Parketnummer: [parketnummer]
Datum uitspraak: 28 oktober 2009
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] (Ethiopië),
wonende [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de [penitentiaire inrichting],
raadsman mr. J.L.A.M. Le Cocq d’Armandville, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
23 juni 2009, 8 september 2009 en 14 oktober 2009.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 23 juni 2009 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte zijn echtgenote [slachtoffer] primair opzettelijk van het leven heeft beroofd door haar te wurgen en/of meermalen met een hamer op het hoofd te slaan en subsidiair dat hij haar zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht dat de dood ten gevolge heeft gehad.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Lodder heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Van het volgende wordt uitgegaan.
1. Op 17 maart 2009 woonde de verdachte met [slachtoffer], het latere slachtoffer, met wie hij voor de Ethiopische kerk is getrouwd en hun twee minderjarige kinderen in de woning aan de [adres]. Zij waren die dag ’s avonds beiden thuis; hun twee minderjarige kinderen lagen boven te slapen. Zij hadden die dag geen bezoek gehad. Van de woning hadden alleen de verdachte en het slachtoffer een sleutel.
In en aan de woning zijn na het aantreffen van het slachtoffer geen sporen van braak gevonden.
2. Op 17 maart 2009 is [zus verdachte], een zus van de verdachte, rond 21:00 uur gebeld door [slachtoffer] en hebben zij elkaar gedurende ongeveer 15 minuten telefonisch gesproken. Op de achtergrond hoorde ze de verdachte praten. Zij heeft tijdens dit gesprek niets vreemds gemerkt.
3. Op 17 maart 2009 om 21:38:49 uur komt bij de alarmlijn 112 een telefonische melding binnen. De melder is een man. Hij noemt het adres [adres]. De melder zegt verder dat zijn vrouw bewusteloos is, dat hij niet zeker weet of zij nog ademt en dat hij haar heeft geslagen.
De verdachte heeft de audio opnamen van deze melding beluisterd en verklaard dat hij zijn eigen stem herkent als de stem van de melder.
4. De verdachte heeft een mobiele telefoon met het nummer [telefoonnummer], die alleen hijzelf en zijn echtgenote gebruikten. Op de avond van 17 maart 2009 is met deze telefoon niet alleen gedurende 2:54 minuten gebeld naar 112, maar nadien ook om 21:47:43 gedurende 0:51 minuten naar een telefoonnummer dat behoort bij het in de telefoon onder de naam Z opgeslagen contact, waarbij Z staat voor [naam contact].
[getuige], die zich voorheen [naam contact] noemde, is medio augustus 2008 gebeld door de verdachte met de vraag of hij een relatie met het slachtoffer had, waarop hij de verdachte heeft verteld niets met zijn vrouw te hebben gehad. Ongeveer 15 dagen voor 5 maart 2009 is hij omstreeks 22:00 uur weer gebeld door de verdachte die in het Amhaars tegen hem zei “jij kadaver, jij hebt geslapen met mijn vrouw en kom drinken mijn vrouw haar bloed.”
[Getuige] heeft hiervan melding gemaakt bij de politie in Beverwijk. Uit de mutatie die van deze melding is gemaakt blijkt dat [getuige] op 18 maart 2009 deze melding heeft gedaan.
5. Vervolgens is op 17 maart 2009 met die telefoon nog om 21:53:01 gedurende 0:42 minuten gebeld naar een telefoonnummer dat behoort bij het contact dat in de telefoon is opgeslagen onder de naam [naam contact].
[Getuige], pastoor van de Ethiopische kerk, is op 17 maart 2009 om ongeveer 21:30 uur gebeld door de verdachte. [Getuige] hoorde aan de stem van de verdachte dat hij bang was en vond dat hij verdrietig klonk. In het Amhaars vertelde de verdachte hem dat hij hulp nodig had, zijn vrouw had vermoord en dat hij dacht dat ze dood was.
6. In vervolg op de melding bij 112 is op 17 maart 2009 omstreeks 21.50 uur door verbalisanten in de voordeuropening van de woning aan [adres] de verdachte aangetroffen. In de woonkamer treffen zij een vrouw aan, liggend op haar buik op de vloer, met haar hoofd in een plas bloed. Deze vrouw gaf geen tekenen van leven meer: geen hartslag, geen pupilreactie. De vrouw had een wond op de rechterachterzijde van het hoofd.
In de woonkamer van de woning wordt in een doos onder het deksel een klauwhamer aangetroffen. Het DNA-profiel van het bloed dat op deze hamer is aangetroffen, komt overeen met dat van het slachtoffer.
7. Een arts van het mobiel medisch team stelt vast dat het slachtoffer is overleden. Vastgesteld is dat het om [slachtoffer] gaat.
8. Aan de voorzijde van de hals van het slachtoffer bevond zich een onderhuidse bloeduitstorting. Ook waren er beperkte bloeduitstortingen in oppervlakkige en diepere lagen van de halsspieren aan de voorzijde van de hals en een beperkte bloeduitstorting aan tongbeen en strottenhoofd. Dit letsel is bij leven ontstaan ten gevolge van uitwendig mechanisch samendrukkend geweld op de hals.
In het bloed van het slachtoffer werd thyreoglobuline, dat is schildklierhormoon, in een concentratie van 1033 microgram per liter aangetroffen. Samen met de bevinding van talrijke kleine stipvormige bloeduitstortingen in het oogwit van beide ogen en de bindvliezen van de oogleden kan dit goed passen bij verstikking als oorzaak van het overlijden ten gevolge van samendrukkend geweld op de hals. Dat geldt temeer omdat bij sectie en aanvullend onderzoek geen andere anatomische doodsoorzaak werd aangetroffen.
9. Voorts bevonden zich aan het hoofd, achterzijde van de hals, rug en voorhoofd van het slachtoffer letsels die bij leven zijn opgelopen ten gevolge van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld. Deze letsels hebben geleid tot bloedverlies, maar hebben geen rol van betekenis gespeeld bij het overlijden.
Namens de verdachte is het verweer gevoerd dat niet is vast te stellen waaraan het slachtoffer is overleden. Een hoge concentratie van het schildklierhormoon in het bloed van het slachtoffer duidt eerder op een schildklierafwijking dan op omstrengeling van de hals van het slachtoffer. Voorts is aangevoerd dat er geen causaal verband kan worden aangetoond tussen de dood van het slachtoffer en enig handelen van de verdachte. Tenslotte is betwist dat er bij de verdachte sprake was van opzet op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank verwerpt deze verweren en overweegt daartoe het volgende.
De hiervoor onder 8 aangehaalde onderzoeksresultaten van de sectie en het toxicologisch onderzoek samen zouden volgens de patholoog goed kunnen passen bij verstikking als doodsoorzaak. Een andere doodsoorzaak is niet aanwijsbaar. Het sectierapport wijst verder uit dat er geen aanwijzing is gevonden voor enige orgaanafwijking van betekenis, dus ook niet voor een schildklierafwijking. Er is dus geen reden om aan te nemen dat de aangetroffen zeer hoge concentratie van het schildklierhormoon met iets anders in verband is te brengen dan met omsnoerend geweld op de hals, en nader bepaald: verwurging met handen, zoals omschreven in het sectierapport.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat met een aan zekerheid grenzende mate van waarschijnlijkheid het slachtoffer is overleden door verstikking tengevolge van samendrukkend geweld op haar hals. De omstandigheid dat elk van de onderzoeksresultaten op zich niet bewijzend is voor deze doodsoorzaak, zoals in het sectierapport staat vermeld, doet aan dit oordeel niet af.
Verder komt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat dit gewelddadige overlijden van het slachtoffer teweeg moet zijn gebracht door handelen van de verdachte, hoewel hij één- en andermaal heeft verklaard zich niets omtrent zijn echtgenote te kunnen herinneren in de periode tussen het moment waarop hij samen met haar in gebed ging en het moment dat hij constateerde in een politiecel te zijn.
Nu er immers niemand anders dan de verdachte, het slachtoffer (en hun kinderen) in de woning aanwezig waren op het moment dat het slachtoffer door geweld getroffen werd, kan het niet anders dan dat het slachtoffer is overleden door wurghandelingen door de verdachte.
De omstandigheid dat de verdachte geen herinnering heeft aan de periode tussen kort gezegd het moment waarop hij met het slachtoffer is gaan bidden, kort nadat zijn zus haar telefonisch sprak en zijn aanwezigheid in een politiecel op de avond van 17 maart 2009 staat er, anders dan namens de verdachte is betoogd, niet aan in de weg dat de conclusie wordt getrokken dat hij zijn echtgenote opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Immers, de inhoud van de hiervoor aangehaalde telefoongesprekken, in onderlinge samenhang bezien, wijst op bewustheid van de verdachte gericht op de dood van het slachtoffer en inzicht in zijn handelen, in de draagwijdte en de gevolgen daarvan. Aldus is voldaan aan het voor doodslag vereiste opzet.
Voorts is er bij de sectie, zoals hiervoor onder 9 aangehaald, naast ander letsel, op meerdere plaatsen hoofdletsel met kleine breuken van de schedel aan beide zijden van het hoofd ten gevolge van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld bij het slachtoffer vastgesteld. Ook dit duidt dit op een systematische handelwijze en bewustheid van de verdachte gericht op de dood van het slachtoffer.
Dit beeld wordt, ten slotte, gecompleteerd door de omstandigheid dat de verdachte kennelijk de tegenwoordigheid van geest heeft gehad nog voor de komst van de politie de klauwhamer waaraan bloed van zijn echtgenote kleefde terug te leggen in de doos waarin deze eerder ook lag, en het deksel daarvan te sluiten.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 17 maart 2009 te [woonplaats], gemeente [gemeente], opzettelijk een persoon, te weten zijn, verdachtes, echtgenote genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] gewurgd, althans de keel dicht gedrukt en/of dicht gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezen feit levert op:
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op zijn echtgenote [slachtoffer] door haar willens en wetens te wurgen.
De verdachte heeft daarmee een einde gemaakt aan het leven van zijn nog jonge vrouw, de moeder van hun beider kinderen. Hij heeft haar het meest wezenlijke bezit, haar leven, ontnomen. Tevens heeft de verdachte hun twee nog zeer jonge kinderen en de overige nabestaanden van het slachtoffer onbeschrijfelijk veel leed toegebracht. Zij zullen daar ook in de toekomst nog de nodige psychische gevolgen van kunnen ondervinden.
Het opzettelijk benemen van het leven van een ander behoort tot de ernstigste delicten die onze rechtsorde kent. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij zijn partner van het leven heeft beroofd zonder aanwijzing voor enige aanleiding, terwijl hun kleine kinderen in het huis aanwezig waren.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 maart 2009 niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Hierin wordt aanleiding gezien de gevangenisstraf enigszins te matigen.
Over de verdachte is door dr. B.A. Blansjaar, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, op 14 mei 2009 een rapport uitgebracht, welk rapport als conclusie - zakelijk weergegeven - inhoudt, dat bij de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit waarschijnlijk sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstructuur met afhankelijke en theatrale trekken en mogelijk van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een dysthyme stemmingsstoornis. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat de verdachte voor het delict als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De kans op herhaling is, aldus de psychiater, waarschijnlijk slechts in beperkte mate verhoogd en kan worden verlaagd door psychiatrische en psychologische behandeling van de verdachte tijdens en na diens detentie op vrijwillige basis.
In het door drs. T. ‘t Hoen, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige, over de verdachte op 16 juni 2009 uitgebrachte rapport wordt eveneens geconcludeerd dat het bewezen verklaarde feit de verdachte enigszins verminderd valt toe te rekenen. Volgens de psycholoog was bij de verdachte ten tijde van het delict sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een dysthyme stoornis, dissociatieve amnesie en persoonlijkheidstrekken waardoor de verdachte geneigd is op theatrale en zelfdramatiserende wijze zijn problemen te presenteren. Hij stelde zich zeer afhankelijk op van zijn vrouw en er lijkt sprake van te zijn dat de verdachte de angst had door zijn vrouw verlaten te worden. De verdachte heeft de neiging tot externaliseren en toont zich weinig empathisch. Het recidiverisico wordt niet hoog ingeschat. Om die reden acht de psycholoog behandeling vanuit een verplicht juridisch kader niet aangewezen. Wel adviseert hij behandeling, zoals ook door de psychiater voorgesteld, vanuit een vrijwillig kader.
Over de verdachte is door N.E. Halma, reclasseringswerker, op 25 augustus 2009 een rapport uitgebracht, welk rapport als conclusie inhoudt dat er vanuit de sociale omstandigheden geen indicaties zijn voor interventies door de reclassering.
De rechtbank verenigt zich met deze conclusies en neemt deze over.
Dit betekent dat in het voordeel van de verdachte in aanmerking wordt genomen dat de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is en het recidiverisico laag wordt ingeschat.
Ook wordt in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat de verdachte gewelddadig is en hij in de toekomst wellicht de zorg van de kinderen weer op zich zal moeten nemen.
In het bovenstaande wordt aanleiding gezien een straf lager dan door de officier van justitie is geëist op te leggen.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Bezuijen, voorzitter,
en mrs. Van Essen en Van Dort, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Wingerden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 oktober 2009.
Bijlage bij vonnis van 28 oktober 2009:
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 maart 2009 te [woonplaats], gemeente [gemeente], opzettelijk een persoon, te weten zijn, verdachtes, echtgenote genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] gewurgd, althans de keel dicht gedrukt en/of dicht gehouden en/of meermalen met een (klauw)hamer op het hoofd geslagen, althans één of meer levensbedreigende handelingen verricht, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
(art. 287 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 maart 2009 te [woonplaats], gemeente [gemeente], aan zijn, verdachtes, echtgenote, genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] de keel dicht gedrukt en/of dicht gehouden en/of meermalen met een (klauw)hamer op het hoofd geslagen, althans één of meer levensbedreigende handelingen verricht, terwijl één of meer van deze handelingen de dood tengevolge heeft gehad;
(art. 302/304 Wetboek van Strafrecht)