Zaak-/rolnummer: 307780 / HA ZA 08-1326
Uitspraak: 25 november 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de vereniging Vereniging van Eigenaren Seneca,
gevestigd te Dordrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. V.M.A. Saris,
de stichting Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. T.A. Vermeulen.
Partijen blijven hierna aangeduid als "Seneca" respectievelijk "Woonbron".
1 Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- tussenvonnis van deze rechtbank van 25 maart 2009 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- conclusie na tussenvonnis aan de zijde van Seneca, met producties;
- antwoordconclusie.
2 De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
2.1 Bij voormeld vonnis heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld bij conclusie na tussenvonnis nader in te gaan op een aantal met name genoemde punten. Beide partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt. In het navolgende gaat de rechtbank op die punten in.
machtiging vergadering
2.2 Ten verwere tegen de vordering van Seneca heeft Woonbron onder meer aangevoerd dat het bestuur van Seneca blijkens de splitsingsakte machtiging van de vergadering nodig heeft voor het instellen van rechtsvorderingen. Volgens Woonbron ontbreekt deze machtiging, zodat Seneca niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Seneca heeft niet betwist dat een machtiging als hier bedoeld vereist is. Zij heeft echter gesteld dat de vergadering de desbetreffende machtiging al in haar vergadering van 18 april 2007 heeft gegeven. Ook heeft zij gesteld dat de vergadering van 3 augustus 2009 deze machtiging uitdrukkelijk heeft bevestigd en dat de vergadering tevens – voor zover nodig – de reeds door het bestuur verrichte rechtshandelingen heeft bekrachtigd. De rechtbank overweegt als volgt.
2.3 Seneca heeft (bij conclusie van dupliek in reconventie) onbetwist gesteld dat de vergadering van 18 april 2007 geheel in het teken stond van het geschil met Woonbron. In het licht van dat vaststaande feit kan uit de door Seneca overgelegde stukken in redelijkheid niet anders worden afgeleid dan dat de vergadering het bestuur reeds in 2007 heeft gemachtigd tot het nemen van rechtsmaatregelen in het geschil met Woonbron. In de handtekeningenlijst van 18 april 2007 verzoekt het bestuur de leden immers uitdrukkelijk machtiging “deze zaak” af te handelen, “eventueel met gebruikmaking van rechtsmiddelen (juridische stappen)”. Uit de op de lijst geplaatste handtekeningen blijkt dat de desbetreffende leden (22 van de in totaal 28) met dit verzoek akkoord zijn gegaan. Ook de nadien gewijzigde notulen van de vergadering van 18 april 2007 bevestigen dit, waar deze vermelden dat “men het bestuur unaniem fiat [geeft] een eventuele rechtzaak te beginnen”. Anders dan Woonbron heeft betoogd, betekent “fiat” wel degelijk “machtiging” (bron: Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal).
2.4 Ten overvloede en mede gelet op artikel 2:14 lid 2 BW geldt dat de vergadering van 3 augustus 2009 kennelijk het eerdere besluit van het bestuur heeft bekrachtigd. De bij conclusie na tussenvonnis overgelegde handtekeningenlijst van laatstgenoemde vergadering vermeldt immers dat de vergadering “alle reeds door het bestuur verrichte rechtshandelingen waaronder de reeds ingestelde gerechtelijke procedure” bekrachtigt. Ook deze zinsnede kan in redelijkheid niet anders worden opgevat dan als bekrachtiging van het eerder genomen besluit tot het instellen van de eis tegen Woonbron.
2.5 De slotsom luidt dat Seneca ontvankelijk is in haar vordering.
verzuim
2.6 Woonbron heeft ten aanzien van verschillende schadeposten gesteld dat Seneca haar niet in de gelegenheid heeft gesteld haar (beweerdelijke) omissies te herstellen. De rechtbank heeft deze stelling opgevat als een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling van de kant van Seneca, zodat Woonbron niet in verzuim is. Partijen hebben gelegenheid gekregen het debat hieromtrent (alsnog) bij conclusie na tussenvonnis te voeren. De rechtbank ziet aanleiding op dit punt onderscheid te maken tussen de verschillende door Seneca aangevoerde schadeposten.
2.7 Ten aanzien van enkele posten (tot een totaalbedrag van € 5.820,90) heeft de rechtbank bij tussenvonnis geoordeeld dat de vordering toewijsbaar is, nu Woonbron de verschuldigdheid van die posten heeft erkend (punt 7.5). Daaruit volgt dat het verzuim van Woonbron – voor zover vereist – ten aanzien van die posten niet ter discussie staat, zodat een ingebrekestelling geen zinnig doel zou dienen. Deze posten kunnen bij het debat over verzuim en ingebrekestelling verder buiten beschouwing blijven.
2.8 Met betrekking tot enkele andere schadeposten heeft de rechtbank geoordeeld dat de vordering in beginsel toewijsbaar is, in sommige gevallen na bewijslevering. Het gaat om de posten
- kopieerkosten Dorfix ad € 254,38 (punt 7.11);
- garagedeuren [bedrijf 1] ad € 949,36 (punt 7.13);
- kosten extra torsieveer ad € 171,36 (punt 7.15);
- glasschades ad € 165,73 en € 415,80 (punt 7.18);
- sleutels ad € 19.903,49 (punt 7.20).
De eerste drie posten hebben betrekking op het (volgens Seneca) ten onrechte bij haar in rekening brengen van de desbetreffende kosten, omdat de daarmee verband houdende werkzaamheden niet (ten behoeve van Seneca) zijn verricht. Voor zover deze stelling juist is, had Woonbron deze tekortkoming eenvoudig kunnen herstellen door de desbetreffende bedragen aan Seneca terug te betalen. Gelet hierop kan de brief van Seneca aan Woonbron van 14 juli 2007 – waarbij Seneca is verzocht vóór 1 augustus 2007 over te gaan tot terugbetaling van onder meer deze bedragen (productie 4 bij de dagvaarding) – niet anders worden begrepen dan als ingebrekestelling. Niet valt in te zien om welke reden deze ingebrekestelling niet duidelijk zou zijn, zoals Woonbron bij conclusie na tussenvonnis heeft betoogd. Ten aanzien van de hier bedoelde posten is Woonbron dus in verzuim.
2.9 Met betrekking tot de in 2.8 genoemde posten glasschades en sleutels geldt het volgende. In het eerste geval schuilt de tekortkoming van Woonbron volgens Seneca in het achterwege laten van een claim bij de glasverzekeraar, als gevolg waarvan Seneca zelf voor die schades is opgedraaid. In het tweede geval gaat het om het zoekraken van door Seneca aan Woonbron ter beschikking gestelde sleutels. In beide gevallen gaat het klaarblijkelijk om gedragingen van Woonbron in het verleden die niet konden worden rechtgezet. Dat betekent dat correcte nakoming op deze punten door Woonbron blijvend onmogelijk is, zodat (indien sprake is van een tekortkoming) voor een schadevergoedingsplicht verzuim niet vereist is.
2.10 Met betrekking tot de vordering van € 10.000,- ter zake van wanbeheer geldt het volgende. Zoals volgt uit 2.14-2.20 hieronder komt deze vordering slechts voor toewijzing in aanmerking, voor zover zij verband houdt met het niet verrichten door Woonbron van werkzaamheden in verband met de ledenvergadering van 18 april 2007. Alsnog correcte nakoming van deze verplichting – te weten het verrichten van de desbetreffende werkzaamheden – is naar haar aard onmogelijk. Dat betekent dat in zoverre verzuim niet vereist is. Nu de vordering wegens wanbeheer voor het overige niet zal worden toegewezen, kunnen de vragen over verzuim en ingebrekestelling in zoverre in het midden blijven. Hetzelfde geldt voor de schadeposten waarvan de rechtbank reeds bij tussenvonnis heeft geoordeeld dat die niet zullen worden toegewezen.
glasschades
2.11 Seneca vordert vergoeding van glasschades van € 165,73 en € 415,80. Zij heeft daartoe gesteld dat Woonbron deze schades ten onrechte niet bij de glasverzekeraar heeft geclaimd. Ten verwere heeft Woonbron aangevoerd dat een claim zinloos zou zijn geweest, omdat voor dergelijke schades een eigen risico zou hebben gegolden van € 500,= per schadegeval. De rechtbank heeft Seneca gelegenheid gegeven bij conclusie na tussenvonnis alvast de desbetreffende polisvoorwaarden in het geding te brengen, vooruitlopend op een eventuele bewijsopdracht.
2.12 Bij conclusie na tussenvonnis heeft Seneca een polisblad overgelegd. Het polisblad vermeldt Seneca als verzekeringnemer. Blijkens de tekst heeft het polisblad betrekking op een “opstal –woonhuis– incl glas” verzekering, over de periode 2002-2012. Voorts luidt het polisblad als volgt:
“Verzekerde risico’s: extra-uitgebreid incl. glas
Eigen risico stormschade per gebouw per gebeurtenis: 2,00 o/oo van het verzekerd bedrag […]. Geldt niet voor glasschade.”
2.13 Op dit polisblad heeft Woonbron bij antwoordconclusie gereageerd met de stelling dat Seneca slechts een polisblad en niet de polisvoorwaarden heeft overgelegd en dat Woonbron haar standpunt volledig handhaaft. In het licht van de nadere onderbouwing door Seneca is deze betwisting onvoldoende. Uit het polisblad blijkt immers uitdrukkelijk dat het eigen risico niet geldt voor glasschade. Nu Woonbron de juistheid en toepasselijkheid van dit polisblad niet heeft betwist, moet op basis van dit stuk als vaststaand worden aangenomen dat het eigen risico niet op glasschades van toepassing is. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de polisvoorwaarden in dit verband tot een andere conclusie zouden kunnen leiden, te meer niet nu voorwaarden vermeld op een polisblad in de regel zullen prevaleren boven afwijkende voorwaarden in de polisvoorwaarden. Nadere bewijsvoering door Seneca is dus niet nodig. De vordering is toewijsbaar.
wanbeheer
2.14 Seneca vordert een schadevergoeding van € 10.000,= ter zake van wanbeheer. Dit wanbeheer zou volgens Seneca hebben bestaan in het niet verrichten door Woonbeheer van de overeengekomen werkzaamheden en in een onvoldoende communicatie met Seneca. Bij tussenvonnis heeft de rechtbank Seneca gelegenheid gegeven haar standpunt (alsnog) concreet en feitelijk te onderbouwen.
2.15 Bij conclusie na tussenvonnis heeft Seneca in dit verband allereerst gesteld dat het wanbeheer van Woonbron reeds blijkt uit haar erkenning van enkele posten en uit haar stelling bij conclusie van antwoord dat zij “wel eens” fouten heeft gemaakt. Dit betoog slaagt niet. Van wanbeheer is immers pas sprake als Woonbron een ernstig verwijt moet worden gemaakt (zie 7.10 van het tussenvonnis). De conclusie na tussenvonnis bevat geen feitelijke stellingen op dat punt. De erkenning van fouten of van bepaalde posten maakt nog niet dat sprake is van wanbeheer. Dat de rechtbank op bepaalde specifieke punten bij tussenvonnis heeft geoordeeld dat Woonbron een ernstig verwijt moet worden gemaakt, maakt dat niet anders. Op die specifieke punten heeft de rechtbank geoordeeld dat Woonbron schadeplichtig is, maar dat betekent nog niet dat Woonbron ook in het algemeen een ernstig verwijt moet worden gemaakt ter zake van het niet verrichten van werkzaamheden of de wijze van communicatie.
2.16 Seneca heeft bij conclusie na tussenvonnis verder gesteld dat Woonbron geen werkzaamheden heeft verricht in verband met de algemene ledenvergadering van 18 april 2007. Volgens Seneca hebben twee van haar leden op 4 april 2007 met de door Woonbron aangewezen bestuurder gesproken, bij welke gelegenheid onder meer is afgesproken dat deze bestuurder de voorbereiding van de ledenvergadering ter hand zou nemen. Al bij conclusie van dupliek in reconventie heeft Seneca in dit verband gesteld dat de bestuurder tijdens dit gesprek weliswaar te kennen had gegeven dat de termijn voor het uitroepen van de vergadering te kort was, maar dat dit volgens hem geen probleem was toen bleek dat Seneca haar leden al veel eerder van de komende vergadering op de hoogte had gesteld. Door vervolgens geen voorbereidende werkzaamheden te verrichten en de desbetreffende ledenvergadering niet voor te zitten, is Woonbron volgens Seneca tekort geschoten.
2.17 Ten verwere heeft Woonbron bij conclusie na tussenvonnis (slechts) gesteld dat enkele leden van Seneca geheel buiten medeweten van Woonbron om een ledenvergadering hebben bijeengeroepen. Bij conclusie van dupliek in reconventie heeft Woonbron in dit verband een briefje overgelegd, gedateerd 5 april 2007, afkomstig van de in 2.16 bedoelde bestuurder en gericht aan een lid van Seneca. In dit briefje meldt de bestuurder dat de voor 18 april 2007 uitgeroepen vergadering niet rechtsgeldig is, waarna de bestuurder de geadresseerde verzoekt contact met hem op te nemen.
2.18 De rechtbank overweegt als volgt. Niet ter discussie staat dat het voorbereiden en bijwonen van de ledenvergaderingen van Seneca tot de overeengekomen werkzaamheden van Woonbron behoort (zie ook het citaat uit de overeenkomst in 2.1 van het tussenvonnis). Seneca heeft onbetwist gesteld dat Woonbron zich niet met de voorbereiding van de vergadering van 18 april 2007 heeft bemoeid en dat Woonbron bij die vergadering niet aanwezig is geweest. Aldus moet worden geoordeeld dat Woonbron in beginsel in de nakoming van de overeenkomst is tekort geschoten. Het niet verrichten van de overeengekomen werkzaamheden moet in beginsel voorts als onbehoorlijke taakvervulling worden gezien, zo heeft de rechtbank al bij tussenvonnis overwogen. Uit het door Woonbron overgelegde briefje van 5 april 2007 blijkt dat zij – anders dan zij bij antwoordconclusie heeft gesteld – op de hoogte was van het beleggen van de ledenvergadering op 18 april 2007. Dat had Woonbron aanleiding moeten geven die vergadering voor te bereiden en bij te wonen. Dat wordt niet anders nu zich volgens de desbetreffende bestuurder vragen voordeden omtrent de rechtsgeldigheid van die vergadering. Ook als die vragen terecht waren, had van een behoorlijk handelend bestuurder verwacht mogen worden in actie te komen als hij op de hoogte geraakt van de geplande vergadering. Het enkele versturen van het briefje van 5 april 2007 is in dat kader onvoldoende, te meer nu Woonbron niets gesteld heeft omtrent enigerlei vervolgactie. Dat had wel van haar mogen worden verwacht, mede gelet op de door Seneca bij conclusie van dupliek in reconventie en conclusie na tussenvonnis ingenomen stellingen.
2.19 Uit het voorgaande volgt dat Woonbron in verband met het niet verrichten van werkzaamheden rondom de vergadering van 18 april 2007 is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Zij is gehouden de schade te vergoeden. Zoals reeds bij tussenvonnis overwogen, kan die schade worden vastgesteld op de in geld gewaardeerde tijd die de leden van Seneca hebben moeten besteden aan de werkzaamheden die Woonbron had moeten verrichten. Bij het bij conclusie na tussenvonnis overgelegde overzicht blijkt dat volgens Seneca haar vijf bestuursleden ieder 2,5 uur aan de voorbereiding en het houden van de ledenvergadering hebben besteed. Deze stelling – die de rechtbank op zichzelf niet onredelijk voorkomt – heeft Woonbron niet gemotiveerd betwist. Voorts heeft Seneca een uurtarief van € 50,= gehanteerd, waarbij zij (onbetwist) heeft gesteld dat dit overeenkomt met het door Woonbron gehanteerde uurtarief. Ook dit uitgangspunt komt de rechtbank niet onredelijk voor. Zij gaat voorbij aan de niet onderbouwde stelling van Woonbron dat Seneca haar schade niet op deze wijze kan “fixeren”. Het betreft een in enige mate abstracte wijze van schadeberekening, die de rechtbank in dit geval passend acht. Een en ander brengt mee dat de vordering op dit punt tot een bedrag van (5 x 2,5 x 50 =) € 625,= toewijsbaar is.
2.20 Voor het overige komt de vordering wegens wanbeheer niet voor toewijzing in aanmerking. Seneca heeft gesteld dat het wanbeheer ook zou bestaan uit tekortschietende communicatie. Of op dat punt sprake is geweest van wanbeheer kan echter in het midden blijven, nu gesteld noch gebleken is dat Seneca als gevolg van die communicatie (of het gebrek daaraan) schade heeft geleden. Dat kan ook niet worden afgeleid uit het overgelegde urenoverzicht. Uit de op dat overzicht vermelde omschrijvingen moet veeleer worden afgeleid dat die werkzaamheden verband hielden met de afwikkeling van de samenwerking met Woonbron en met de voorbereiding van de onderhavige procedure. Dergelijke werkzaamheden komen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking, zo heeft de rechtbank al bij tussenvonnis overwogen. Seneca heeft geen omstandigheden aangevoerd die tot een andere slotsom nopen.
ontbinding
2.21 Onder punt 42 van de conclusie van dupliek in reconventie heeft Seneca gesteld dat zij de overeenkomst op grond van de tekortkomingen van Woonbron buitengerechtelijk heeft ontbonden. Bij conclusie na tussenvonnis heeft zij echter gesteld dat dit eerder ingenomen standpunt niet juist is en buiten beschouwing gelaten moet worden. Aldus behoeft het debat omtrent de eventuele ontbinding door Seneca verder geen bespreking.
2.22 De rechtbank begrijpt het standpunt van Seneca aldus dat de overeenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd, subsidiair eenzijdig is opgezegd. Hoe precies de overeenkomst is geëindigd kan echter in het midden blijven. Zoals reeds geoordeeld bij het tussenvonnis, is Seneca gehouden de overeengekomen vergoeding aan Woonbron te voldoen over de periode die de overeenkomst nog zou hebben voortgeduurd als Seneca de overeengekomen opzegtermijn in acht zou hebben genomen. Zij heeft geen feiten gesteld die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat Woonbron heeft willen afzien van die vergoeding. Het in dit verband wél door Seneca gestelde feit – namelijk dat Woonbron niet tegen de opzegging heeft geprotesteerd – is daarvoor onvoldoende. Dat Woonbron zich niet tegen beëindiging van de overeenkomst heeft verzet, impliceert immers nog niet dat zij niet langer aanspraak wenste te maken op de overeengekomen tegenprestatie.
2.23 Buiten de instructie van het tussenvonnis om heeft Seneca nog aangevoerd dat de vordering in reconventie moet worden afgewezen op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Volgens Seneca heeft Woonbron in 2007 geen werkzaamheden verricht, terwijl zij daar wel voor is betaald. Woonbron – die zich wel aan de instructie van het tussenvonnis heeft gehouden – heeft niet op deze stelling gereageerd. De rechtbank honoreert het standpunt van Seneca niet. De vordering in reconventie strekt tot betaling door Seneca van de afgesproken vergoeding. Niet ter discussie dat Seneca die vergoeding over het eerste half jaar van 2007 nog niet heeft voldaan. In zoverre kan dus geen sprake zijn van ongerechtvaardigde verrijking. Voorts is de stelling dat Woonbron geen werkzaamheden heeft verricht te algemeen om tot afwijzing van de reconventionele vordering te kunnen leiden, zulks mede gelet op het oordeel van de rechtbank dat Woonbron schadevergoeding verschuldigd is voor het niet verrichten van de werkzaamheden in verband met de ledenvergadering van 18 april 2007. Dat Woonbron daarnaast nog werkzaamheden zou hebben moeten verrichten is gesteld noch gebleken.
2.24 Het voorgaande, beschouwd in samenhang met de overwegingen bij tussenvonnis, brengt mee dat de vordering in reconventie bij eindvonnis zal worden toegewezen.
vervolg
2.25 De gevorderde hoofdsom in conventie (zie 3.2 van het tussenvonnis) bestaat uit een groot aantal posten. Ten aanzien van bijna alle posten kan thans een eindbeslissing worden gegeven. De volgende posten komen voor toewijzing in aanmerking:
- erkende posten € 5.820,90 (7.5 tussenvonnis);
- garagedeuren € 949,36 (7.14 tussenvonnis);
- glasschades totaal € 581,53 (2.13 dit vonnis);
- sleutels € 19.903,49 (7.20 tussenvonnis);
- wanbeheer € 625,00 (2.19 dit vonnis);
- TOTAAL € 27.880,28
2.26 Seneca heeft voorts vergoeding van de kosten van haar accountant gevorderd in verband met het boekenonderzoek dat deze heeft moeten verrichten. Bij tussenvonnis heeft de rechtbank al overwogen dat deze kosten moeten worden beschouwd als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat Seneca in redelijkheid tot het inschakelen van de accountant kon besluiten (7.25 van het tussenvonnis). De vordering bedraagt € 1.155,=. In het licht van het totaal toewijsbare bedrag is de rechtbank van oordeel dat ook de hoogte van de gemaakte kosten redelijk is. Het gevorderde bedrag is daarom toewijsbaar.
2.27 Ten aanzien van een tweetal posten heeft de rechtbank overwogen dat nadere bewijsvoering door Seneca nodig is. Het gaat om de posten “kopieerkosten Dorfix” en “torsieveren” ten belope van respectievelijk € 254,38 en € 171,36 (zie 7.11 en 7.15 van het tussenvonnis). Gelet op de geringe omvang van deze posten vergeleken met het toewijsbare bedrag, acht de rechtbank het niet ondenkbaar dat Seneca van bewijsvoering zal willen afzien. De rechtbank zal Seneca in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de vraag of zij tot bewijsvoering wil worden toegelaten. Woonbron mag bij antwoordakte reageren.
2.28 Seneca vordert de wettelijke rente met ingang van 1 augustus 2007. Aldus sluit zij kennelijk aan bij de termijn die zij Woonbron bij brief van 14 juli 2007 heeft gegund om tot betaling van (onder meer) de in 2.25 bedoelde posten over te gaan. Woonbron heeft deze ingangsdatum niet betwist. De wettelijke rente is daarom als gevorderd toewijsbaar.
2.29 In reconventie is de gevorderde hoofdsom van € 2.495,= toewijsbaar, met inbegrip van de wettelijke rente als gevorderd met ingang van de dag van de conclusie van eis in reconventie (25 juni 2008).
2.30 In conventie en in reconventie zal iedere verdere beslissing worden aangehouden tot na de in 2.27 bedoelde aktewisseling.
3 De beslissing
De rechtbank,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 9 december 2009 voor het nemen van een akte als bedoeld in 2.27 door Seneca, waarna Woonbron kan reageren;
in conventie en in reconventie
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
1980/1694