ECLI:NL:RBROT:2009:BK4283

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/3104 VWET-T1 en AWB 09/3105 WET-T1
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om handhaving van onderhoudsverplichtingen door woningcorporatie in Rotterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 november 2009 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die klachten had over gebrekkig onderhoud aan haar woning. De verzoekster had een mondelinge klacht ingediend bij de dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting van de gemeente Rotterdam, die niet in behandeling werd genomen. Na bezwaar en verdere correspondentie met de woningcorporatie, die de klachten in behandeling nam, heeft verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bij het bestreden besluit impliciet gehandhaafde weigering om handhavend op te treden onvoldoende gemotiveerd was, gezien de aard en omvang van de onderhoudsklachten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster een spoedeisend belang had bij haar verzoek, gelet op de vochtproblemen en schimmel in haar woning, die al geruime tijd bestonden. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van verzoekster. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, maar het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: AWB 09/3104 VWET-T1
AWB 09/3105 WET-T1 (hoofdzaak)
Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens uitspraak in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het geding tussen
[naam verzoekster] wonende te Rotterdam, verzoekster, tevens eiseres (hierna: verzoekster),
gemachtigde: mr. E.H.P. Dingenouts, advocaat te Rotterdam,
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Noord, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij brief van 9 juni 2009 heeft de afdeling Toezicht Gebouwen van de dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting van de gemeente Rotterdam (hierna: dS+V) aan verzoekster medegedeeld, dat de door haar ingediende onderhoudsklacht betreffende de woning [adres] te Rotterdam niet in behandeling zal worden genomen, maar dat daarvan melding zal worden gemaakt bij de verhuurder van de woning, woningcorporatie [naam woningcorporatie].
Bij brief van 21 juli 2009 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen de beslissing van dS+V om haar onderhoudsklacht niet in behandeling te nemen.
Bij brief van 1 september 2009 heeft het Hoofd Toezicht Gebouwen namens de directie van dS+V aan verzoekster bericht dat haar klacht door [naam woningcorporatie] in behandeling is genomen en dat er een onderzoek is gestart. Aangenomen wordt dat de klacht van verzoekster aldus adequaat door [naam woningcorporatie] is afgehandeld en dat dS+V thans tot sluiting van het dossier kan overgaan.
Tegen deze brief heeft verzoekster bij brief van 7 september 2009 beroep ingesteld.
Tevens heeft verzoekster bij brief van 7 september 2009 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2009. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V. Wiegman, advocaat in dienst van de gemeente Rotterdam, en E. Buitenhuis, inspecteur werkzaam bij dS+V.
2 Overwegingen
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningen-rechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
Verzoekster ondervindt al geruime tijd hinder als gevolg van vochtproblemen en schimmel in haar woning [adres] te Rotterdam. De gebreken in de woonruimte hebben geleid tot een uitspraak van de Huurcommissie d.d. 5 december 2008, waarbij de huurprijs met ingang van 1 augustus 2008 tijdelijk is verlaagd van € 457,90 per maand naar € 154,37 per maand, zijnde 30% van de maximale huurprijs.
In beroep heeft verzoekster aangevoerd dat [naam woningcorporatie] haar onderhouds-verplichtingen niet nakomt. De onderhoudsklachten hebben geleid tot gezondheidsschade bij verzoekster. Op grond van de Woningwet en het ter zake door hem gevoerde beleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” van de gemeente Rotterdam (hierna: het Handhavingsbeleidsplan), dient dS+V toezicht uit te oefenen en in onderhavig geval handhavend op te treden. De wet legitimeert niet het maken van onderscheid tussen huurders van woningcorporaties en andere huurders/bewoners. Alle klachten inzake achterstallig onderhoud en ongezonde situaties dienen in behandeling te worden genomen. Situaties die strijdig zijn met de Woningwet en de overige regelgeving, op nakoming waarvan dS+V toeziet, dienen te worden verholpen door de eigenaren van het betreffende onroerend goed. Gelet op eerdere toezeggingen van [naam woningcorporatie] dat de problemen zouden worden opgelost, welke toezeggingen niet zijn nagekomen, acht verzoekster een aanschrijving met dwangsom aangewezen als stok achter de deur. Vanwege de langdurige klachten en de ongezonde situatie in de woning, dient verweerder met spoed een dossier aan te leggen, een deugdelijke inspectie uit te voeren en vervolgens handhavend op te treden, aldus verzoekster.
Ter zitting heeft verweerder verklaard nog geen reden te zien [naam woningcorporatie] in het onderhavige geval aan te schrijven. Verweerder stelt zich daarbij primair op het standpunt dat verzoekster nog geen verzoek heeft gedaan aan verweerder om handhavend op te treden. Subsidiair is verweerder van mening dat [naam woningcorporatie] thans alles in het werk stelt om de gebreken in de woning van verzoekster te verhelpen, maar dat zij er tot op heden niet in is geslaagd te achterhalen waardoor de vochtproblemen worden veroorzaakt. Alvorens verweerder kan besluiten tot aanschrijving over te gaan dient de situatie duidelijk te worden. Het aanschrijven wordt bemoeilijkt, omdat ook dS+V niet weet hoe de problemen kunnen worden opgelost.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek om een voorlopige voorziening, gelet op de staat van de woning en de reeds langdurig bestaande klachten.
Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat de onderhoudsklacht - waarvan tussen partijen niet in geschil is dat deze door verzoekster mondeling bij dS+V is ingediend - dient te worden aangemerkt als een verzoek aan verweerder om handhavend op te treden.
De omstandigheid dat dS+V afspraken maakt met [naam woningcorporatie] over het verhelpen van de klachten, betekent niet dat verweerder niet hoefde te beslissen op dit verzoek. Aldus beschouwd moet de brief van 9 juni 2009 van de afdeling Toezicht Gebouwen van dS+V worden gezien als een primair besluit, inhoudend een weigering om handhavend op te treden. De brief van 1 september 2009 van het Hoofd Toezicht Gebouwen namens de directie van dS+V, inhoudend een reactie op de brief van 21 juli 2009 waarmee verzoekster bezwaar aantekende tegen de beslissing van dS+V om haar onderhoudsklacht niet in behandeling te nemen, dient te worden aangemerkt als een beslissing op bezwaar.
De brief van 1 september 2009 zal hierna worden aangeduid als het bestreden besluit.
Behalve dat het bestreden besluit op onbevoegde wijze is genomen door het Hoofd Toezicht Gebouwen, acht de voorzieningenrechter de bij dit besluit impliciet gehandhaafde weigering om handhavend op te treden onvoldoende gemotiveerd, gelet op de duur, aard en omvang van de onderhoudsklachten.
De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Huurcommissie, waaruit blijkt dat een tijdelijke vermindering van de huurprijs in verband met gebreken
- zoals in het geval van verzoekster door de Huurcommissie werd geoordeeld - alleen mogelijk is, indien vastgesteld wordt dat er sprake is van “een ernstige verstoring van het woongenot of een ernstige belemmering van de bruikbaarheid van de woonruimte”.
Voorts neemt de voorzieningenrechter de brief van 28 juli 2009 van [x], de vorige huurder van de woning [adres], in aanmerking. Volgens deze brief waren de klachten al geruime tijd bij [naam woningcorporatie] bekend. De opvatting dat [naam woningcorporatie] reeds bekend was met de vochtproblemen in de woning van verzoekster, wordt bevestigd door de brief van 30 juli 2008 waarin [naam woningcorporatie] verzoekster mededeelt dat binnen-kort herstelwerkzaamheden zullen worden uitgevoerd.
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden acht de voorzieningenrechter de weigering gebruik te maken van de ingevolge artikel 100 van de Woningwet aan verweerder gegeven bevoegdheid om handhavend op te treden, in die zin dat [naam woningcorporatie] wordt opgedragen de problemen voortvarend op te lossen, onvoldoende gemotiveerd. De voorzieningenrechter overweegt hierbij, dat een eventuele onduidelijkheid over de oorzaak van de vochtproblemen niet impliceert dat op herstel daarvan geen toezicht hoeft te worden uitgeoefend.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit wegens strijd met het bepaalde in
artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet in stand kan blijven. Het beroep dient gegrond verklaard te worden en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal een nieuwe beslissing op het bezwaar van verzoekster dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gekomen met betrekking tot de huidige inspanningen van [naam woningcorporatie] om de oorzaak van de vochtproblemen te traceren, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken.
De voorzieningenrechter bepaalt de proceskosten op € 874,-- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te weten 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 437,-- per punt.
3 Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uit¬spraak een nieuwe be¬slis¬sing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak,
bepaalt dat verweerder aan verzoekster het betaalde griffierecht van € 150,,-- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,--, te betalen aan verzoekster,
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. E.R. Houweling, voorzieningenrechter, en door deze en
mr. S.M. Joseph, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Uitgesproken in het openbaar op: 19 november 2009.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval verzoekster wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak - voor zover daarin is beslist in de hoofdzaak - hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.
Afschrift verzonden op: