ECLI:NL:RBROT:2009:BK9064

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
344887/ FT-EA 09.1388 en 344889/ FT-EA 09.1389
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoekschrift tot voorlopige voorziening in het kader van schuldhulpverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 december 2009 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure, waarbij verzoeker A, wonende te Rotterdam, een verzoek indiende op basis van artikel 284, tweede lid, van de Faillissementswet (Fw) en artikel 287b, eerste lid, Fw. Verzoeker vroeg om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat zijn inboedel op 23 december 2009 openbaar verkocht zou worden, als gevolg van een eerder vonnis van de kantonrechter. Verzoeker had zich al lange tijd geleden aangemeld voor schuldhulpverlening bij de Kredietbank Rotterdam (KBR), maar ervoer dat de hulpverlening traag verliep. Tijdens de zitting op 21 december 2009 werd duidelijk dat er geen sprake was van een dreigende situatie die de gevraagde voorziening rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde dat de wet geen voorziening biedt voor situaties waarin de schuldenaar weliswaar in een problematische situatie verkeert, maar waarbij het minnelijk traject nog niet is opgestart. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat de schuldenaar nog geen duidelijkheid had over de mogelijkheden voor een minnelijke regeling. De rechtbank wees zowel het verzoek om een voorlopige voorziening als het verzoek op basis van artikel 284, tweede lid, Fw af. De uitspraak werd gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, lid van de enkelvoudige kamer, en vond plaats ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Rekestnummer: 344887/ FT-EA 09.1388
Rekestnummer: 344889/ FT-EA 09.1389
Beschikking van 31 december 2009
In de zaak van
A,
wonende Rotterdam,
hierna verzoeker,
is op 18 december 2009 door verzoeker een verzoekschrift ex artikel 284, tweede lid, Faillissementswet (hierna: Fw) ingediend alsmede een verzoek tot het geven van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b, eerste lid, Fw.
De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek bepaald op 21 december 2009 te 14:00 uur. De griffier van deze rechtbank heeft op 18 december 2009 verzoeker schriftelijk opgeroepen en de heer B, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: KBR) en Evides N.V. (hierna: Evides) per faxbericht van eveneens 18 december 2009 opgeroepen om te worden gehoord op genoemd verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw.
Ter zitting van 21 december 2009 is verschenen:
- De heer A.
Voorafgaand aan de zitting is namens de KBR telefonisch aan de griffier van de rechtbank doorgegeven dat niemand namens de KBR ter zitting zal verschijnen.
De rechtbank heeft na afloop van de behandeling mondeling uitspraak gedaan en de schriftelijke uitspraak bepaald op heden.
1. Het verzoek
De gevraagde voorziening houdt in om:
- gedurende een termijn van 6 maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en van 23 december 2009 tot 23 juni 2010 te verbieden de nakoming van zijn verbintenis die voortvloeit uit een overeenkomst tot het geregeld afleveren van gas, water, electriciteit jegens verzoeker op te schorten.
In de begeleidende brief d.d. 16 december 2009 van de KBR is het verzoek nader toegelicht. Uit die brief blijkt onder meer dat de schuldenaar zich al 16 maanden geleden, namelijk op18 augustus 2008 voor schuldhulpverlening bij de KBR heeft gemeld. Eind maart 2009 is zijn dossier overgedragen aan het achterstandsteam met het verzoek het dossier op te pakken. Cliënt heeft op 11 augustus 2009 een intakegesprek gehad. Vanaf dat moment is het achterstandsteam in samenwerking met de schuldenaar bezig geweest om het dossier
compleet te krijgen teneinde de feitelijke schuldsanering te kunnen starten. Eerst op 25 november 2009 is aan schuldeisers verzocht om opgave te doen van hun vordering.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij gedurende zes jaar een eenpersoonshuishouding voert en dat hij zich al lang geleden bij de KBR voor schuldhulpverlening heeft aangemeld. Volgens verzoeker verloopt de schuldhulpverlening bij de KBR enorm traag.
Verzoeker heeft via een uitzendbureau bij een slachterij gewerkt en ontvangt thans een uitkering.
3. De beoordeling
Ter zitting is gebleken dat er geen sprake is van een bedreigende situatie als bedoeld in artikel 287b Fw, maar dat verzoeker met het aanvragen van een voorziening beoogt te voorkomen dat zijn inboedel op 23 december 2009 openbaar verkocht zal worden
als gevolg van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 3 augustus 2009 van de kantonrechter waarin verzoeker is veroordeeld tot betaling van € 527,22 te vermeerderen met rente en kosten aan drinkwaterleverancier Evides. Van een dreigende afsluiting is evenwel geen sprake.
Een voorziening zoals door eiser bedoeld, kan alleen worden toegewezen op grond van artikel 287, vierde lid, Fw. Deze voorziening, hangende toelating, is evenwel uitsluitend beschikbaar in het kader van een reguliere aanvraagprocedure voor het wettelijk traject. Daarvan is in het onderhavige geval nog geen sprake. De rechtbank stelt vast dat de wetgever geen voorziening heeft geboden voor gevallen waarin weliswaar door een enorm tijdsverloop de schuldennood steeds groter is geworden, maar niettemin door een uiterst trage werkwijze van de schuldhulpverlening na 16 maanden nog geheel geen duidelijkheid bestaat met betrekking tot de vraag of de schuldenproblematiek al dan niet met een minnelijke regeling kan worden opgelost. De opmerking van de KBR dat cliënt werd en wordt gebudgetteerd door de KBR en dat de achterstand bij KBR in het oppakken van dossiers aan cliënt niet kan worden aangerekend, maakt dit niet anders. Dit laatste kan namelijk ook de schuldeisers niet worden aangerekend.
Het verzoekschrift ex artikel 284, tweede lid, Fw zal gelet op het hiervoren overwogene in samenhang met het bepaalde in artikel 288, eerste lid, sub f, Fw worden afgewezen nu het minnelijk traject nog niet is aangevangen.
4. Beslissing
De rechtbank
- wijst het verzoek ex artikel 287b, eerste lid, Fw af;
- wijst het verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw, af.
Aldus gegeven door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, lid van de enkelvoudige kamer, en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 december 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.