ECLI:NL:RBROT:2009:BJ9252

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
337986 / FT-EA 09.940
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om ontruiming huurwoning op basis van artikel 287b Fw

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 september 2009 uitspraak gedaan over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een huurconflict. Verzoekster, die sinds april 2008 bij de Kredietbank Rotterdam (KBR) was aangemeld, verzocht de rechtbank om Woonplus, haar verhuurder, te verbieden de huurovereenkomst op te zeggen en de ontruiming van haar huurwoning, die op 10 september 2009 was aangezegd, te verbieden. Verzoekster had haar huurtermijnen niet kunnen voldoen door financiële problemen en het beslag op haar inkomen. Woonplus voerde aan dat het verzoek niet voldeed aan de wettelijke vereisten en dat verzoekster niet had voldaan aan eerdere betalingsregelingen.

De rechtbank overwoog dat, hoewel verzoekster niet had voldaan aan de vereisten van artikel 287, eerste lid, Fw, er in dit bijzondere geval geen consequenties aan verbonden hoefden te worden. De rechtbank stelde vast dat verzoekster zich recent bij PS had gemeld voor hulp en dat er voldoende inzicht in haar schuldenpositie was verkregen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een bedreigende situatie, aangezien de ontruiming was aangezegd.

De rechtbank weegt de belangen van verzoekster, die haar huurwoning wilde behouden, tegen die van Woonplus, die de woning aan een nieuwe huurder wilde verhuren. De rechtbank oordeelde dat het belang van Woonplus zwaarder woog, vooral gezien het feit dat verzoekster haar betalingsverplichtingen niet was nagekomen. De rechtbank wees het verzoek van verzoekster af, met de overweging dat de belangenafweging in dit geval niet in haar voordeel uitviel. De beslissing werd genomen in het kader van de civiele rechtspraak, waarbij de rechtbank de noodzaak van een goede afweging tussen de belangen van beide partijen benadrukte.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Rekestnummer: 337986 / FT-EA 09.940
Beschikking van 9 september 2009
In de zaak van
verzoekster
wonende te (woonplaats),
hierna verzoekster,
is op 7 september 2009 door verzoekster tegelijk met een verklaring ex artikel 285, eerste lid, onder e, Faillissementswet (hierna: Fw) een verzoek ingediend tot het geven van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b, eerste lid, Fw.
Bij faxbericht van 8 september 2009 van de griffier van deze rechtbank zijn verzoekster en stichting Stichting Woonplus Schiedam (hierna: Woonplus) opgeroepen voor de zitting van 9 september 2009 te 10:00 uur om te worden gehoord op genoemd verzoekschrift.
Ter zitting van heden zijn verschenen:
- verzoekster;
- A, namens Perspectief Schiedam (hierna: PS);
- Mr. D. van Kampen, advocaat van Woonplus
- B, werkzaam bij Woonplus.
De rechtbank heeft na afloop van de behandeling uitspraak bepaald op heden om 15:00 uur.
1. Het verzoek
De gevraagde voorziening houdt in om;
- gedurende een termijn van 6 maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en;
- Woonplus, Postbus 25, 3100 AA Schiedam te verbieden de huurovereenkomst voor de woonruimte (adres) en (woonplaats) op te zeggen of te ontbinden;
- tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank te Rotterdam tot ontruiming van de woonruimte op 10 september 2009 te verbieden.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij vanaf april 2008 bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: KBR) was aangemeld en dat zij vanaf september 2008 woonachtig is in Schiedam.
Verzoekster kon de huurtermijnen niet voldoen omdat ze in Schiedam niet direct een uitkering ontving. Eerst in november ontving verzoekster met terugwerkende kracht
inkomen. Volgens verzoekster zou KBR haar dossier overdragen aan PS.
Verzoekster heeft naar een oplossing gezocht voor haar schulden maar is daar niet in geslaagd mede vanwege het beslag dat sedert juli 2009 op haar inkomen is gelegd.
Verzoekster wil haar huurwoning behouden.
PS heeft ter zitting verklaard dat voldoening van de huurtermijnen vanaf nu kan worden gegarandeerd.
2. Het verweer
Woonplus verzoekt om de gevraagde voorzieningen af te wijzen.
Woonplus voert daartoe primair aan dat het verzoekschrift niet voldoet aan de vereiste van artikel 287, eerste lid, Fw nu een verzoekschrift ex artikel 284 Fw niet is ingediend.
Verder is door Woonplus gesteld dat KBR medio oktober 2008 verzoekster heeft geadviseerd om met PS contact op te nemen hetgeen verzoekster kennelijk heeft nagelaten. De bij vonnis d.d. 17 maart 2009 van deze rechtbank vastgestelde betalingsregeling is verzoekster niet nagekomen. Een nadien door verzoekster voorgestelde betalingsregeling is wederom niet nagekomen. De huurtermijnen over de maanden juni, augustus en september van dit jaar zijn niet voldaan.
Woonplus is van mening dat van haar in redelijkheid niet gevergd kan worden om steeds weer oplopende betalingsachterstanden te moeten accepteren. De belangen van Woonplus behoren zwaarder te wegen dan die van verzoekster.
3. Beoordeling
Ten aanzien van het primaire verweer van Woonplus overweegt de rechtbank het volgende.
Hoewel de wetgever heeft bepaald dat een verzoek als het onderhavige slechts in behandeling kan worden genomen indien een volledig verzoekschrift ex artikel 284, vierde lid, Fw is ingediend, zal de rechtbank aan die strikte eis in dit bijzondere geval geen consequentie verbinden. De rechtbank stelt daarbij allereerst vast dat verzoekster zich zeer recent, namelijk 28 augustus 2009, bij PS heeft gemeld.
Verder is de rechtbank van oordeel dat nu uit de verklaring ex artikel 285, eerste lid, sub e, Fw op dit moment een zodanig inzicht in de schuldenpositie van verzoekster is verkregen, de behandeling van onderhavig verzoek doorgang kan vinden.
Gesteld noch gebleken is dat Woonplus vanwege het ontbreken van een verzoekschrift ex artikel 284, vierde lid, Fw in haar belangen wordt geschaad.
Het primaire verweer van Woonplus wordt dan ook vanwege het hierboven overwogene, verworpen.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals limitatief vermeld in artikel 287b, tweede lid, Fw.
Nu verzoekster een kopie van het exploit d.d. 23 juli 2009 heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de ontruiming van haar huurwoning op 10 september 2009 vanaf 09:00 uur is aangezegd, staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat sprake is van een bedreigende situatie.
Wat de beoordeling van het verzoek betreft, bevat artikel 287b Fw geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval Woonplus, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat eruit dat zij in haar huurwoning kan blijven wonen en vanuit die situatie een aanvang kan worden genomen met het (verder) in gang zetten van een schuldhulpverleningstraject.
Het belang van Woonplus bestaat eruit dat de huurwoning van verzoekster wordt ontruimd zodat Woonplus de woning aan een nieuwe huurder kan verhuren en voldoening van de huurpenningen beter zou zijn gewaarborgd.
De rechtbank komt tot het volgende oordeel.
Onweersproken staat vast dat verzoekster medio april 2008 vanwege haar schulden hulp heeft gezocht bij de KBR. Ongeacht de stelling van verzoekster dat KBR haar dossier aan PS zou overdragen, is de rechtbank van oordeel dat het juist op de weg van verzoekster had gelegen dat zij na haar verhuizing naar de gemeente Schiedam medio september 2009 op eigen initiatief contact zou opnemen met PS om verder te gaan met het schuldhulpverleningstraject zoals dat in gang was gezet bij de KBR.
Uit deze passieve houding maakt de rechtbank op, nu niet van bijzondere omstandigheden is gebleken en deze evenmin zijn gesteld, dat verzoekster niet over de noodzakelijk geachte saneringsgezinde instelling beschikt. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesterkt doordat verzoekster zich op 28 augustus 2009 bij PS heeft gemeld terwijl vaststaat dat bij exploot van 23 juli 2009 de ontruiming van de woning van verzoekster tegen 10 september 2009 is aangezegd. Het risico dat op zo korte termijn geen oplossing kan worden bereikt, dient voor rekening van verzoekster te blijven.
Het verweer dat verzoekster de betalingsverplichtingen niet kon nakomen en huurtermijnen niet kon voldoen vanwege het gelegde beslag op haar inkomen wordt verworpen. Immers gesteld nog gebleken is dat het inkomen van verzoekster lager is dan het bedrag gelijk aan de beslag vrije voet van waaruit normaliter gesproken de lopende huurtermijnen moeten kunnen worden voldaan.
Nu voorts onweersproken is komen vast te staan dat verzoekster de betalingsverplichtingen uit het vonnis d.d. 17 maart 2009 van deze rechtbank niet volledig is nagekomen, een nadien door haarzelf voorgestelde betalingsregeling evenmin is nagekomen en tot slot ook de lopende huurtermijnen van juni, augustus en september 2009 niet heeft voldaan, is de rechtbank van oordeel dat het belang van Woonplus zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoekster.
De verklaring ter zitting van heden dat betaling van huurtermijnen vanaf heden gegarandeerd zouden zijn, brengt gelet op alle omstandigheden van het geval niet met zich mee dat de belangenafweging anders zou dienen uit te vallen.
Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Op het verzoekschrift ex artikel 284, tweede lid, Fw zal afzonderlijk worden beslist.
4. Beslissing
De rechtbank
- wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, lid van de enkelvoudige kamer, en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.