ECLI:NL:RBROT:2009:BK9310

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/4894
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen boete opgelegd aan [bedrijfsnaam] B.V. wegens overtreding van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. ir. J.L. Mieras, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, vertegenwoordigd door mr. G.R. Breederland. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 17 juli 2008, waarbij aan [bedrijfsnaam] B.V. een boete van € 2.000,00 was opgelegd wegens overtreding van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb). Het bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser volgens verweerder niet als belanghebbende kon worden aangemerkt.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet in overeenstemming was genomen met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zoals vereist door de Wgb. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep gegrond moest worden verklaard en het bestreden besluit vernietigd diende te worden. De rechtbank merkte op dat verweerder eiser niet de gelegenheid had geboden om aan te geven of hij in persoon of namens [bedrijfsnaam] B.V. bezwaar had willen maken. Dit gebrek in de procedure leidde tot de onterecht niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan en belanghebbenden hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/4894 – BC – T3
Uitspraak in het geding tussen
[naam], wonende te [plaatsnaam], eiser,
gemachtigde mr. ir. J.L. Mieras.
en
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde mr. G.R. Breederland.
1 Ontstaan en loop van de procedure
1.1 Bij besluit van 17 juli 2008 heeft verweerder aan het [bedrijfsnaam] B.V. een boete van € 2000,00 opgelegd wegens overtreding van bij of krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: de Wgb) gestelde voorschriften. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 30 juli 2008 bezwaar gemaakt. Bij besluit van
6 november 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.2 Bij brief van 19 november 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2009. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was namens verweerder aanwezig ing. P. Voogd. Het beroep is gezamenlijk behandeld met het beroep met procedurenummer AWB 09/988 – BC – T3.
2 Overwegingen
2.1.1 Ten aanzien van de vraag of het bestreden besluit door het daartoe bevoegde bestuursorgaan is genomen, overweegt de rechtbank als volgt.
2.1.2 Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wgb wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder Onze Minister, voor wat betreft gewasbeschermingsmiddelen, met uitzondering van gewasbeschermingsmiddelen bestemd voor plantaardige producten die slechts een eenvoudige bewerking hebben ondergaan, verstaan: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Ingevolge artikel 90, eerste lid, van de Wgb, voor zover hier van belang, kan Onze Minister een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
2.1.3 Uit het bestreden besluit, dat is genomen door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, blijkt niet dat dit in overeenstemming is gebeurd met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zoals artikel 1, eerste lid, van de Wgb vereist. Reeds hierom dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd. Bij brief van 13 juli 2009 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer evenwel verklaard dat het bestreden besluit in overeenstemming met hem is genomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten.
2.2.1 Ter beoordeling staat vervolgens de vraag of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2.2 Bij brief van 28 mei 2008 heeft verweerder medegedeeld voornemens te zijn om aan het [bedrijfsnaam] B.V. een boete van € 2.000,00 op te leggen. Als adressering vermeldt de brief “Aan [bedrijfsnaam] B.V, T.a.v. dhr. [naam] “. Bij brief van 6 juni 2008 heeft eiser in persoon zijn zienswijze op het voornemen gegeven. Blijkens de boetebeschikking van 17 juli 2008 heeft verweerder de zienswijze opgevat als een zienswijze ingediend namens het [bedrijfsnaam] B.V. en vervolgens bij de beoordeling betrokken. Bij brief van 17 juli 2008 heeft verweerder aan het [bedrijfsnaam] B.V. een boete opgelegd van
€ 2.000,00. Ook deze brief vermeldt als adressering ‘Aan [bedrijfsnaam] B.V., T.a.v. dhr. [naam]”. Het bezwaar tegen de boetebeschikking heeft verweerder vervolgens niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser volgens verweerder niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
2.2.3 De rechtbank stelt voorop dat het bezwaarschrift van eiser niet anders kan worden gelezen dan dat hij in persoon bezwaar maakt tegen de aan [bedrijfsnaam] B.V. opgelegde boete van € 2.000,00. Als zorgvuldig handelend bestuursorgaan had niettemin van verweerder mogen worden verwacht dat hij, alvorens een beslissing te nemen op het bezwaar, eiser in de gelegenheid had gesteld om aan te geven of hij in persoon dan wel namens [bedrijfsnaam] B.V. bezwaar heeft willen maken. Met de adressering en inhoud van zowel de zienswijze als het primaire besluit van 17 juli 2008 heeft verweerder namelijk in ieder geval de indruk gewekt dat hij tot aan het nemen van de beslissing op bezwaar eiser als gemachtigde van [bedrijfsnaam] B.V. heeft aangemerkt. Nu verweerder eiser voormelde gelegenheid niet heeft geboden, heeft hij het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.3 Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en verweerder zal worden opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.4 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten ma¬ken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 644,00 aan kosten van door een derde be¬roeps¬ma¬tig verleende rechtsbijstand.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een
nieuw besluit neemt;
4. bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 145,00 vergoedt;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,00.
Aldus gedaan door mr. H. van den Heuvel, voorzitter, mrs. E.A. Poppe-Gielesen en
J. de Gans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Snel-van den Hout, griffier.
De griffier: De voorzitter:
De griffier is niet in staat deze De voorzitter is niet in staat
Deze uitspraak te ondertekenen deze uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op: 8 oktober 2009.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: