Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 09/11 WRO-T1
AWB 09/12 WRO-T1
Uitspraak in de gedingen tussen
Koninklijke Roei- en Zeilvereniging De Maas, eiseres,en
[naam], h.o.d.n. Zeilcentrum Henk van Gent, Stichting Behoud Openbare Zeilschool Faciliteiten en Stichting City Sailing Rotterdam, eiser,
gemachtigde van eiseres en eiser: mr. M.J. van Dam, advocaat te Rotterdam,
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk, verweerder.
Aan het geding hebben mede als partij deelgenomen
Adboma projctontwikkelaars B.V., vergunninghoudster,
gemachtigde mr. K. Siemeling,
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 1 juli 2008 heeft verweerder aan vergunninghoudster vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning verleend voor de bouw van een strandbadpaviljoen aan het Langepad 61 te Rotterdam (Kralingse bos).
Tegen dit besluit hebben onder meer eiseres en eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 november 2008 heeft verweerder de bezwaren van eiseres en eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) hebben eiseres (reg.nr. AWB 09/11 WRO-T1) en eiser (reg.nr. AWB 09/12 WRO-T1) ieder afzonderlijk beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft in de zaken gevoegd plaatsgevonden op 23 september 2009. Aanwezig waren eiser en de gemachtigde van beide eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. de Vries, bijgestaan door ir. E. van Baal en mr. drs. A.N. Leeflang. Vergunninghoudster en gedeputeerde staten van Zuid-Holland hebben zich niet laten vertegenwoordigen.
2 Overwegingen
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of verweerder bij het bestreden besluit er terecht van is uitgegaan dat zowel eiseres als eiser zijn aan te merken als rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij het primaire besluit tot het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning voor de bouw van een strandbadpaviljoen aan het Langepad 61 te Rotterdam (Kralingse bos).
De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en heeft daartoe het volgende overwogen.
In het door verweerder bij het bestreden besluit overgenomen advies van de algemene bezwaarschriftencommissie van 7 oktober 2008 is overwogen dat het clubgebouw van eiseres is gelegen op ongeveer 400 meter van de beoogde bouwlocatie en dat de steigers die aan eiseres toebehoren 300 meter van de bouwlocatie zijn verwijderd. Eiseres heeft geen zicht op de bouwlocatie.
Ten aanzien van eiser is in het advies overwogen dat zijn zeilschool is gevestigd aan de overkant van de plas en dat vanaf die locatie zicht bestaat op de beoogde bouwlocatie.
Gelet op de ruime afstand van de gebouwen van zowel eiseres als eiser tot de beoogde bouwlocatie en omdat er vanaf het clubgebouw van eiseres geen zicht is en er vanaf het gebouw van eiser zicht van grote afstand bestaat zijn hierin geen redenen aanwezig om eisers als belanghebbenden aan te merken. Desondanks, zo heeft de bezwaarschriftencommissie in het advies overwogen, zijn eiseres en eiser in hun hoedanigheid van gebruikers van de Kralingse plas als belanghebbenden aan te merken, omdat zij een zeilschool exploiteren en daarbij gebruik maken van de gehele Kralingse plas, zijnde de plas waaraan vergunninghoudster voornemens is een strandpaviljoen te bouwen.
Vergunninghoudster heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres en eiser in hun hoedanigheid van gebruiker van de Kralingse plas niet als rechtstreeks belanghebbenden zijn aan te merken omdat zij zich daarmee in onvoldoende mate onderscheiden van andere gebruikers.
Namens eisers is ter zitting aangevoerd dat zij zonder meer als belanghebbenden zijn aan te merken, omdat er anders sprake is van een onderbreking van het verleden waarin doorlopend procedures zijn gevoerd waarbij eisers steeds als belanghebbenden zijn aangemerkt. Verder is namens eisers gesteld dat zij als gebruikers van de plas belanghebbenden zijn omdat het drie verdiepingen hoge strandpaviljoen de wind wegneemt en zodoende het zeilen op de plas belemmert. Eisers onderscheiden zich van andere gebruikers van de plas, omdat zij ieder een zeilschool exploiteren en als zodanig speciale gebruikers zijn van de plas. Namens eiser is voorts betoogd dat hem herhaaldelijk is geweigerd ondersteunende horeca-activiteiten te verrichten, terwijl het vergunde bouwplan van vergunninghoudster ook betrekking heeft op horeca-activiteiten.
Bij de beoordeling of eisers belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2 van de Awb, dat wil zeggen of hun belangen rechtstreeks bij het primaire besluit tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning zijn betrokken, is niet relevant dat eisers in het verleden in het kader van andere procedures met betrekking tot andere besluiten als belanghebbenden zijn aangemerkt. Slechts de aard en strekking van het thans voorliggende besluit, dat enkel ziet op een strandbadpaviljoen en niet (mede) op een zeilschool, en de mate waarin sprake is van een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang van eisers daarbij, is bij deze toetsing van belang.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers op grond van het zicht- en afstandscriterium niet als rechtstreeks belanghebbenden zijn aan te merken. De rechtbank kan verweerder echter niet volgen in zijn standpunt dat eisers in hun hoedanigheid van gebruikers van de Kralingse plas als rechtstreeks belanghebbenden zijn aan te merken. Dat eisers een zeilschool exploiteren onderscheid hen niet in voldoende mate van iedere andere gebruiker van de Kralingse plas. Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende persoonlijk, individueel belang om ten aanzien van de aan vergunninghoudster onder vrijstelling verleende bouwvergunning als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt.
Eiser is evenmin als categoraal belanghebbende aan te merken. Nu hij geen horecaondernemer is, is er geen sprake van een (aanstaande) concurrentieverhouding met de in het strandbadpaviljoen in de toekomst te exploiteren horecaonderneming.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder eisers ten onrechte als belanghebbenden heeft aangemerkt en de bezwaren van eisers ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. De beroepen zijn daarom gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank zal zelf voorziend het bezwaar van beide eisers alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres en eiser in verband met de behandeling van de beroepen tot aan deze uitspraak redelijkerwijs hebben moeten maken. Omdat er sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt voor de puntentoekenning uitgegaan van één zaak. De rechtbank kent 1 punt toe voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting. De rechtbank bepaalt aldus de proceskosten op € 644,00 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, ieder voor de helft toe te rekenen en te betalen aan eiseres en eiser (op grond van artikel II van het Besluit van 4 september 2009, Stb. 2009, 375, zijn de bedragen die tot 1 oktober 2009 golden van toepassing).
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart de beroepen gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
verklaart de bezwaren van eiseres en eiser tegen het besluit van 1 juli 2008 niet ontvankelijk,
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit,
bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 288,00 vergoedt,
bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 288,00 vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,00, ieder voor de helft toe te rekenen en te betalen aan eiseres en eiser.
Aldus gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. A.C. Hendriks en mr. R.H.L. Dallinga, leden, in tegenwoordigheid van M.B. van Zantvoort, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2009.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eisers worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.