ECLI:NL:RBROT:2009:BK3450

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
325506 / HA ZA 09-572
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van vakantiebungalow zonder toestemming van mede-eigenaar in het kader van echtscheidingsconvenant

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 oktober 2009 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde sub 1], met als derde partij de besloten vennootschap Recreatiecentra Nederland B.V. (RCN). De zaak betreft de verkoop van een vakantiebungalow die in gemeenschappelijk eigendom was van [eiseres] en [gedaagde sub 1]. De partijen waren op 15 november 1972 in algehele gemeenschap van goederen getrouwd, maar hun huwelijk werd op 25 januari 1994 ontbonden. In het echtscheidingsconvenant, dat op 23 juni 1993 en 1 juli 1993 was getekend, werd bepaald dat de vakantiebungalow voorlopig in mede-eigendom zou worden gehouden.

Echter, op 25 april 2005 heeft [gedaagde sub 1] de vakantiebungalow zonder medeweten en toestemming van [eiseres] verkocht aan [persoon 1], met de medewerking van [persoon 2], de centrumdirecteur van RCN. Pas medio 2008 werd [eiseres] op de hoogte gesteld van deze verkoop. [eiseres] vorderde in rechte betaling van de helft van de verkoopopbrengst, alsook wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten van [gedaagde sub 1]. Daarnaast stelde zij RCN aansprakelijk voor de schade, omdat RCN haar toestemming had verleend voor de verkoop zonder de bevoegdheid van [gedaagde sub 1] te onderzoeken.

De rechtbank oordeelde dat RCN niet de zorgplicht had om de bevoegdheid van [gedaagde sub 1] te onderzoeken, aangezien RCN geen partij was bij de verkoopovereenkomst. De rechtbank wees de vordering van [eiseres] tegen RCN af, maar oordeelde dat [gedaagde sub 1] wel degelijk aansprakelijk was voor de schade die [eiseres] had geleden door de verkoop van de vakantiebungalow zonder haar toestemming. [gedaagde sub 1] werd veroordeeld tot betaling van € 25.500, vermeerderd met wettelijke rente, en tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 2.500. Tevens werd [gedaagde sub 1] veroordeeld in de proceskosten van [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 325506 / HA ZA 09-572
Uitspraak: 28 oktober 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. I.W. van Osch,
- tegen -
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RECREATIECENTRA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Driebergen-Rijsenbeek,
advocaat mr. J. van den Bosch,
gedaagden.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiseres]", "[gedaagde sub 1]", respectievelijk "RCN".
1 Het verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaardingen d.d. 17 februari 2009 en 19 februari 2009 en de door [eiseres] overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek.
1.2 Tegen [gedaagde sub 1] is verstek verleend.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 [eiseres] en [gedaagde sub 1] zijn op 15 november 1972 in algehele gemeenschap van goederen getrouwd.
2.2 RCN is exploitant van het recreatiecentrum “Het Grote Bos” te Doorn.
2.3 Op 6 februari 1988 heeft [gedaagde sub 1] met RCN een overeenkomst voor een vakantie-bungalow gesloten, inhoudende dat RCN [gedaagde sub 1] het recht verleent om op het perceel grond met [het perceel] op het recreatiecentrum een bungalow te plaatsen en deze voor recreatiedoeleinden te gebruiken (hierna: de gebruiksovereenkomst).
2.4 [eiseres] en [gedaagde sub 1] hebben op het perceel een vakantiebungalow doen plaatsen.
Op grond van het huwelijksvermogensrecht behoorde deze vakantiebungalow tot de huwelijksgoederengemeenschap.
2.5 Op 25 januari 1994 is het huwelijk van [eiseres] en [gedaagde sub 1] door echtscheiding ontbonden. De afwikkeling van de gevolgen daarvan hebben zij in onderling overleg geregeld middels een echtscheidingsconvenant, door partijen getekend op 23 juni 1993, respectievelijk 1 juli 1993. Dit echtscheidingsconvenant luidt - voor zover van belang - als volgt:
“1.1 Het ‘vakantiehuisje’ te Driebergen valt buiten de boedelscheiding en wordt voorlopig voor een periode van vijf jaar in mede-eigendom door partijen aangehouden. (…)”
2.6 Op 25 april 2005 heeft [gedaagde sub 1] de vakantiebungalow, buiten medeweten en zonder toestemming en medewerking van [eiseres], verkocht aan [persoon 1] tegen een prijs van € 51.000,--. De koopovereenkomst is, conform artikel 4 van die overeenkomst, meeondertekend door [persoon 2], toenmalig centrumdirecteur van RCN.
2.7 Medio 2008 is [eiseres] bekend geworden met de verkoop van de vakantiebungalow en heeft zij [gedaagde sub 1] bij brief van 3 juli 2008 bericht dat er geen sprake was van een rechtsgeldige verkoop van de vakantiebungalow. Zij heeft [gedaagde sub 1] daarbij gesommeerd het koopcontract aan haar toe te zenden en de helft van de verkoopopbrengst aan haar te voldoen.
3 De vordering
De vordering luidt om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. gedaagde sub I te veroordelen om aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 25.500,00 ter zake van de hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 25 april 2005, althans vanaf 3 juli 2008, althans vanaf de dag van de dagvaarding, althans vanaf een datum door uw rechtbank in goede justitie te bepalen, tot aan de dag der algehele voldoening;
II. gedaagde sub I te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.500,00 ter zake van de buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
III. gedaagde sub II te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 25.500,00 indien en voor zover gedaagde sub I het bedrag van € 25.500,00 niet binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan eiseres voldoet, althans bij gedeeltelijke betaling door gedaagde sub I, gedaagde sub II te veroordelen tot betaling van het restantbedrag van de vordering van eiseres als genoemd onder I, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 april 2005, althans vanaf 5 februari 2009, althans vanaf de dag van de dagvaarding, althans vanaf een datum door uw rechtbank in goede justitie te bepalen, tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. gedaagde sub I te veroordelen in de kosten van het geding en de wettelijke rente over deze kosten, indien en voor zover gedaagde deze kosten niet binnen 14 dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis aan eiseres zal hebben voldaan.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiseres] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 De vakantiebungalow was gezamenlijk eigendom van [eiseres] en [gedaagde sub 1]. Nu [gedaagde sub 1] de vakantiebungalow heeft verkocht, heeft [eiseres] recht op de helft van de verkoopopbrengst, te weten een bedrag van € 25.500,00.
3.2 [gedaagde sub 1] is wettelijke rente verschuldigd over de openstaande hoofdsom vanaf 25 april 2005, de datum van verkoop van de vakantiebungalow.
3.3 [eiseres] heeft buitengerechtelijke kosten gemaakt. [gedaagde sub 1] is gehouden deze kosten tot een bedrag van € 2.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente, te vergoeden.
3.4 Indien en voorzover [gedaagde sub 1] niet in staat is om het bedrag van € 25.500,-- geheel of ten dele aan [eiseres] te voldoen, is RCN jegens [eiseres] gehouden dit (restant)bedrag aan haar te betalen. Uit de koopovereenkomst blijkt dat de verkoop van de vakantiebungalow afhankelijk wordt gesteld van het al dan niet verkrijgen van goedkeuring daarvan door RCN. Aldus mag van RCN worden verwacht dat zij (zorgvuldig) nagaat of de verkopende partij bevoegd is om de vakantiebungalow te verkopen. RCN wist, althans had moeten weten, dat (ook) [eiseres] een aandeel in de vakantiebungalow had of zou kunnen hebben. Indien RCN (deugdelijk) had onderzocht of [gedaagde sub 1] bevoegd was om de vakantiebungalow te verkopen, zou deze niet, althans niet onder die voorwaarden, zijn verkocht en zou [eiseres] direct de helft van de verkoopopbrengst hebben ontvangen en zou zij ook geen renteopbrengsten zijn misgelopen. Door zonder navraag naar de bevoegdheid tot verkoop van [gedaagde sub 1] haar toestemming te verlenen aan de verkoop, heeft RCN niet de zorgvuldigheid betracht die haar in het maatschappelijk verkeer betaamt. Dit is onrechtmatig jegens [eiseres]. RCN is aansprakelijk voor de schade dienaangaande door [eiseres] geleden.
4 Het verweer van RCN
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiseres] in de kosten van het geding.
RCN heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 Iedere grondslag aan de vordering van [eiseres] ontbreekt. Op RCN rust geen onderzoeksplicht met betrekking tot de bevoegdheid tot verkoop van vakantiebungalows op haar terrein. RCN is geen partij bij de verkoopovereenkomst en kan een rechtsgeldige verkoop ook niet in de weg staan. Bovendien valt de verkoop van een vakantiebungalow niet onder artikel 1:88 Burgerlijk Wetboek, zodat daarvoor niet de toestemming van de andere echtgenoot is vereist. De akkoordverklaring van RCN bij verkoop ziet uitsluitend op de bereidheid van RCN om de gebruiksovereenkomst met de koper voort te zetten. RCN was niet bekend met de echtscheiding, noch met het echtscheidingsconvenant. Er is dan ook geen sprake van een onrechtmatige daad van RCN jegens [eiseres].
4.2 Voor zover RCN gehouden is tot enige betaling, is de wettelijke rente slechts toewijsbaar vanaf 5 februari 2009, de dag waarop RCN bekend is geworden met de vordering van [eiseres].
5 De beoordeling
Ten aanzien van [gedaagde sub 1]
5.1 [gedaagde sub 1] is niet in rechte verschenen. Tegen [gedaagde sub 1] is verstek verleend.
5.2 De vordering komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze als niet weersproken en op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.
5.3 [gedaagde sub 1] zal derhalve worden veroordeeld tot betaling van de hoofdsom ad € 25.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 april 2005.
5.4 [gedaagde sub 1] zal tevens worden veroordeeld tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 2.500,--.
5.5 [gedaagde sub 1] zal tenslotte, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
Ten aanzien van RCN
5.6 Indien en voorzover [gedaagde sub 1] niet (geheel) betaalt, vordert [eiseres] betaling van het (restant)bedrag van RCN. Zij heeft daartoe gesteld dat RCN onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door, in strijd met de zorgvuldigheid die haar in het maatschappelijk verkeer betaamt, middels medeondertekening van de verkoopovereenkomst tussen [gedaagde sub 1] en [persoon 1], toestemming te verlenen aan de verkoop van de in gemeenschappelijk eigendom van [eiseres] en [gedaagde sub 1] toebehorende vakantiebungalow, zonder dienaangaande eerst te onderzoeken of [gedaagde sub 1] wel bevoegd was de vakantiebungalow te verkopen. RCN heeft betwist onrechtmatig jegens [eiseres] te hebben gehandeld. De rechtbank oordeelt dienaangaande als volgt.
5.7 RCN is exploitant van het recreatiecentrum waarop de vakantiebungalow is geplaatst. Gegadigden voor een vakantiebungalow op het centrum dienen met RCN een overeenkomst aan te gaan waarbij RCN aan de bungalow-gebruiker het recht verleent om tegen een jaarlijkse vergoeding op het recreatiecentrum een bungalow te plaatsen en deze te gebruiken voor recreatiedoeleinden. In die overeenkomst staan voorts - onder meer - opgenomen de bouwvoorschriften voor de bungalow, bepalingen ten aanzien van de verschuldigde verbruiksvergoedingen aan RCN, de wijze en de periode van het gebruik, het gebruik door derden van de bungalow, alsmede bepalingen ten aanzien van de overdracht van de bungalow aan derden, welke bepalingen met name betrekking hebben op de overgang van de gebruiksovereenkomst op de nieuwe eigenaar en de verschuldigdheid van de gebruiksvergoeding. Indien de bungalow-gebruiker de bungalow wenst te verkopen, dient hij eerst met RCN overeenstemming te bereiken over de maximum verkoopprijs en dient RCN zich bereid te verklaren met de koper de gebruiksovereenkomst voort te zetten. In artikel 4 van de koopovereenkomst is opgenomen dat de koop en verkoop eerst in gaat nadat RCN deze (koop-)overeenkomst voor accoord heeft ondertekend. Dit voorbehoud is ingegeven door het feit dat de bungalow op het recreatiecentrum van RCN staat en RCN zodoende met de nieuwe eigenaar een gebruiksovereenkomst dient aan te gaan. Voorts wenst RCN als exploitant van het recreatiecentrum zicht te houden op het type recreant dat van haar centrum gebruik maakt. Bovendien wil RCN, middels toezicht op de maximum verkoopprijs, voorkomen dat de bungalows op basis van speculatie worden verkocht en zodoende onbereikbaar c.q. onbetaalbaar worden voor bepaalde bevolkingsgroepen. Dat RCN ten behoeve van dit voorbehoud heeft bedongen de verkoopovereenkomst mede te ondertekenen, maakt niet dat RCN daarmee de zorgplicht op zich heeft genomen om bij een voorgenomen verkoop de bevoegdheid van de verkoper te onderzoeken. Bovendien ziet die instemming van RCN bij de verkoop op de potentiële koper en niet op zaken betreffende de verkoper.
5.8 Vast staat dat alleen [gedaagde sub 1] de onder 2.3 genoemde gebruiksovereenkomst met RCN is aangegaan en derhalve alleen hij contractant was van RCN. Dat [eiseres] op grond van het huwelijksvermogensrecht mede-eigenaar is geworden van de bungalow, doet daar niet aan af. Op grond van die overeenkomst was dan ook bij verkoop van de vakantiebungalow voor de overgang van het gebruiksrecht geen toestemming van [eiseres] vereist. Ook op grond van artikel 1:88 BW is voor verkoop van een vakantiewoning niet de toestemming van de andere echtgenoot vereist. Zoals reeds overwogen in 5.7 rustte op RCN niet de zorgplicht om bij verkoop de bevoegdheid van de verkoper te onderzoeken. Dit zou slechts anders zijn geweest indien RCN reden had om te twijfelen aan die bevoegdheid, bijvoorbeeld omdat zij ermee bekend was dat [gedaagde sub 1] en [eiseres] waren gescheiden en er geen duidelijkheid was omtrent de toedeling van de vakantiebungalow en [gedaagde sub 1] mogelijk, op grond van artikel 3:190 lid 1 BW, niet bevoegd was zonder toestemming van [eiseres] de vakantiebungalow te verkopen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] haar stelling dat RCN daarmee bekend was, althans kon zijn, vanwege het nauwe contact van de recreanten onderling en van de recreanten met [persoon 2] als leidinggevende van het park, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door RCN, niet, althans onvoldoende, onderbouwd. De dienaangaande door [eiseres] overgelegde factuur van 3 november 1992 is daarvoor onvoldoende, nu [eiseres] en [gedaagde sub 1] op die datum nog waren getrouwd. Vast staat dat [eiseres] RCN niet heeft geïnformeerd omtrent de echtscheiding en het convenant. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om RCN in kennis te stellen van de ontbinding van het huwelijk en de bepaling ten aanzien van de vakantiebungalow in het echtscheidingsconvenant en het nadrukkelijke verzoek niet mee te werken aan een verkoop zonder haar toestemming. Nu zij RCN daaromtrent niet geïnformeerd heeft, dient het risico dat de vakantiebungalow ondanks de bepaling dienaangaande in het echtscheidingsconvenant zonder haar toestemming is verkocht, voor rekening van [eiseres] te blijven. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van RCN afwijzen.
5.9 [eiseres] zal, als de ten aanzien van RCN in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding aan de zijde van RCN.
6 De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt [gedaagde sub 1] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen het bedrag van € 28.000,-- (zegge: achtentwintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente over € 25.500.-- vanaf 25 april 2005 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] bepaald op € 208,-- aan vast recht, op € 89,31 aan overige verschotten en op € 1.158,-- aan salaris voor de advocaat;
wijst af de vordering ten aanzien van RCN;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten ten aanzien van RCN, tot aan deze uitspraak bepaald op € 208,-- aan vast recht en op € 1.158,-- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voorzover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin.
Uitgesproken in het openbaar.
585/2009