VONNIS
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 305864/ HA ZA 08-1042
Uitspraak: 28 oktober 2009
VONNIS in het incident van de enkelvoudige kamer in
de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EUROPEAN BULK SERVICES (E.B.S.) B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M. Verhagen,
[gedaagde],
gevestigd te Duisburg, Duitsland,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. B.S. Janssen.
Partijen zullen hierna “EBS” en “[gedaagde]” genoemd worden.
1 De verdere procedure
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het incident van 17 juni 2009 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- incidentele conclusie tot verwijzing dan wel aanhouding, tevens conclusie van antwoord, met zes producties;
- conclusie van antwoord in het incident.
2. De vorderingen en het verweer in het incident
2.1 [gedaagde] vordert primair dat de rechtbank de procedure verwijst naar de bevoegde Duitse rechter, het Oberlandesgericht in Hamburg, Duitsland. Subsidiair vordert zij dat de rechtbank de procedure aanhoudt. Telkens met veroordeling van EBS in de kosten van het geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
2.2 [gedaagde] legt aan deze vordering - samengevat - het volgende ten grondslag. Ladingbelanghebbende ELG Haniel Trading GmbH (verder: ELG) heeft [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de schade die ELG stelt te hebben geleden in verband met het geheel of gedeeltelijk verloren gaan c.q. beschadigd raken van een partij chroomerts wegens het zinken van het binnenschip “[binnenschip]” op 8 juni [de rechtbank leest: juli] 2003. ELG heeft samen met Allianz Marine UK Ltd (hierna tezamen: ELG c.s.) in verband hiermee een procedure tegen [gedaagde] aanhangig gemaakt bij het Landgericht in Hamburg, Duitsland. In die procedure heeft [gedaagde] (onder meer) EBS middels een ‘Streitverkündung’ betrokken. Het Landgericht heeft de vordering van ELG c.s. afgewezen. ELG c.s. is tegen deze beslissing in hoger beroep gegaan bij het Oberlandesgericht in Hamburg.
De vordering van ELG c.s. zoals thans aanhangig bij het Oberlandesgericht in Hamburg en de vorderingen van EBS in de, later aanhangig gemaakte, onderhavige procedure zijn samenhangende vorderingen als bedoeld in artikel 28 van de Verordening (EG) nr. 44/2002 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I-Vo), omdat beide procedures vorderingen betreffen die voortvloeien uit hetzelfde schadegeval met de “[binnenschip]”, aldus [gedaagde].
2.3 EBS concludeert tot niet ontvankelijk verklaring althans afwijzing van de incidentele vorderingen van [gedaagde], met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het incident.
2.4 EBS voert daartoe allereerst aan dat het [gedaagde] niet is toegestaan om wederom een bevoegdheidsincident op te werpen, want als zodanig dienen de incidentele vorderingen te worden gekwalificeerd, terwijl deze rechtbank zich reeds bij vonnis van 17 juni 2009 bevoegd heeft verklaard om van de vorderingen van EBS kennis te nemen.
Daarnaast voert EBS aan dat, nu de procedure in Duitsland in hoger beroep aanhangig is, niet voldaan is aan de vereisten voor verwijzing van artikel 28 lid 2 Brussel I-Vo.
Voorts bestrijdt EBS dat sprake is van samenhangende vorderingen als bedoeld in artikel 28 Brussel I-Vo omdat het in de procedure in Duitsland gaat om de vraag of [gedaagde] uit hoofde van de met de contractuele afzender gesloten vervoerovereenkomst aansprakelijk is voor de ladingschade, terwijl het in de onderhavige zaak gaat om de vraag of EBS jegens [gedaagde] aansprakelijk is uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst tot het verrichten van overslagwerkzaamheden. In de procedure in Duitsland komt de vraag of EBS jegens [gedaagde] aansprakelijk is niet aan de orde. Zo betoogt EBS.
3 De beoordeling van de vorderingen in het incident
3.1 In het door [gedaagde] opgeworpen bevoegdheidsincident heeft deze rechtbank zich bij vonnis van 17 juni 2009 bevoegd verklaard om van de vorderingen van EBS kennis te nemen op grond van artikel 5 aanhef en onder 1 sub a) en sub b), tweede streepje Brussel I-Vo.
3.2 [gedaagde] beroept zich in het onderhavige incident op samenhang met de procedure in Duitsland. Er is geen sprake van een herhaling van het eerdere incident, evenmin van een bevoegdheidskwestie. In het eerdere incident is de vraag naar samenhangende vorderingen niet aan de orde is geweest. Daarom staat geen rechtsregel, ook niet die van een behoorlijke procesorde aan de onderhavige incidentele vordering in de weg, hoewel het uit proceseconomisch oogpunt fraaier ware geweest indien [gedaagde] de onderhavige vorderingen – bij wijze van subsidiaire vordering – in het vorige incident had ingesteld.
3.3 Wanneer samenhangende vorderingen aanhangig zijn voor gerechten van verschillende Lidstaten, kan, ingevolge artikel 28 lid 1 Brussel I-Vo, het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak aanhouden.
Op grond van lid 2 van dat artikel kan, wanneer de samenhangende vorderingen in eerste aanleg aanhangig zijn, dit gerecht ook tot verwijzing overgaan, mits het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht bevoegd is van de betreffende vorderingen kennis te nemen.
Artikel 28 lid 3 Brussel I-Vo geeft de maatstaf voor samenhangende vorderingen: vorderingen waartussen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. Het Hof van Justitie heeft in het “Tatry”-arrest (HvJEG 6 december 1994, NJ 1995, 659) aangegeven dat het begrip “samenhangend” van artikel 22 lid 3 EEX-Verdrag, de gelijkluidende voorloper van artikel 28 lid 3 Brussel I-Vo, ruim moet worden uitgelegd en alle gevallen moet omvatten waarin er gevaar voor tegenstrijdige beslissingen bestaat, ook al kunnen de beslissingen afzonderlijk ten uitvoer worden gelegd en sluiten de rechtsgevolgen elkaar niet uit.
Voor de vraag of vorderingen samenhangend zijn is niet vereist dat de procedures tussen dezelfde partijen aanhangig zijn.
3.4 Tussen partijen is niet in geschil dat de vordering van ELG c.s. in Duitsland thans in hoger beroep bij het Oberlandesgericht in Hamburg aanhangig is.
Derhalve stuit de – primaire – vordering van [gedaagde] tot verwijzing van deze procedure naar de procedure in Duitsland af op het bepaalde in het tweede lid van artikel 28 Brussel I-Vo.
3.5 Ter beoordeling ligt dan nog de vraag voor of de rechtbank de zaak dient aan te houden in afwachting van de beslissing door het Oberlandesgericht in Hamburg. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
3.6 Kennelijk had [gedaagde] van ELG opdracht gekregen om de distributie naar Frankrijk te verzorgen van een partij chroomerts die per zeeschip uit Zuid-Afrika in de haven van Rotterdam zou aankomen. Kennelijk ook had EBS op haar beurt van [gedaagde] opdracht gekregen om de partij chroomerts in Rotterdam over te slaan uit het zeeschip in verscheidene binnenschepen, waaronder de “[binnenschip]”. Bij gelegenheid van die overslag is de “[binnenschip]” gezonken, waaruit de vorderingen voor de gerechten in Duitsland en deze rechtbank voortvloeien. In de procedure in Duitsland vordert ELG c.s. schadevergoeding van [gedaagde] in verband met het (gedeeltelijk) verloren gaan c.q. beschadigd raken van de lading chroomerts aan boord van de “[binnenschip]”. In de onderhavige procedure vordert EBS een verklaring voor recht dat zij niet, althans beperkt aansprakelijk is jegens [gedaagde] voor zodanige schade.
3.7 Hoewel de rechtsverhoudingen tussen enerzijds ELG c.s. en [gedaagde] en anderzijds EBS en [gedaagde] verschillend zijn en op die rechtsverhoudingen mogelijk verschillend recht van toepassing is, gaat het in de procedures voor beide gerechten om hetzelfde ongeval, het zinken van de “[binnenschip]”. Kennelijk zijn de toedracht en de oorzaak van het zinken van de “[binnenschip]” in beide procedures geschil. Over die toedracht en oorzaak zal derhalve in de beide procedures een beslissing moeten worden gegeven. Daarom bestaat bij afzonderlijke berechting van de zaken het gevaar dat over de toedracht en de oorzaak van hetzelfde ongeval onverenigbare beslissingen worden gegeven. Reeds dat gevaar brengt met zich – zoals hiervoor onder 3.3 is uiteengezet – dat sprake is van samenhangende vorderingen als bedoeld in artikel 28 Brussel I-Vo.
3.8 Tussen partijen is niet in geschil dat de vorderingen van EBS tegen [gedaagde] voor deze rechtbank later aanhangig zijn gemaakt dan de vordering van ELG c.s. tegen [gedaagde] in Duitsland. Deze rechtbank dient daarom te worden aangemerkt als het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht in de zin van artikel 28 lid 1 Brussel I-Vo.
3.9 Waar artikel 28 lid 1 Brussel I-Vo de mogelijkheid schept om de zaak aan te houden (“kan het gerecht”), dient vervolgens onderzocht te worden of het in dit geval aangewezen is om van die mogelijkheid gebruik te maken.
3.10 Zoals onder 3.7 is overwogen bestaat het gevaar dat in de afzonderlijke procedures over de toedracht en oorzaak van het zinken van de “[binnenschip]” onverenigbare beslissingen worden gegeven. Waar het in dezen om een feitelijk oordeel gaat en [gedaagde] in de beide procedures partij is, zou het onwenselijk zijn dat de afzonderlijke gerechten tot een ander oordeel over de feiten komen, daargelaten een mogelijk tegenstrijdig oordeel over de rechtsverhoudingen en (de toepassing van) het toepasselijke recht. Daarmee zou noch het rechtens te respecteren belang van [gedaagde], noch het wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling tussen de Lidstaten gediend zijn.
Daarom acht de rechtbank het aangewezen dat de zaak wordt aangehouden, totdat – zoals gevorderd – het Oberlandesgericht in Hamburg zal hebben beslist.
3.11 De rechtbank zal de zaak naar de parkeerrol verwijzen in afwachting van de uitkomst van de procedure voor het Oberlandesgericht in Hamburg.
3.12 Nu de primaire vordering van [gedaagde] wordt afgewezen en [gedaagde] haar subsidiaire vordering reeds in het vorige incident had kunnen aanvoeren, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.
4 De voorlopige beoordeling van de vorderingen in de hoofdzaak
4.1 Gelet op de beslissing in het incident zal de zaak naar de parkeerrol worden verwezen in de stand waarin zij zich bevindt.
4.2 Wanneer het Oberlandesgericht in Hamburg zal hebben beslist dienen partijen, of de meest gerede partij de zaak weer op de continuatierol te brengen en die beslissing in het geding te brengen.
4.3 Vervolgens zal de rechtbank beslissen of een comparitie van partijen zal worden gelast, dan wel dat partij EBS de gelegenheid wordt geboden een conclusie van repliek te nemen.
beslist dat de hoofdzaak dient te worden aangehouden totdat zal zijn beslist in de thans bij het Oberlandesgericht in Hamburg, Duitsland, tussen ELG Haniel Trading GmbH en Allianz Marine UK Ltd als eisers/appellanten en [gedaagde] als verweerder/geïntimeerde aanhangige procedure;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af;
verwijst de zaak naar de parkeerrol;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger.
Uitgesproken in het openbaar.
1295/1928