ECLI:NL:RBROT:2009:BL0321
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Betalingen aan advocaat in faillissementscontext en de toepassing van artikel 47 Faillissementswet
In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 9 september 2009, staat de vraag centraal of betalingen aan een advocaat, gedaan nadat deze op de hoogte was van de faillissementsaanvraag van zijn cliënt, teruggevorderd kunnen worden op basis van artikel 47 van de Faillissementswet (Fw). De zaak betreft [bedrijf 1], dat in januari 2005 failliet werd verklaard, en de advocaat [gedaagde 1], die juridische diensten verleende aan [bedrijf 1] in de periode voorafgaand aan de faillissementsaanvraag. De curator vorderde terugbetaling van de door [bedrijf 1] gedane betalingen aan [gedaagde 1], met het argument dat deze betalingen paulianeus zijn, omdat [gedaagde 1] op de hoogte was van de faillissementsaanvraag op het moment van betaling. De rechtbank oordeelde dat artikel 47 Fw niet in de weg staat aan juridische bijstand voor een bedrijf dat faillissement aanvraagt, mits de werkzaamheden faillissementsgerelateerd zijn. De rechtbank maakte onderscheid tussen betalingen voor werkzaamheden verricht vóór de faillissementsaanvraag en die na de aanvraag. Het tussenvonnis werd gecorrigeerd, waarbij de rechtbank oordeelde dat de betalingen voor faillissementsgerelateerde werkzaamheden niet teruggevorderd kunnen worden, terwijl andere betalingen dat wel kunnen. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde 1] gedeeltelijk in haar bewijslevering is geslaagd en dat de curator recht heeft op terugbetaling van een deel van de ontvangen bedragen. De rechtbank wees de vordering van de curator tot uitvoerbaarheid bij voorraad af, gezien het restitutierisico voor de gedaagden. De uitspraak benadrukt de delicate balans tussen de rechten van schuldeisers en de noodzaak voor bedrijven in financiële moeilijkheden om juridische bijstand te ontvangen.