Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/514 AW-T3
Uitspraak in het geding tussen
, wonende te Spijkenisse, eiseres,
gemachtigde mr. M.M.E. Bowmer,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Albrandswaard, verweerder, gemachtigde mr. G.P.F van Duren.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 17 april 2007 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder, voor zover hier van belang, eiseres op grond van artikel 8:13 van de CAR/UWO met ingang van 19 april 2007 de disciplinaire maatregel van ontslag opgelegd, met bevel tot onmiddellijke tenuitvoerlegging.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 29 mei 2007, nader aangevuld bij brief van
19 juni 2007, bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 30 juli 2007 (AWB 07/2010 AW) heeft de voorzieningenrechter te Rotterdam het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening toegewezen, in die zin dat het primaire besluit is geschorst en de bezoldiging van eiseres moet worden doorbetaald.
Bij besluit van 19 december 2007 heeft verweerder het bezwaar - in afwijking van het advies van de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften (hierna: de commissie) van 8 oktober 2007 - ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van
29 januari 2008, nader aangevuld bij brief van 27 februari 2008, beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 28 februari 2008 (AWB 08/518 AW) heeft de voorzieningenrechter te Rotterdam het tweede verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2009. Aanwezig waren eiseres en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren namens verweerder aanwezig E. van Zijl en J. Kerstens. Namens eiseres waren aanwezig A. den Hartigh en J.P. van der Schaft die ter zitting als informant zijn gehoord.
2.1 Voor de feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank naar de voorgenoemde uitspraken van de voorzieningenrechter te Rotterdam van 30 juli 2007 en 28 februari 2008, waarbij de rechtbank hetgeen in de uitspraak van 30 juli 2007 onder 2.2 is vermeld en in de uitspraak van 28 februari 2008 onder 2.2 is vermeld als uitgangspunt neemt bij onderhavige beoordeling.
2.2 Verweerder heeft eiseres ontslag verleend vanwege ernstig plichtsverzuim. Verweerder heeft het gestelde plichtverzuim als volgt in een drietal punten omschreven:
• Verweerder acht in toereikende mate bewezen dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan de verduistering van een bedrag van € 446,85 ten nadele van de gemeente;
• Volgens verweerder is voldoende aannemelijk dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een bedrag van € 4.000,= aan verstrekte voorschotgelden (waaronder het bovengenoemde bedrag van € 446,85). Subsidiair stelt verweerder dat voldoende aannemelijk is geworden dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige nalatigheid in het afleggen van verantwoording van aan haar verstrekte voorschotgelden tot een totaalbedrag van € 4.000,= ;
• Ten slotte verwijt verweerder eiseres dat zij bij het onderzoek leugenachtige verklaringen heeft afgelegd.
2.3 De rechtbank zal zich in het navolgende, evenals de voorzieningenrechter in de uitspraak van 28 februari 2008 heeft gedaan, allereerst beperken tot de beoordeling van de gestelde verduistering van eiseres van een bedrag van € 446,85. Indien dit onderdeel van het gestelde plichtsverzuim de rechtelijke toets kan doorstaan, is daarmee een voldoende grondslag gegeven voor het disciplinair ontslag. Bespreking van de overige onderdelen kan dan achterwege blijven.
2.4 Ter beoordeling staat of aannemelijk is geworden dat eiseres toen zij op
13 oktober 2006 de bijeenkomst bij de Orangerie de Rhoonse Grienden (hierna: de Orangerie) verliet een bedrag van € 446,85 contant heeft betaald.
2.4.1 De rechtbank stelt aan de hand van de stukken die zich in het dossier bevinden het volgende vast. Op de offerte van de Orangerie van 4 oktober 2006 voor de bijeenkomst van 13 oktober 2006 staat vermeld: ‘betaling: op rekening, 14 dagen na ontvangst van de factuur’. Onderaan de offerte zijn handmatig bijgeschreven: 30 bitterballen, 15 en 12 stokjes saté en 2 mandjes brood. Op de achterzijde van de offerte is een turflijst bijgehouden, waarin per soort drank is aangegeven hoeveel consumpties zijn verstrekt. Op basis van deze turfbon is een kassabon opgemaakt met als totaalbedrag € 295,05. Alle drankjes van de turfbon komen hierop - uitgesplitst naar soort - terug, met daarnaast de posten ‘25 bittergarnituur’ en ‘9 open keuken’. De op 2 november 2006 aan verweerder verzonden rekening vermeldt: ‘Uw bezoek d.d. 13 oktober 2006 Totaalbedrag: € 295,05’. De rekening is voorzien van een Begeleidingsgsformulier Factuur met de parafen van eiseres en haar leidinggevende ten behoeve van de betaling door verweerder.
2.4.2 De stelling van eiseres, dat zij op 13 oktober 2006 een bedrag van € 446,85 contant heeft betaald, is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt of met stukken onderbouwd. Eiseres heeft verklaard dat zij met € 500,= heeft betaald. Het feitelijke bedrag was volgens haar € 406,85 en zij heeft
€ 40,= fooi gegeven. Bij deze contante betaling heeft zij een turfbon ontvangen. Ter zitting heeft zij daaraan toegevoegd dat degene aan wie zij heeft betaald daarop een paraaf heeft gezet. Eiseres heeft ter zitting ook aangegeven dat het niet dezelfde turfbon is als de turfbon die in het dossier zit en waarvan melding is gemaakt in r.o 2.4.1. Deze bon is evenwel niet teruggevonden in de administratie van verweerder. Eiseres heeft ook geen kopie uit haar eigen administratie overgelegd. Verweerder heeft navraag gedaan bij de Orangerie. Uit een mail d.d. 24 januari 2007 van F. van Montfort aan G. van Duren in het kader van het onderzoek door Capra naar de kasverschillen blijkt dat de Orangerie géén factuur van
€ 446.85 van 13 oktober 2006 kan traceren en dat zij dit bedrag op geen enkele andere datum zijn tegengekomen. In zijn mail van 30 januari 2007 aan G. van Duren heeft
F. van Montfort aangegeven dat er naast de betaling van € 295,05 géén andere betalingen zijn gedaan voor de bijeenkomst van 13 oktober 2006. De factuur van € 295,05 betrof de nacalculatie. Ook de eigenaar/bedrijfsleider van de Orangerie heeft blijkens het onderzoeksrapport van Capra uitgesloten dat er op 13 oktober 2006 contant is betaald. Hij weet pertinent zeker dat er die dag geen contante transactie van € 446,85 heeft plaatsgevonden. Hij kan zich heel goed herinneren dat hij pas de volgende dag de aantekeningen van de op 13 oktober 2006 gebruikte consumpties op de kassa heeft aangeslagen op basis waarvan vervolgens de factuur van € 295,05 is uitgedraaid. Voor zover eiseres heeft willen betogen dat het bedrag van € 446,85, nu over de contante betaling hiervan in de administratie van de Orangerie niets is teruggevonden, door personeel van de Orangerie is verduisterd, lijkt daarmee onverenigbaar dat een turfbon met paraaf zou zijn afgegeven, te meer nu duidelijk was dat het een zakelijke bijeenkomst betrof die verder zou worden verantwoord. Bovendien zou de stelling van eiseres alleen kunnen opgaan indien er zowel bij de Orangerie als in de administratie bij verweerder sprake was van onregelmatigheden. Die samenloop acht de rechtbank onaannemelijk. In elk geval ziet de rechtbank geen enkel aanknopingspunt dat het personeel en/of de administratie van de Orangerie en de administratie van verweerder niet betrouwbaar zou zijn geweest.
2.4.3 Voorts leidt de stelling van eiseres tot de aanname dat de bijeenkomst in totaal
€ 741,90 zou hebben gekost. Dit bedrag staat niet in een reële verhouding tot de omvang van de bijeenkomst, zoals die uit de stukken in het dossier naar voren komt. In de procedures op de verzoeken om voorlopige voorzieningen, zowel in de bezwaarfase als hangende beroep, is het aantal aanwezige personen aan de orde gekomen. Verweerder heeft op dit punt aanvullend onderzoek gedaan. Aan de hand van foto’s en gesprekken met aanwezigen is nagegaan wie - met naam genoemd - aanwezig waren bij de bijeenkomst. Daarbij is ook onderscheid gemaakt tussen de bijeenkomst bij de Orangerie vóór de ceremonie, en de borrel daarna bij de Orangerie. De verklaringen van de betrokken personen zijn nagenoeg eensluidend. In de uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 februari 2009 is de voorzieningenrechter uitgebreid ingegaan op het aantal aanwezige personen en de hoeveelheid consumpties die door hen zijn genuttigd. De conclusie van de voorzieningenrechter was dat de stelling van eiseres zou leiden tot een onwaarschijnlijk hoog aantal consumpties per persoon. Eiseres heeft na deze uitspraak geen nadere gronden aangevoerd. Eerst ter zitting heeft zij het aantal personen weer aan de orde gesteld. Hetgeen in dit kader naar voren is gebracht, onder meer door de heer Den Hartigh, werpt evenwel geen ander licht op de zaak. Zijn verklaringen over het aantal personen leiden niet tot de conclusie dat er meer dan 19 personen aanwezig waren, zoals uit het onderzoek van verweerder naar voren is gekomen. Hij heeft slechts over een beperkte periode na ongeveer 19.00 uur kunnen verklaren, en verklaard dat er toen een groepje van zeven tot acht, hooguit tien personen over was. Over het drankverbruik heeft hij verklaard dat dit niet meer was dan gemiddeld, aangezien een deel van aanwezigen met de auto was en om die reden niet (veel) kon drinken. Ook over de hoeveelheid hapjes is niets verklaard, dat sterk afwijkt van hetgeen op de rekening staat vermeld. De omstandigheid dat de bitterballen niet (expliciet) op de rekening voorkomen, leidt niet zonder meer tot de conclusie dat de rekening niet zou kloppen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres aldus niet aannemelijk heeft gemaakt dat er voor een bedrag van in totaal € 741,90 aan consumpties is genuttigd.
2.4.4 Nu er aldus geen grond is om aan te nemen dat eiseres het bedrag van € 446,85 contant aan de Orangerie heeft betaald, terwijl eiseres dit bedrag bij verweerder wel heeft gedeclareerd, kan dit gedrag naar het oordeel van de rechtbank worden omschreven als verduistering ten nadele van de gemeente.
2.4.5 Dat leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat het eerste onderdeel van het verweten gedrag, de verduistering van een bedrag van € 446,85, voldoende is komen vast te staan. Dit gedrag is te kwalificeren als ernstig plichtsverzuim en vormt op zich een voldoende rechtvaardiging voor disciplinair ontslag. De overige verweten gedragingen behoeven dan ook geen beoordeling.
2.5 Nu het gedrag van eiseres te kwalificeren is als plichtsverzuim, en er geen aanleiding is voor het oordeel dat dit niet aan eiseres kon worden toegerekend, was verweerder bevoegd om een disciplinaire straf op te leggen.
2.6 Verweerder heeft eiseres bij wijze van disciplinaire straf ontslag verleend met onmiddellijke ingang. Niet gesteld is dat de opgelegde maatregel onevenredig is.
2.7 Het beroep is ongegrond.
2.8 Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. H. van den Heuvel, voorzitter, en mr. A. van ‘t Laar en
mr. E.A. Poppe-Gielesen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.M.L.J. Spierings, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 23 juli 2009.
Rechtsmiddel
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA te Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.