Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/5095 – BC – T3
Uitspraak in het geding tussen
[naam], wonende te [plaats], eiser,
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde mr. T.I.A. van Weelden.
1 Ontstaan en loop van de procedure
1.1 Bij besluit van 21 augustus 2008 heeft verweerder eiser een boete van € 4.000,00 opgelegd wegens overtreding van bij of krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: de Wgb) gestelde voorschriften. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van
26 september 2008 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 27 oktober 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2 Tegen dit besluit (hierna: besluit I) heeft eiser bij brief van 25 november 2008 beroep ingesteld. Bij besluit van 24 november 2008 (hierna: besluit II), verzonden op
25 november 2008, heeft verweerder opnieuw op het bezwaar beslist en het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
1.3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2009. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was namens verweerder aanwezig ing. P. Voogd.
2 Overwegingen
2.1 Met besluit II heeft verweerder opnieuw op het bezwaar beslist. Besluit II behelst een wijziging van besluit I en is dus een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Nu eiser niet heeft gesteld nog belang te hebben bij een beoordeling van de rechtmatigheid van besluit I, zal de rechtbank het daartegen gerichte beroep niet-ontvankelijk verklaren. Besluit II komt niet tegemoet aan de bezwaren van eiser, zodat het beroep van eiser gericht tegen besluit I ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht wordt mede te zijn gericht tegen besluit II. Besluit II zal hieronder worden aangeduid als het bestreden besluit.
2.2.1 Ten aanzien van de vraag of het bestreden besluit door het daartoe bevoegde bestuursorgaan is genomen overweegt de rechtbank als volgt.
2.2.2 Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wgb wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder Onze Minister, wat betreft gewasbeschermingsmiddelen, met uitzondering van gewasbeschermingsmiddelen bestemd voor plantaardige producten die slechts een eenvoudige bewerking hebben ondergaan, verstaan: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Ingevolge artikel 90, eerste lid, van de Wgb, voor zover hier van belang, kan Onze Minister een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
2.2.3 Uit het bestreden besluit, dat is genomen door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, blijkt niet dat dit in overeenstemming is gebeurd met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zoals artikel 1, eerste lid, van de Wgb vereist. Reeds hierom dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd. Bij brief van 13 juli 2009 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer evenwel verklaard dat het bestreden besluit in overeenstemming met hem is genomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om te bezien of met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten.
2.3.1 Naar aanleiding van het betoog van eiser dat hij geen zienswijze tegen het voornemen tot het opleggen van de boete naar voren heeft gebracht, omdat verweerder hem had medegedeeld dat daarvan enkel in het geval van nieuw gebleken feiten gebruik kan worden gemaakt, overweegt de rechtbank als volgt.
2.3.2 Bij brief van 29 juli 2008 heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze te geven op het voornemen tot het opleggen van een boete van € 4.000,00. Diezelfde brief vermeldt dat daarvan gebruik kan worden gemaakt indien er nieuwe feiten en omstandigheden bekend zijn geworden.
2.3.3 Ingevolge artikel 100, derde lid, van de Wgb, zoals dat luidde op 29 juli 2008, wordt in afwijking van afdeling 4.1.2 van de Awb de overtreder steeds in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen indien de voorgenomen bestuurlijke boete meer dan € 340,00 bedraagt. Nu de voorgenomen boete € 4.000,00 bedroeg, was verweerder dus gehouden om eiser in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar voren te brengen. De formulering in de brief van 29 juli 2008 dat enkel in het geval van nieuwe feiten en omstandigheden van die gelegenheid gebruik kan worden gemaakt, vindt geen steun in deze of andere toepasselijke bepalingen. Verweerder heeft derhalve in strijd met artikel 100, derde lid, van de Wgb (oud) gehandeld.
2.4.1 Naar aanleiding van de stelling van eiser dat hij nimmer afstand heeft gedaan van het recht om op zijn bezwaar te worden gehoord, overweegt de rechtbank als volgt.
2.4.2 Eiser heeft bij brief van 26 september 2008 bezwaar gemaakt tegen het besluit om hem een boete van € 4.000,00 op te leggen. Naar aanleiding hiervan heeft een medewerker van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 8 oktober 2008 gebeld met eiser. Volgens het verslag dat daarvan door de medewerker is opgemaakt, heeft eiser tijdens het gesprek verklaard geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid om op zijn bezwaren te worden gehoord.
2.4.3 Hoewel besluit I vermeldt dat eiser op 8 oktober 2008 op zijn bezwaar is gehoord, is niet in geschil dat eiser niet is gehoord op zijn bezwaar. Verweerder stelt evenwel dat eiser, zoals ook het verslag van het telefoongesprek op 8 oktober 2008 vermeldt, heeft afgezien van de mogelijkheid om te worden gehoord op zijn bezwaren. Eiser heeft dit echter betwist, zodat het aan verweerder is om de juistheid van zijn stelling aannemelijk te maken. Daarin is verweerder echter, bij gebreke van bijvoorbeeld een door eiser ondertekend document waarin hij verklaart geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord, niet geslaagd. Eiser is dus ten onrechte niet gehoord op zijn bezwaar, waarmee verweerder in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb heeft gehandeld.
2.5 Hoewel verweerder tevens in strijd met het bepaalde in artikel 100, derde lid, van de Wgb (oud) en artikel 7:2, eerste lid, van de Awb heeft gehandeld, heeft eiser niet gesteld op welke wijze hij hierdoor in zijn belangen is geschaad. Gelet hierop bestaat nog steeds aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
2.6.1 Hoewel eiser niet de vraag heeft opgeworpen of de gestelde overtredingen op grond van de Wgb kunnen worden beboet, dient de rechtbank daar ambtshalve toch een antwoord op te geven, nu het aan haar is te bepalen aan de hand van welke rechtsregels het aan hem voorgelegde geschil moet worden beslecht en wat die rechtsregels inhouden. Voor dat oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 juli 2008 (LJN BD6751).
2.6.2 Ter beantwoording van de hiervoor gestelde vraag gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 7 november 2007 zijn bladmonsters genomen van door eiser gekweekte rozen. Uit onderzoek is gebleken dat die monsters stoffen bevatten die voorkomen in de middelen Borneo en Acarstin. Eiser heeft niet betwist dat hij die gewasbeschermingsmiddelen heeft gebruikt. Voor het gebruik van het middel Borneo heeft verweerder aan eiser op grond van artikel 20 van de Wgb een boete van € 2.000,00 opgelegd. Voor het gebruik van het middel Acarstin heeft verweerder aan eiser op grond van artikel 22, eerste lid, van de Wgb eveneens een boete van € 2.000,00 opgelegd.
2.6.3.1 Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wgb, voorzover hier van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder ‘gebruiken’ mede verstaan de aanwezigheid van een werkzame stof, al dan niet in een gewasbeschermingsmiddel of biocide, op of in planten.
Ingevolge artikel 20 van de Wgb, voorzover hier van belang, is het verboden een gewasbeschermingsmiddel te gebruiken, dat niet ingevolge deze wet is toegelaten.
Ingevolge artikel 22 van de Wgb, eerste lid, van de Wgb is het verboden te handelen in strijd met de voorschriften die krachtens de artikelen 29 en 50 van de Wgb bij de toelating zijn gesteld.
Ingevolge artikel 90 van de Wgb, voorzover hier van belang, kan Onze Minister een bestuurlijke boete opleggen ter zake van een overtreding van artikel 20 of 22 van de Wgb.
2.6.3.2 Voormelde bepalingen zijn tezamen met de Wgb op 17 oktober 2007 in werking getreden.
2.6.4 Uit het boeterapport van 16 juni 2008 en de daarbij behorende bijlagen volgt dat eiser heeft verklaard dat hij in de maanden april en mei van 2007 zijn rozen heeft bespoten met de gewasbeschermingsmiddelen Borneo en Acarstin. Verweerder heeft de juistheid van die verklaringen niet bestreden. Dat betekent dat eiser vóór 17 oktober 2007, de datum waarop de Wgb in werking is getreden, zijn rozen heeft bespoten met de middelen Borneo en Acarstin. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het vorenstaande dat verweerder had moeten beoordelen of ten tijde van het bespuiten van de rozen die handeling naar het toen geldend recht ook verboden was. Zo ja, dan had verweerder namelijk, naar analogie van artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, moeten bezien welke bepalingen voor eiser het meest gunstig zijn en die moeten toepassen. Zo nee, dan had verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid geen boete mogen opleggen. Weliswaar staat vast dat op of in de door eiser gekweekte rozen op 7 november 2007 – dus na de inwerktreding van de Wgb – de middelen Borneo en Acarstin aanwezig waren, hetgeen blijkens artikel 1, tweede lid, van de Wgb ook verboden is, doch van eiser kon redelijkerwijs niet worden verwacht dat hij op 17 oktober 2007, de datum waarop de Wgb in werking is getreden, zijn rozen zou hebben ontdaan van alle middelen die voorheen niet verboden waren.
2.6.4.2 Door de beoordeling als hiervoor omschreven achterwege te laten, ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
2.6.5 De rechtbank acht geen ruimte aanwezig om ambtshalve te beoordelen of het eiser in de maanden april en mei 2007 toegestaan was om de middelen Borneo en Acarstin te gebruiken, en zo nee, of het toen geldende sanctiestelsel gunstiger was dan het huidige, en zo ja, welke sanctie eiser dan had moeten worden opgelegd. De rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit zullen om die reden niet in stand worden gelaten.
2.7 Gezien het vorenstaande behoeft de beroepsgrond van eiser dat hij, wilde hij zijn rozen sparen, niet anders kon dan de middelen Acarstin en Borneo gebruiken, geen bespreking.
3 Beslissing
De rechtbank,
1. verklaart het beroep tegen besluit I niet-ontvankelijk;
2. verklaart het beroep tegen besluit II gegrond en vernietigt dit besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een
nieuw besluit neemt;
4. bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 145,00 vergoedt.
Aldus gedaan door mr. J. de Gans, voorzitter, mrs. H. van den Heuvel en
E.A. Poppe-Gielesen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Snel-van den Hout, griffier.
De griffier: De voorzitter:
De griffier is niet in staat deze
uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op: 8 oktober 2009.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA te 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.