen;
veroordeelt TLR om aan de curator (handelend in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Qualitax) te betalen € 20.933,31, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening en € 1.158,00 ter zake van buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt VDV en TLR hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de curator vastgesteld op € 485,00 aan vast recht, € 70,85 aan verschotten en € 1.737,00 aan salaris voor de advocaat en veroordeelt VDV en TLR, eveneens hoofdelijk, indien zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordeling voldoen, tot betaling van € 131,00 aan nakosten, verhoogd met € 68,00 aan betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde;
in voorwaardelijke reconventie:
wijst de vordering af;
veroordeelt TLR in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de curator vastgesteld op nihil;
in onvoorwaardelijke reconventie:
veroordeelt TLR in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de curator vastgesteld op € 579,00 aan salaris voor de advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.L. van Zetten en uitgesproken in het openbaar.
1977/377