ECLI:NL:RBROT:2009:BK9064
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoekschrift tot voorlopige voorziening in het kader van schuldhulpverlening
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 december 2009 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure, waarbij verzoeker A, wonende te Rotterdam, een verzoek indiende op basis van artikel 284, tweede lid, van de Faillissementswet (Fw) en artikel 287b, eerste lid, Fw. Verzoeker vroeg om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat zijn inboedel op 23 december 2009 openbaar verkocht zou worden, als gevolg van een eerder vonnis van de kantonrechter. Verzoeker had zich al lange tijd geleden aangemeld voor schuldhulpverlening bij de Kredietbank Rotterdam (KBR), maar ervoer dat de hulpverlening traag verliep. Tijdens de zitting op 21 december 2009 werd duidelijk dat er geen sprake was van een dreigende situatie die de gevraagde voorziening rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde dat de wet geen voorziening biedt voor situaties waarin de schuldenaar weliswaar in een problematische situatie verkeert, maar waarbij het minnelijk traject nog niet is opgestart. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat de schuldenaar nog geen duidelijkheid had over de mogelijkheden voor een minnelijke regeling. De rechtbank wees zowel het verzoek om een voorlopige voorziening als het verzoek op basis van artikel 284, tweede lid, Fw af. De uitspraak werd gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, lid van de enkelvoudige kamer, en vond plaats ter openbare terechtzitting.