Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/988 – BC – T3
Uitspraak in het geding tussen
[naam], wonende te [plaatsnaam], eiser,
gemachtigde mr. ir. J.L. Mieras.
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde mr. G.R. Breederland.
1 Ontstaan en loop van de procedure
1.1 Bij besluit van 18 december 2008 heeft verweerder eiser een boete van € 3.000,00 opgelegd wegens overtreding van bij of krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: de Wgb) gestelde voorschriften. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 5 januari 2009 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 16 maart 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2 Bij brief van 17 maart 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2009. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was namens verweerder aanwezig ing. P. Voogd. Het beroep is gelijktijdig behandeld met het beroep met procedurenummer AWB 08/4894 – BC – T3.
2 Overwegingen
2.1.1 Ten aanzien van de vraag of het bestreden besluit door het bevoegde bestuursorgaan is genomen, overweegt de rechtbank als volgt.
2.1.2 Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wgb wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder Onze Minister, voor wat betreft gewasbeschermingsmiddelen, met uitzondering van gewasbeschermingsmiddelen bestemd voor plantaardige producten die slechts een eenvoudige bewerking hebben ondergaan, verstaan: Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Ingevolge artikel 90, eerste lid, van de Wgb kan, voor zover hier van belang, Onze Minister een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
2.1.3 Uit het bestreden besluit, dat is genomen door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, blijkt niet dat dit in overeenstemming is gebeurd met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, zoals artikel 1, eerste lid, van de Wgb vereist. Reeds hierom dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd. Bij brief van 13 juli 2009 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer evenwel verklaard dat het bestreden besluit in overeenstemming met hem is genomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om te bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten.
2.2.1 Met betrekking tot de opgelegde boete overweegt de rechtbank als volgt.
2.2.2 Ingevolge artikel 20 van de Wgb is het verboden een gewasbeschermingsmiddel of een biocide op de markt te brengen, voorhanden of in voorraad te hebben, binnen Nederland te brengen of te gebruiken, dat niet ingevolge deze wet is toegelaten of, voor zover het een biocide met een gering risico betreft, is geregistreerd.
Ingevolge artikel 90 van de Wgb, voor zover hier van belang, kan een bestuurlijke boete worden opgelegd ter zake van overtreding van artikel 20 van de Wgb.
Ingevolge artikel 9.6, eerste lid, van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: de Rgb) wordt de hoogte van de bestuurlijke boete die overeenkomstig artikel 90, eerste lid, van de Wgb kan worden opgelegd, vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat in bijlage XIII voor de desbetreffende overtreding is vermeld. Ingevolge het tweede lid kan in voorkomend geval een ander boetebedrag worden opgelegd dan vermeld in bijlage XIII, indien de omstandigheden van het geval of de ernst van de overtreding daartoe aanleiding geven
Ingevolge artikel 9.7 van de Rgb is de bestuurlijke boete bij recidive gelijk aan de eerder opgelegde bestuurlijke boete, vermenigvuldigd met een factor 1,5.
Volgens bijlage XIII van de Rgb, getiteld “beleidsregels bestuurlijke boete gewasbeschermingsmiddelen en biociden”, voor zover hier van belang, hanteert verweerder voor het voorhanden of op voorraad hebben van een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel een standaardboete van € 2.000,00 en voor het voorhanden of op voorraad hebben van een restant van een niet meer toegelaten gewasbeschermingsmiddel die ten hoogste twaalf maanden eerder wel was toegelaten een standaardboete van € 700,00.
2.2.3 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 3 september 2008 heeft de Algemene Inspectiedienst (AID) in een schuur van eiser veertien verboden gewasbeschermingsmiddelen aangetroffen. Zeven van de veertien middelen waren reeds meer dan twaalf maanden niet meer toegelaten. Van deze bevindingen heeft de AID een boeterapport opgesteld. Bij besluit van 18 december 2008 heeft verweerder wegens overtreding van artikel 20 van de Wgb, een boete van € 3.000,00 opgelegd.
2.2.4 Eiser stelt dat verweerder, net zoals het waterschap en de AID dat meestal doen, had kunnen volstaan met het geven van een waarschuwing. Bovendien gaat het hier om restanten van gewasbeschermingsmiddelen, zodat verweerder niet de standaardboete van
€ 2.000,00, maar de standaardboete van € 700,00 als uitgangspunt had moeten nemen Het beleid van verweerder, dat bij meerdere overtredingen de boete met 50% wordt verhoogd, kent eiser niet.
2.2.5.1 Eiser heeft de juistheid van de bevindingen en conclusies als vastgelegd in het boeterapport van 3 november 2008 niet bestreden. Niet in geschil is dat eiser veertien gewasbeschermingsmiddelen voorhanden dan wel op voorraad heeft gehad die op grond van de Wgb niet zijn toegelaten. Evenmin is in geschil dat eiser hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
2.2.5.2 De rechtbank is van oordeel dat verweerder, vanuit het oogpunt van normhandhaving en gelet op de aard en ernst van de overtreding, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om een boete op te leggen. De stelling van eiser dat andere bestuursorganen veelal volstaan met het geven van een waarschuwing, maakt dat niet anders. Van andere omstandigheden die verweerder hadden moeten nopen tot het afzien van het opleggen van een boete is de rechtbank evenmin gebleken.
2.2.5.3 Tussen partijen is niet in geschil dat zeven van de veertien aangetroffen gewasbeschermingsmiddelen al meer dan twaalf maanden niet waren toegelaten. Door voor deze overtredingen als uitgangspunt de standaardboete van € 2.000,00 te hanteren, heeft verweerder overeenkomstig zijn eigen beleid als neergelegd in Bijlage XIII van de Rgb gehandeld. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze beleidsregel niet als kennelijk onredelijk worden beschouwd.
2.2.5.4 Hoewel naar het oordeel van de rechtbank de bij of krachtens de Wgb gestelde regels zich niet verzetten tegen het opleggen van een afzonderlijke boete voor elk niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel dat bij eiser is aangetroffen, heeft verweerder ervoor kunnen kiezen om, gebruik makend van zijn matigingsbevoegdheid als neergelegd in artikel 9.6, tweede lid, van de Rgb, aan eiser een boete van € 3.000,00 op te leggen. Anders dan verweerder stelt, biedt artikel 9.7 van de Rgb niet eveneens een grondslag voor het opleggen van een boete van € 3.000,00. Van recidive en een eerder opgelegde boete als bedoeld in die bepaling is namelijk niet gebleken.
2.2.5.5 Naar het oordeel van de rechtbank noopten de omstandigheden van het geval of de ernst van de overtredingen niet tot het enkel geven van een waarschuwing of een verdere matiging van het boetebedrag. Dat het milieu geen schade is toegebracht en dat eiser direct de niet-toegelaten middelen heeft ingeleverd, biedt onvoldoende grond voor een andersluidend oordeel.
2.3 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand kunnen blijven.
2.4 Nu de vernietiging van het bestreden besluit op formele gronden is gebaseerd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand worden gelaten, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
3 Beslissing
De rechtbank,
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
4. bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 150,00 vergoedt.
Aldus gedaan door mr. H. van den Heuvel, voorzitter, mrs. E.A. Poppe-Gielesen en
J. de Gans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Snel-van den Hout, griffier.
De griffier: De voorzitter:
De griffier is niet in staat deze De voorzitter is niet in staat deze
uitspraak te ondertekenen uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op: 8 oktober 2009.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA te 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.