Parketnummer: 10/611052-09
Datum uitspraak: 16 december 2009
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen verdachte:
[],
geboren op [] 1978 te []
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam-Rijnmond, locatie Huis van Bewaring De IJssel,
raadsman mr. D.C.E. Timmermans, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2009.
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat verdachte in de periode van 23 mei 2006 tot en met 25 mei 2006 opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door hem te wurgen (primair ten laste gelegde) dan wel die [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht dat de dood ten gevolge heeft gehad (subsidiair ten laste gelegde).
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Sleeswijk - Visser heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van het primair, impliciet primair ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van het primair, impliciet subsidiair ten laste gelegde;
- veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek van voorarrest.
Het primair, impliciet primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigen bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft dit ook gevorderd, terwijl het eveneens is bepleit door de raadsman.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Van het volgende wordt uitgegaan.
Op 25 mei 2006 werd het levenloze lichaam van [slachtoffer] (hierna: slachtoffer) aangetroffen in diens woning aan de [adres] te Schiedam. Hij werd ruggelings liggend en met ontkleed onderlichaam aangetroffen. Zijn benen waren samengebonden middels een maillot en ducktape. De handen waren niet samengebonden, maar hadden vermoedelijk vastgezeten middels lussen in een koord van een muts in die muts, die was omwonden met ducktape. Rond de hals en de onderste helft van het hoofd van het slachtoffer was eveneens ducktape aangebracht.
Uit het sectierapport blijkt het volgende. Verspreid aan het gelaat van het slachtoffer zijn enige bloeduitstortingen aangetroffen, waaronder rond de oogleden met zwellingen. De ribben 2 tot en met 6 alsmede het borstbeen zijn gebroken. De band voorwaarts van de wervellichamen tussen de 6e en de 7e halswervel is doorgescheurd. In de weke delen in de hals bevinden zich zowel links als rechts bloeduitstortingen. Beide bovenste hoornen van het strottenhoofd en beide grote hoornen van het tongbeen waren gebroken. Er was sprake van bloedstuwing in het hoofdhalsgebied en bloedrijke inwendige organen.
Genoemd inwendig letsel in de weke delen van de hals, de hoornen van het strottenhoofd en het tongbeen, wijst op inwerking van uitwendig mechanisch geweld op de hals in de zin van samendrukkend en/of eventueel meermalen hevig botsend geweld, hetwelk op zichzelf zonder meer het overlijden van het slachtoffer verklaart. Deze letsels lijken niet verklaarbaar door strak omsnoeren met tape. Over het effect van de omwikkeling van de hals met tape kan geen uitspraak worden gedaan, omdat de deskundige de tape niet met eigen ogen om de hals van het slachtoffer heeft gezien Niet valt uit te sluiten dat de combinatie van de ribbreuken en de tape om de hals van het slachtoffer tot diens overlijden geleid heeft.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit, omdat verwurging als doodsoorzaak niet bewezen is. Het overlijden van het slachtoffer kan uitsluitend worden verklaard door de combinatie van de ribbreuken enerzijds en de ducktape om de hals en het hoofd van het slachtoffer anderzijds. De breuken in de hals zouden niet het gevolg zijn van verwurging maar zouden veroorzaakt kunnen zijn door meerdere vallen, bijvoorbeeld op een naaimachine die is aangetroffen bij het slachtoffer. De ribbreuken zouden veroorzaakt kunnen zijn tijdens een worsteling, waarbij verdachte zijn knie op de borst van het slachtoffer zette.
Voorts is namens verdachte betwist dat hij het opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Hij heeft het slachtoffer immers levend achtergelaten in zittende positie bij het mes dat verdachte aan de tafelpoot heeft bevestigd, opdat het slachtoffer zich daarmee zou kunnen bevrijden.
De rechtbank verwerpt deze verweren en overweegt daartoe het volgende.
Het inwendige letsel aangetroffen in de hals kan niet verklaard worden door één of meerdere vallen. Als beide hoornen zijn gebroken dan kan dat theoretisch, aldus de patholoog van Ingen, door meerdere vallen zijn veroorzaakt, maar dan zou het slachtoffer in ieder geval twee keer moeten zijn gevallen waarbij dan toevalligerwijs beide keren exact dezelfde plekken in de hals worden geraakt. Waarschijnlijker is het dat de breuken van beide hoornbenen zijn ontstaan door samendrukkend of omsnoerend geweld. Daargelaten de vraag of daarnaast de ribbreuken zijn ontstaan door samendrukkend geweld op de borst, is dit letsel op zichzelf onvoldoende om het overlijden van het slachtoffer te verklaren. Bovendien is voor een breuk van het borstbeen, naast de ribbreuken, een grotere kracht nodig. Het verweer dat het overlijden van het slachtoffer is ingetreden door één of meerdere vallen is gelet hierop niet aannemelijk.
Gelet op het voorgaande en gelet op de conclusie in het sectierapport dat het inwendig letsel in de weke delen van de hals, de hoornen van het strottenhoofd en het tongbeen, wijst op inwerking van uitwendig mechanisch geweld op de hals in de zin van samendrukkend en/of eventueel meermalen hevig botsend geweld, hetwelk op zichzelf zonder meer het overlijden van het slachtoffer verklaart kan het niet anders dan dat het overlijden van het slachtoffer teweeg moet zijn gebracht door gewelddadig handelen van verdachte.
Op 23 mei 2006 bevond hij zich in de woning van het slachtoffer. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de ducktape heeft aangebracht om de enkels, handen en de hals en het hoofd van het slachtoffer. Er zijn geen aanwijzingen dat een andere persoon op die datum of daarna in de woning aanwezig is geweest. Nu er niemand anders dan verdachte en het slachtoffer in de woning aanwezig waren tussen het moment dat het slachtoffer door geweld werd getroffen en het aantreffen van het levenloze lichaam van het slachtoffer op 25 mei 2006, kan het niet anders dan dat het slachtoffer is overleden door geweldshandelingen, van verdachte.
De omstandigheid dat verdachte een mes heeft bevestigd aan een tafelpoot, waarmee het slachtoffer zich, in de visie van verdachte, na diens vertrek had moeten kunnen bevrijden, staat er, anders dan namens verdachte is betoogd, niet aan in de weg dat de conclusie wordt getrokken dat hij het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd. Bovendien wordt het verweer dat verdachte het slachtoffer levend heeft achtergelaten evenmin aannemelijk geacht. Immers kan door geweld op de hals op enig moment een reflexmatige hartstilstand optreden. Het overlijden treedt dan direct in of na maximaal enkele minuten. Dit strookt niet met de verklaring van verdachte dat hij na het vastbinden van het slachtoffer zichzelf heeft aangekleed, de woning heeft verlaten en het slachtoffer daar levend heeft achtergelaten.
Ten aanzien van het verweer dat bij verdachte het opzet op de dood van het slachtoffer ontbrak, wordt naast het voorgaande het volgende overwogen. Verdachte heeft het slachtoffer in diens woning vastgebonden. De handen van het slachtoffer en zijn hals en hoofd waren omwonden met respectievelijk 1045 en 572 centimeter ducktape. Als het al aannemelijk zou zijn geweest dat verdachte het slachtoffer levend heeft achtergelaten, dan nog had hij moeten weten dat het slachtoffer zichzelf door de wijze waarop hij was vastgebonden onmogelijk kon bevrijden.
Dit duidt op bewustheid van verdachte gericht op de dood van het slachtoffer en inzicht in zijn handelen, in de draagwijdte en de gevolgen daarvan. Aldus is voldaan aan het voor doodslag vereiste opzet.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair, impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 23 mei 2006 tot en met 25 mei 2006 te Schiedam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk tape strak om de hals en mond van die [slachtoffer] omwikkeld en in ieder geval uitwendig mechanisch geweld (in de zin van samendrukkend en/of meermalen hevig (botsend) geweld) op de hals van die [slachtoffer] uitgeoefend, en op/tegen de borst van die [slachtoffer] meermalen althans eenmaal (gewelddadige) (andere) handeling(en) verricht en/of aangewend tegen die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Namens verdachte is aangevoerd dat, indien de rechtbank het tenlastegelegde bewezen verklaart, verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake was van een wederrechtelijke aanval van het slachtoffer met een mes, waartegen verdachte zich moest verdedigen.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en overweegt daartoe het volgende.
Voor het slagen van een beroep op noodweer is in de eerste plaats vereist dat aannemelijk is geworden dat verdachte feitelijk is aangevallen door het slachtoffer en dat hij zich tegen die ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval moest verdedigen. Voor de beantwoording van die vraag is de enkele verklaring van verdachte niet voldoende. Die verklaring moet worden ondersteund door objectief vast te stellen feiten en omstandigheden om aannemelijk geacht te kunnen worden.
De verklaring van verdachte dat hij uit noodweer heeft gehandeld, wordt niet ondersteund door enige objectief vastgestelde feiten en omstandigheden. Verdachte heeft verklaard dat nadat hij het slachtoffer uitmaakte voor oude pedofiel, deze boos werd en een mes van tafel pakte en daarmee verdachte, die nog op bed zat, aanviel. Verdachte zou hierbij door het mes geraakt zijn in zijn hand. Op het mes waarmee het slachtoffer verdachte bedreigd en geraakt zou hebben is geen DNA-materiaal aangetroffen. Bovendien blijkt uit niets dat het slachtoffer verzetshandelingen pleegde. Het beroep op noodweer kan derhalve vanwege het niet aannemelijk zijn geworden van een noodweersituatie niet slagen.
Gelet op bovenstaande, zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit uitsluiten.
Het bewezen feit levert op:
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft het 82-jarige slachtoffer, dat aanzienlijk ouder was dan hij, op gewelddadige wijze overmeesterd en de handen en enkels middels ducktape samengebonden. Hij omwikkelde de hals en het hoofd van het slachtoffer eveneens met ducktape en hij heeft geweld uitgeoefend op de hals van het slachtoffer. Het slachtoffer is als gevolg hiervan overleden.
Dergelijk handelen toont een volstrekt gebrek aan respect voor het leven en de waardigheid van het slachtoffer, een oudere man die door zijn omgeving werd gezien als zachtaardig en beleefd. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij het slachtoffer in diens woning, een plaats waar deze zich veilig zou moeten kunnen voelen, op zeer brute wijze van het leven heeft beroofd.
Doodslag is één van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht en wordt bedreigd met een zeer lange gevangenisstraf. Verdachte heeft met dit misdrijf het slachtoffer zijn meest kostbare bezit, het leven, ontnomen. Door een dergelijk feit is de rechtsorde ernstig geschokt en worden in de maatschappij gevoelens van onveiligheid teweeg gebracht.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van verdachte in aanmerking genomen dat hij in Litouwen is meermalen is veroordeeld voor ernstige geweldsdelicten.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair, impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat verdachte het primair, impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan ook vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 10 (tien) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Bezuijen, voorzitter,
en mrs. De Beaufort en Van Dort, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. McGivern, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 december 2009.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 16 december 2009:
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 23 mei 2006 tot en met 25 mei 2006 te Schiedam opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met dat opzet de keel van die [slachtoffer] dichtgeknepen of dichtgedrukt en dichtgeknepen of dichtgedrukt gehouden en/of tape strak om de hals en/of mond en/of neus van die [slachtoffer] omwikkeld en/of geslagen tegen de hals van die [slachtoffer] in ieder geval uitwendig mechanisch geweld (in de zin van samendrukkend en/of meermalen hevig (botsend) geweld) op de hals van die [slachtoffer] uitgeoefend, en op/tegen de borst en/of rug van die [slachtoffer] meermalen althans eenmaal (gewelddadige) (andere) handeling(en) verricht en/of aangewend tegen die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
[art. 289/287 Wetboek van Strafrecht]
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 23 mei 2006 tot en met 25 mei 2006 te Schiedam aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (bloeduitstortingen links en rechts in de weke delen van de hals en/of een breuk van beide bovenste hoornen van het strottenhoofd en van beide grote hoornen van het tongbeen), en/of een breuk van het borstbeen en/of een of meerdere breuken van de linker tweede tot en met de zesde rib heeft toegebracht, door opzettelijk de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen of dicht te drukken en/of tape strak om de hals en/of mond en/of neus van die [slachtoffer] te omwikkelen en/of geslagen tegen de hals van die [slachtoffer] en op/tegen de borst en/of rug van die [slachtoffer] meermalen althans eenmaal (gewelddadige) (andere) handeling(en) verricht en/of aangewend tegen die [slachtoffer], in ieder geval uitwendig mechanisch geweld (in de zin van samendrukkend en/of meermalen (hevig botsend) geweld) op de hals van die [slachtoffer] uit te oefenen, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
[art. 302 lid 2 Wetboek van Strafrecht]