ECLI:NL:RBROT:2009:BL1043

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
295543 / HA ZA 07-2836
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en waardebepaling van lijfrentepolis

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 9 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee voormalige echtelieden over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw, die tijdens het huwelijk werkzaam was bij Shell Nederland Verkoopmaatschappij BV, ontving een schadeloosstelling van fl. 204.854,- die zij heeft aangewend voor de aankoop van een AXA-lijfrentepolis. De man vorderde dat deze polis tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoort en dat de vrouw hem een bedrag van € 47.351,25 uit overbedeling zou betalen.

De rechtbank oordeelde dat de vrouw ontvankelijk was in haar vordering, maar dat de man ook recht had op een deel van de polis. De vrouw stelde dat de polis niet tot de gemeenschap behoort omdat deze verknocht aan haar zou zijn, maar de rechtbank verwierp deze stelling. De rechtbank concludeerde dat de schadeloosstelling die de vrouw ontving het gevolg was van ontslag wegens boventalligheid en dat de polis derhalve tot de gemeenschap behoort. De rechtbank bepaalde dat de waarde van de polis op de peildatum 10 februari 2004 € 56.588,- bedraagt, wat leidde tot een overbedeling aan de zijde van de vrouw van € 28.294,-.

De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld om dit bedrag aan de man te betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten gecompenseerd. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.L. Holierhoek.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer : 295543 / HA ZA 07-2836
Uitspraak: 9 december 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te Rotterdam,
eiser,
advocaat mr. A.B. Sluijs,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R.J. Michielsen.
Partijen worden hierna aangeduid als “de man” respectievelijk “de vrouw”.
1 Het procesverloop
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding met producties;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek.
2 De beoordeling
2.1 De man vordert kort samengevat te bepalen dat de AXA-lijfrentepolis,
[polisnummer], aan de vrouw wordt toebedeeld en voorts de vrouw te veroordelen uit overbedeling aan de man € 47.351,25 met wettelijke rente te betalen.
2.2 Partijen zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest. De vrouw is tijdens het huwelijk werkzaam geweest bij Shell Nederland Verkoopmaatschappij BV (hierna: Shell). De arbeidsovereenkomst is in januari 1997 met wederzijds goedvinden beëindigd bij gelegenheid waarvan de vrouw van Shell een schadeloosstelling heeft ontvangen van fl. 204.854,-. Dit bedrag is aangewend voor storting op een AXA-lijfrentepolis, [polisnummer] (hierna: de polis). Uit hoofde van deze polis is in de periode van 15 juni 2003 tot 15 maart 2009 aan de vrouw maandelijks € 1.372,50 uitgekeerd.
2.3 De echtscheidingsbeschikking van 22 augustus 2003 is op 10 februari 2004 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Partijen hebben de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ten overstaan van de notaris in onderling overleg geregeld. Zij verschillen nog van mening over de vraag of bovenbedoelde polis tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoort en derhalve nog dient te worden verdeeld.
2.4 De vrouw heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Zij voert daartoe aan dat het petitum onduidelijk, onbegrijpelijk en vaag is en dat zij niet begrijpt waarom deze procedure moet worden gevoerd om het door de man gevorderde te bereiken. Zij geeft voorts aan dat zij niet begrijpt wat de man bedoelt met de door hem gestelde overbedeling nu de uit de polis voortvloeiende uitkeringen gevolgen hebben gehad voor de alimentatieverplichtingen van de man.
2.5 De man is ontvankelijk. Wanneer twee voormalige echtelieden van mening verschillen over de vraag of een activum tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behoort en om die reden nog moet worden verdeeld, staat het ieder van partijen vrij dit geschil aan de burgerlijke rechter voor te leggen en daaraan een vordering tot toedeling en veroordeling uit hoofde van overbedeling te verbinden (artikel 3:185 BW). Het door de man geformuleerde petitum is duidelijk en concreet. Voor zover de vrouw met haar stelling omtrent de overbedeling bedoelt aan te geven dat indien de polis al tot de gemeenschap behoort er geen sprake is van overbedeling omdat de man als gevolg van de door de vrouw ontvangen uitkeringen minder alimentatie heeft betaald, raakt deze stelling indien zij al juist is - de rechtbank zal onder 2.9 daarop nader ingaan – in ieder geval niet de ontvankelijkheid.
2.6 Ingevolge artikel 1:94 BW omvat de huwelijksgoederengemeenschap alle baten. Hierop bestaat slechts een beperkt aantal uitzonderingen.
De man beroept zich op de hoofdregel. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de schadeloosstelling die de vrouw van Shell heeft ontvangen aan haar is toegekend vanwege boventalligheid. Hij heeft daarbij verwezen naar de brieven van Shell van 19 december 1996 en van 8 januari 1997.
De vrouw beroept zich op een zodanige verknochtheid van de polis aan haar dat die zich ertegen verzet dat de polis in de gemeenschap valt. Zij stelt daartoe dat de schadeloosstelling aan haar is toegekend vanwege een haar overkomen ongeval in 1992 en dientengevolge onvoldoende functioneren als werknemer.
2.7 De rechtbank overweegt hierover als volgt. De door de man overgelegde brieven van Shell onderschrijven zijn stelling. Met name de brief van 19 december 1996 geeft duidelijk aan dat de arbeidsplaats van de vrouw komt te vervallen met ingang van 1 februari 1997 en dat de vrouw in het kader van het Sociaal Pakket met ingang van 23 december 1996 boventallig is. In geen van beide brieven zijn aanwijzingen te vinden voor de stelling van de vrouw dat het ontslag een relatie heeft met haar ongeval en beweerdelijk verminderd functioneren. Weliswaar heeft zij aangegeven dat medio 1996 de arbeidsovereenkomst tussen haar en Shell is beëindigd vanwege het feit dat de vrouw vanwege haar ongeval haar werkzaamheden niet meer naar behoren kon uitoefenen, doch zij laat na hierover stukken in het geding te brengen en nadere informatie te verstrekken, zoals met wie zij deze afspraak heeft gemaakt, hoe dat is verlopen, wanneer deze beëindiging precies heeft plaatsgevonden, hoe deze afspraak zich verhoudt tot de pas een half jaar later verzonden brieven van Shell en waarom hierover in deze brieven niets is terug te vinden. Gelet op hetgeen de man naar voren heeft gebracht en gelet op het feit dat de vrouw zich op een uitzondering op de hoofdregel beroept, had dit wel van haar mogen verwacht. De stelling van de vrouw moet derhalve als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd.
Gelet op het vorenstaande gaat de rechtbank ervan uit dat de door Shell aan de vrouw betaalde schadeloosstelling alleen het gevolg is van ontslag wegens boventalligheid. Dit leidt tot de conclusie dat de van deze gelden gekochte lijfrentepolis ook tot de huwelijksgoederengemeenschap is gaan behoren (HR 22 maart 1996, NJ 640). Deze dient derhalve thans nog te worden verdeeld.
2.8 De vrouw beroept zich voorts op een tegenvordering van de vrouw op de ontbonden gemeenschap uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking voor zover de polis betrekking heeft op de periode na 10 februari 2004, de datum van ontbinding. De vrouw kan hierin niet worden gevolgd. Van ongerechtvaardigde verrijking is geen sprake aangezien het gegeven dat de man aanspraak kan maken op de helft van de waarde van de op het moment van ontbinding tot de gemeenschap behorende polis zijn rechtvaardiging vindt in de wet. Dat sprake is van een polis die voor een deel tot uitkering komt na 10 februari 2004 maakt dat niet anders.
2.9 De vrouw wijst er voorts meermalen op dat de man een voordeel geniet doordat zijn alimentatieverplichtingen jegens de vrouw lager zijn uitgevallen omdat de vrouw maandelijkse uitkeringen uit de polis ontving. In de beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 13 oktober 2004 is te lezen dat het hof bij de bepaling van de behoefte van de vrouw geen rekening houdt met inkomsten uit vermogen omdat de verdeling van de gemeenschap nog niet vast staat en niet valt te voorzien of de vrouw zodanig inkomen uit vermogen zal gaan genieten dat haar behoefte om een aanvullende bijdrage (substantieel) zal verminderen. Dit kan niet anders worden uitgelegd dan dat de door het hof vastgestelde alimentatie niet in voor de man gunstige zin is beïnvloed door de door de vrouw ontvangen uitkeringen uit hoofde van de polis.
Of toewijzing van de vorderingen van de man moet leiden tot wijziging van zijn alimentatieverplichtingen jegens de vrouw, zoals de vrouw tevens betoogt, is in de onderhavige procedure niet aan de orde.
2.10 Aangezien de polis op naam van de vrouw is afgesloten en zij bovendien de uitkeringen heeft genoten, ligt toedeling aan de vrouw in de rede.
2.11 Thans dient de vraag te worden beantwoord welke waarde aan de polis moet worden toegekend. De man gaat uit van de volledige waarde van de polis bij aanvang. Niet echter valt in te zien waarom, zoals de vrouw terecht aanvoert, ook de tijdens het huwelijk gedane uitkeringen in de waarde dienen te worden betrokken. Dat partijen op dat moment al feitelijk uit elkaar waren, maakt dit op zich niet anders. Van belang is ook hoe de onderlinge financiële verhoudingen van partijen in deze periode waren. De man laat na hierover informatie te verstrekken. De rechtbank zal daarom uitgaan van de nog niet vervallen termijnen op de peildatum 10 februari 2004, te weten 62 x € 1.372,50 = € 85.095,-.
De vrouw heeft onweersproken gesteld dat bij de bepaling van de waarde voorts rekening moet worden gehouden met de (op het moment van ontbinding latent aanwezige) fiscale claim die op de polis drukt. Nu zij de uitkeringen heeft ontvangen, is het aannemelijk dat zij hierover fiscaal dient af te rekenen. De vrouw laat echter na hierover nadere informatie te verschaffen. Om toch enigszins aan dit fiscale aspect recht te doen, zal de rechtbank uitgaan van het laagste tarief van de inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen over de betrokken jaren, welk tarief naar van algemene bekendheid is gemiddeld afgerond 33,5% bedroeg. Dit betekent dat als te verdelen waarde in aanmerking moet worden genomen:
€ 85.095,- x 66,5/100 = € 56.588,-.
Er zijn geen omstandigheden gebleken die dwingen tot een andere verdeling dan bij helfte. Dit leidt tot een overbedeling aan de zijde van de vrouw van € 28.294,-. De vordering sub II zal tot dit bedrag worden toegewezen.
2.12 Nu de polis inmiddels volledig tot uitkering is gekomen, zal de gevorderde indeplaatstreding van het onderhavige vonnis worden afgewezen.
2.13 De rechtbank acht geen termen aanwezig om de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad achterwege te laten. Het door de vrouw naar voren gebracht restitutierisico is daartoe onvoldoende.
2.14 Gelet op de familierechtelijke aard van het onderhavige geschil zal de rechtbank de proceskosten compenseren.
3 De beslissing
De rechtbank,
deelt de lijfrentepolis, afgesloten bij AXA-Levensverzekering NV, gevestigd te ’s-Gravenhage, onder nummer [polisnummer] toe aan de vrouw;
veroordeelt de vrouw om tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan de man te betalen een bedrag van € 28.294,-, te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande de eerste dag na de hiervoor vermelde termijn van twee weken en eindigende op de dag der algehele voldoening;
compenseert de proceskosten;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.L. Holierhoek.
405