ECLI:NL:RBROT:2009:BJ9227

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
317465 - HA ZA 08-2604
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij waterschade aan brouwmout tijdens vervoer over binnenwateren

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de aansprakelijkheid van vervoerders centraal in het kader van een vervoerovereenkomst. De eiseres, gevestigd in Bremen, Duitsland, had een overeenkomst gesloten met de gedaagde 2 voor het vervoer van ongeveer 2.500 ton brouwmout van Gernsheim, Duitsland, naar Rotterdam. Tijdens de lossing op 18 september 2007, na een hevige regenbui, raakte een deel van de lading beschadigd doordat de luiken van het binnenschip niet tijdig waren gesloten. De eiseres stelde zowel gedaagde 1 als gedaagde 2 aansprakelijk voor de waterschade, waarbij gedaagde 1 de schipper van het binnenschip was en gedaagde 2 de vervoerder.

De rechtbank oordeelde dat de aansprakelijkheid van gedaagde 1 niet kon worden vastgesteld, omdat de schipper niet verplicht was om de luiken te sluiten en de verantwoordelijkheid voor de lossing bij de voorman van de geadresseerde lag. De rechtbank concludeerde dat de vordering van de eiseres tegen gedaagde 1 moest worden afgewezen, omdat er geen onrechtmatige daad was gepleegd.

Wat betreft gedaagde 2, oordeelde de rechtbank dat de verantwoordelijkheid voor de lading al was geëindigd op het moment dat het binnenschip losgereed werd verklaard, voordat het incident zich voordeed. Hierdoor was gedaagde 2 niet aansprakelijk voor de waterschade. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten van beide gedaagden. Dit vonnis werd uitgesproken op 30 september 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Uitspraak 30 september 2009
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: 317465 / HA ZA 08-2604 van
[eiseres],
gevestigd te Bremen, Duitsland,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.P. Smit,
tegen
1. [gedaagde 1],
gevestigd te Alblasserdam,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. T. Roos,
2. [gedaagde 2],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. B.S. Janssen,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer 317531 / HA ZA 08-2624 van
[gedaagde 2],
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. B.S. Janssen,
tegen
[gedaagde 1],
gevestigd te Alblasserdam,
gedaagde,
advocaat mr. T. Roos.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres], [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
1 De procedure
in de hoofdzaak
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 3 juli 2008
- de akte zijdens [eiseres] houdende overlegging van 5 producties;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 1], met 20 producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie van [gedaagde 2], met 12 producties;
- het tussenvonnis van 1 april 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 20 augustus 2009, alsmede de daarbij in het geding gebrachte brief van mr. Smit d.d. 5 augustus 2009 met als bijlagen producties 6 t/m 13, alsmede de brief van mr. S.M. Oude Alink, advocaat van [gedaagde 2], van 8 september 2009 waarin hij commentaar levert op dat proces-verbaal.
1.2
Ter comparitie is op verzoek van [gedaagde 2] en in overleg met deze partij en [eiseres] bepaald dat de zaak in reconventie naar de rol wordt verwezen hangende de beoordeling van de zaak in conventie in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak.
In de zaak in conventie is vonnis bepaald.
in de vrijwaringszaak
1.3
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 16 september 2008;
- de akte zijdens [gedaagde 1] houdende overlegging van 4 producties;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 1], met 20 producties;
- het tussenvonnis van 1 april 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 20 augustus 2009, alsmede de brief van mr. S.M. Oude Alink, advocaat van [gedaagde 2], van 8 september 2009 waarin hij commentaar levert op dat proces-verbaal.
1.4
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten in de hoofdzaak en in de vrijwaring
Als in de beide zaken enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in beide zaken het geding gebrachte producties waarop beroep is gedaan, merkt de rechtbank de volgende – voor de onderhavige beoordelingen van belang zijnde – feiten als tussen partijen vaststaand aan.
2.1
[eiseres] heeft op 14 september 2007 een vervoerovereenkomst gesloten met [gedaagde 2] (hierna: de hoofdvervoerovereenkomst) met betrekking tot het vervoer van ca 2.500 ton brouwmout over de binnenwateren van Gernsheim, Duitsland, naar Rotterdam alwaar de partij brouwmout zou worden gelost in het zeeschip “[zeeschip 1]”. De hoofdvervoerovereenkomst is vastgelegd in een faxbericht van [gedaagde 2] aan [eiseres] van 14 september 2001 (productie 1 bij dagvaarding in de hoofdzaak).
2.2
[gedaagde 1] was in september 2007 eigenares en exploitant van het binnenschip “[binnenschip 1]” .
Ter (gedeeltelijke) uitvoering van de hoofdvervoerovereenkomst heeft [gedaagde 2] een vervoerovereenkomst met [gedaagde 1] gesloten (hierna: de ondervervoerovereenkomst), inhoudende dat [gedaagde 1] ca 1.800 ton brouwmout aan boord van de “[binnenschip 1]” zou vervoeren over de binnenwateren van Gernsheim naar Rotterdam, ter lossing aldaar in de “[zeeschip 1]”. De ondervervoerovereenkomst ligt vast in een charter van 11 september 2007 (productie 1 bij dagvaarding in vrijwaring) en een e-mail van 5 oktober 2007 (productie 1 bij conclusie van antwoord in vrijwaring).
2.3
[eiseres] (of een vertegenwoordiger van [eiseres]) heeft aan [gedaagde 2] medegedeeld dat de schipper van de “[binnenschip 1]” zich bij aankomst te Rotterdam diende te melden bij [persoon 1], die voor lossing van de lading brouwmout zou zorgen. [gedaagde 2] heeft die mededeling aan [gedaagde 1] doorgegeven.
[schipper zeeschip 1], schipper van de “[binnenschip 1]”, heeft het schip langszij de “[zeeschip 1]” in de Merwehaven in Rotterdam afgemeerd en zich losgereed gemeld bij [persoon 1].
2.4
Op maandag 17 september 2007 heeft de schipper de luiken van het ruim van de “[binnenschip 1]” opengelegd en heeft [persoon 1] een aanvang gemaakt met de lossing uit dat binnenschip en de overslag in de “[zeeschip 1]”. Op dinsdag 18 september 2007 is de lossing voortgezet. Op die dag, omstreeks 17.10 - 17.15 uur deed zich een hevige regenbui voor. Omdat de luiken van de “[binnenschip 1]” niet geheel gesloten waren is de gehele of een gedeelte – daarover zijn partijen het niet eens – van de zich nog in dat schip bevindende partij brouwmout nat geworden (dat nat worden wordt hierna aangeduid als: het incident).
3 De vorderingen en de standpunten van partijen
in de hoofdzaak
3.1
[eiseres] vordert – verkort weergegeven – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als hoofdelijke schuldenaren zal veroordelen tot betaling van € 106.163,31 alsmede een niet gespecificeerde post aan vracht, een en ander vermeerderd met rente en proceskosten.
3.2
Na bij dagvaarding [gedaagde 1] zowel als vervoerder als uit onrechtmatige daad te hebben aangesproken tot vergoeding van de schade ten gevolge van het incident, heeft [eiseres] bij brief van 5 augustus 2009 en ter comparitie van partijen de contractuele grondslag van haar vordering op [gedaagde 1] laten vallen en deze slechts op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk gesteld.
[eiseres] heeft de vervoerovereenkomst als grondslag van haar vordering op [gedaagde 2] gehandhaafd, maar deze vanaf haar brief van 5 augustus 2009 tevens ingevolge artikel 6:171 BW aansprakelijk gesteld voor de uit de onrechtmatige daad van [gedaagde 1] voortvloeiende schade.
3.3
Daartoe stelt [eiseres] – kort gezegd – het volgende.
[gedaagde 2] heeft als vervoerder de partij brouwmout in goede staat in Gernsheim ten vervoer ontvangen en deze deels in door hemelwater beschadigde staat in Rotterdam afgeleverd. Daarom is [gedaagde 2] voor die waterschade aansprakelijk.
De waterschade is ontstaan doordat schipper [schipper zeeschip 1] de luiken van het ruim van de “[binnenschip 1]” niet tijdig voor de regen op 18 september 2007 had gesloten. Die fout van de schipper levert een onrechtmatige daad op. Die fout valt toe te rekenen aan [gedaagde 1]. [gedaagde 2] is voor de gevolgen van die fout ingevolge artikel 6: 171 BW aansprakelijk.
3.4
De conclusies van zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] strekken tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Het verweer van [gedaagde 1] komt erop neer dat het incident niet te wijten valt aan een onrechtmatige daad van de schipper of van haar jegens [eiseres].
Het verweer van [gedaagde 2] komt erop neer dat haar verantwoordelijkheid als vervoerder van de partij brouwmout al was geëindigd voordat het incident zich voordeed. Voorts voert [gedaagde 2] aan dat tussen haar en schipper [schipper zeeschip 1] niet een zodanig functioneel verband bestaat dat een eventuele onrechtmatige daad van de schipper aan haar kan worden toegerekend.
3.5
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
3.6
[gedaagde 2] vordert – verkort weergegeven – primair dat [gedaagde 1] zal worden veroordeeld om haar te vrijwaren voor de aanspraken van [eiseres] in de hoofdzaak en subsidiair een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] jegens [gedaagde 2] aansprakelijk is voor de schade aan de partij brouwmout met een veroordeling van [gedaagde 1] om de terzake door [gedaagde 2] geleden schade op te maken bij staat aan [gedaagde 2] te vergoeden, een en ander te vermeerderen met de rente en proceskosten.
[gedaagde 2] stelt daartoe – kort gezegd – dat [gedaagde 1] aansprakelijk is onder de ondervervoerovereenkomst op dezelfde gronden als [eiseres] in de hoofdzaak tegen haarzelf aanvoert voor aansprakelijkheid onder de hoofdvervoerovereenkomst.
3.7
De conclusie van [gedaagde 1] strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [gedaagde 2] in de proceskosten bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Het verweer van [gedaagde 1] komt erop neer dat haar verantwoordelijkheid als vervoerder van de partij brouwmout al was geëindigd voordat het incident zich voordeed.
3.8
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
in de hoofdzaak
[gedaagde 1]
4.1
[eiseres] heeft in de brief van 5 augustus 2009 en ter comparitie uitdrukkelijk verklaard dat tussen haar en [gedaagde 1] geen contractuele relatie bestaat en dat zij haar vordering op [gedaagde 1] uitsluitend baseert op een onrechtmatige daad van schipper [schipper zeeschip 1]. Daarom is de in de dagvaarding gestelde contractuele grondslag van de vordering niet meer aan de orde.
Voor zover [eiseres] in de brief van 5 augustus 2009 en bij comparitie heeft betoogd dat schipper [schipper zeeschip 1] door met de voorman van [persoon 1] af te spreken dat hij de luiken van het ruim van de “[binnenschip 1]” zou openleggen en voor regenval zou sluiten een gedeelte van de lossingshandelingen voor zijn rekening heeft genomen, dat [persoon 1] er daarom vanuit mocht gaan dat hij daarvoor verantwoordelijk zou zijn en dat een tekortkoming door de schipper in de nakoming van die afspraak aan [gedaagde 1] valt toe te rekenen – [gedaagde 1] betwist een en ander gemotiveerd – gaat de rechtbank aan dat betoog voorbij omdat aansprakelijkheid uit zodanige gestelde afspraak neerkomt op een contractuele grondslag van aansprakelijkheid welke [eiseres] uitdrukkelijk niet (meer) aan haar vordering ten grondslag legt.
4.2
[eiseres] stelt dat schipper [schipper zeeschip 1] onrechtmatig heeft gehandeld door, toen het op 18 september 2007 even na 17.00 uur hevig begon te regenen, ondanks een verzoek daartoe van de voorman van [persoon 1], niet tijdig en adequaat de luiken van de “[binnenschip 1]” te sluiten en dat door die handelswijze waterschade aan de nog in dat schip aanwezige partij brouwmout is ontstaan. Deze onrechtmatige handelwijze van de schipper dient aan [gedaagde 1] te worden toegerekend, zo stelt [eiseres]. Daarom dient [gedaagde 1] de door [eiseres] als gevolg van die onrechtmatige daad geleden en te lijden schade te vergoeden, aldus [eiseres].
[gedaagde 1] bestrijdt de vordering gemotiveerd.
De rechtbank overweegt daarover als volgt.
4.3
Nu [eiseres] en [gedaagde 1] in verschillende landen zijn gevestigd is sprake van een internationaal kader. Daarom dient de rechtbank eerst vast te stellen aan de hand van welk rechtstelsel de vordering moet worden beoordeeld.
Tussen [eiseres] en [gedaagde 1] is niet in geschil dat de door [eiseres] gestelde onrechtmatige daad van schipper [gedaagde 1] heeft plaatsgevonden te Rotterdam op 18 september 2007.
Daarom dient het toepasselijke recht te worden bepaald op basis van de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad (hierna: Wcod). Immers, de op 11 januari 2009 in werking getreden EG-Verordening nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II-Vo) geldt ingevolge artikel 31 van die Verordening niet voor schadeveroorzakende gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan vóór de inwerkingtreding ervan. Daarom heeft in dit geval de Wcod nog gelding.
Met partijen concludeert de rechtbank dat ingevolge artikel 3 lid 1 Wcod Nederlands recht van toepassing is.
4.4
Derhalve moet worden onderzocht of hetgeen [eiseres] ten grondslag heeft gelegd aan haar vordering een onrechtmatige daad van schipper [schipper zeeschip 1] in de zin van artikel 6:162 BW oplevert.
Tussen [eiseres] en [gedaagde 1] staat niet ter discussie dat laatstgenoemde als vervoerder ten opzichte van [gedaagde 2] voor aflevering van de lading brouwmout kon volstaan met de “[binnenschip 1]” losgereed te melden bij [persoon 1] en dat deze (in opdracht van [eiseres]) diende zorg te dragen voor het lossen van de partij brouwmout vanuit het schip. [gedaagde 1] had derhalve geen verantwoordelijkheid ter zake van de lossing van de partij brouwmout; hetzelfde geldt voor schipper [gedaagde 1]. Omdat [persoon 1] (in opdracht van [eiseres]) verantwoordelijk was voor de lossing, diende [persoon 1] er ook voor te zorgen dat gedurende het lossen geen schade aan de lading zou ontstaan en derhalve dat in geval van regen de luiken van de “[binnenschip 1]” tijdig zouden worden dicht gelegd. Dat heeft de voorman van [persoon 1] in zoverre gedaan door op 17 en 18 september 2007 een aantal keren bij een (naderende) regenbui aan schipper [gedaagde 1] te verzoeken de luiken dicht te leggen. Schipper [gedaagde 1] en de bemanning hebben, zo staat ook tussen partijen vast, tot het incident zich voordeed telkens aan dat verzoek gehoor gegeven.
Volgens [eiseres] brengt de omstandigheid dat schipper [gedaagde 1] een aantal keren op 17 en 18 september 2007 op verzoek van de voorman van [persoon 1] de luiken dicht (en weer open) heeft gelegd met zich dat [persoon 1] (en [eiseres]) er op mocht(en) vertrouwen dat schipper [gedaagde 1] steeds, bij iedere volgende regenbui, op verzoek van [persoon 1] de luiken tijdig dicht zou leggen.
De rechtbank volgt dat betoog van [eiseres] niet. Zoals hiervoor is overwogen is uitgangspunt dat (schipper) [gedaagde 1] geen verantwoordelijkheid had voor de lossing van de partij brouwmout en niet verplicht was zorg te dragen voor het dichtleggen van de luiken. Die verantwoordelijkheden lagen wel bij [persoon 1]. Een onverplichte handeling slaat niet zonder meer om in een verplichting om die te verrichten door het enkele feit dat deze enige malen is verricht. [persoon 1] mocht er daarom niet zonder meer op vertrouwen dat schipper [gedaagde 1] telkens wanneer zij dat verzocht de luiken (tijdig) zou dichtleggen. Dat zou onder bijzondere omstandigheden anders kunnen zijn, maar zodanige omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Het niet (tijdig) dicht leggen van de luiken levert daarom geen fout van schipper [gedaagde 1] op.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat, indien zou komen vast te staan dat schipper [gedaagde 1] op 18 september 2007 even na 17.00 uur geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek van de voorman van [persoon 1] om de luiken van het ruim van de “[binnenschip 1]” dicht te leggen, zodanig nalaten geen onrechtmatige daad oplevert, daargelaten of aan de overige vereisten van artikel 6:162 BW is voldaan.
4.5
Darmee is de enige grond van de vordering van [eiseres] op [gedaagde 1] komen te ontvallen, zodat die vordering dient te worden afgewezen.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in aan de zijde van [gedaagde 1] gevallen proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] tot dit vonnis worden begroot op:
- vast recht € 2.335,00
- salaris advocaat € 2.842,00 (2,0 punten in liquidatietarief € 1.421,00)
Totaal € 5.177,00
[gedaagde 2]
in conventie
4.6
[eiseres] stelt primair dat op [gedaagde 2] ingevolge de hoofdvervoerovereenkomst (zie 2.2 hiervoor) de verplichting rustte om de partij brouwmout in Rotterdam af te leveren in dezelfde staat als waarin zij deze in Gernsheim ten vervoer in ontvangst genomen had en dat [gedaagde 2] in de nakoming van die verplichting tekortgeschoten is omdat tengevolge van het incident schade aan de partij brouwmout is ontstaan.
[gedaagde 2] bestrijdt dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van haar vervoerdersverplichtingen en voert aan dat haar verantwoordelijkheid voor de partij brouwmout al voordat het incident plaats vond was afgelopen.
4.7
Nu [eiseres] en [gedaagde 2] in verschillende landen zijn gevestigd is sprake van en internationaal kader. Daarom dient de rechtbank eerst vast te stellen aan de hand van welk rechtstelsel de vordering moet worden beoordeeld.
Tussen partijen is niet in geschil dat de hoofdvervoerovereenkomst wordt beheerst door het Verdrag van Boedapest inzake de overeenkomst voor het vervoer van goederen over de binnenwateren van 22 juni 2001 (CMNI). Partijen verschillen van mening welk recht aanvullend van toepassing is.
4.8
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde 2] komt erop neer dat haar verantwoordelijkheid voor de lading c.q. haar aansprakelijkheid voor ladingschade reeds was geëindigd op het moment dat het incident zich voordeed zodat zij niet aansprakelijk is. Daartoe voert [gedaagde 2] aan dat ingevolge artikelen 3 lid 2, 10 lid 2, 16 lid 1 en 18 lid 1 aanhef en onder b CMNI haar verantwoordelijkheid voor de lading afliep bij het tot lossing ter beschikkingstellen daarvan in Rotterdam, derhalve vóór de daadwerkelijke lossing ervan.
De rechtbank overweegt daarover het volgende.
4.9
Tussen [eiseres] en [gedaagde 2] is niet in geschil dat laatstgenoemde als vervoerder verplicht was de partij brouwmout naar Rotterdam te vervoeren ter aflevering aldaar in dezelfde staat als waarin zij deze in Gernsheim ten vervoer in ontvangst had genomen.
Ingevolge artikel 16 lid 1 CMNI is de vervoerder aansprakelijk voor schade door beschadiging van de goederen ontstaan tussen het ogenblik van de inontvangstneming ten vervoer en het ogenblik van hun aflevering, daargelaten zijn beroep op vervoerdersovermacht. Ingevolge artikel 3 lid 2 CMNI vindt aflevering van de goederen plaats aan boord van het schip, tenzij anders is overeengekomen. Dat laatste is gesteld noch gebleken.
Derhalve dient de rechtbank nader te bepalen wat moet worden verstaan onder het begrip “aflevering” in de zin van artikel 3 lid 2 c.q. artikel 16 lid 1 CMNI. Wat dat betreft bepaalt artikel 10 lid 2 CMNI: “De terbeschikkingstelling van de goederen aan de geadresseerde in overeenstemming met de vervoerovereenkomst of met de in de desbetreffende handel geldende gebruiken of met de in de loshaven geldende voorschriften wordt als aflevering beschouwd. [..]”. Naast de Nederlandse zijn onder meer de Duitse, Engelse en Franse teksten van de CMNI authentiek. Geen van deze teksten verheldert het begrip “aflevering” (“Ablieferung”, “delivery”, “livraison”).In het licht van de CMNI als geheel en van artikel 10 lid 2 in het bijzonder legt de rechtbank het begrip “aflevering” in de zin van artikel 3 lid 2 c.q. artikel 16 lid 1 CMNI uit als: het moment waarop de vervoerder de geadresseerde (of anderszins rechthebbende) de gelegenheid geeft over de goederen aan boord van het schip te beschikken.
Zoals namens [eiseres] bij comparitie van partijen is verklaard, is [eiseres] van mening dat zij (of de geadresseerde) in dit geval de beschikking over de partij brouwmout kreeg op het moment dat schipper [gedaagde 1] het schip losgereed verklaarde, welk moment eerder lag dan het moment waarop de luiken van het schip werden geopend. [gedaagde 2] heeft die mening niet bestreden.
Daarom concludeert de rechtbank dat tussen [eiseres] en [gedaagde 2] in dit geval de partij brouwmout als afgeleverd moet worden aangemerkt vanaf het moment waarop schipper [gedaagde 1] de “[binnenschip 1]” losgereed verklaarde. Ten tijde van het incident was de partij brouwmout derhalve afgeleverd, zodat [gedaagde 2] daarvoor geen verantwoordelijkheid ingevolge de CMNI meer droeg.
4.1
Enige andere op overeenkomst gebaseerde grond voor aansprakelijkheid van [gedaagde 2] heeft [eiseres] niet gesteld.
4.11
[eiseres] heeft ter comparitie – subsidiair – gesteld dat [gedaagde 2] jegens haar aansprakelijk is uit hoofde van artikel 6:171 BW wegens de door haar gestelde fout van schipper [gedaagde 1] en rolverwijzing verzocht om de grondslag van haar vordering in die zin aan te vullen.
De rechtbank ziet geen reden de zaak voor dat doel naar de rol te verwijzen. Voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:171 BW is immers onder meer vereist dat sprake is van een “fout” van een niet-ondergeschikte. Uit hetgeen hiervoor in 4.4 is overwogen volgt dat de handelwijze van schipper [gedaagde 1] niet als zodanig kan worden gekwalificeerd.
4.12
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de vordering van [eiseres] tegen [gedaagde 2] dient te worden afgewezen.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van [gedaagde 2] in deze hoofdzaak worden veroordeeld.
De aan de zijde van [gedaagde 2] tot de uitspraak in de hoofdzaak gevallen kosten worden begroot op:
- vast recht 2.335,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 5.177,00
in reconventie:
4.13
De rechtbank zal de procedure in reconventie naar de rol verwijzen voor akte tot eisvermeerdering door [gedaagde 2], zoals ter comparitie verzocht. Daarna kan [eiseres] van antwoord in reconventie dienen.
in de vrijwaringszaak
4.14
De vordering in vrijwaring strekt tot veroordeling van hetgeen waartoe [gedaagde 2] als gedaagde in de hoofdzaak zal worden veroordeeld. Nu de vordering in de hoofdzaak niet toewijsbaar is gebleken, moet de vordering in de zaak in vrijwaring worden afgewezen.
4.15
[gedaagde 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de aan de zijde van [gedaagde 1] gevallen proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] worden begroot op € 2.842,00 (2,0 punten × tarief € 1.421,00) aan salaris voor de advocaat.
5 De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
in conventie:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiseres] in de aan de zijde van [gedaagde 1] gevallen proceskosten, tot deze uitspraak begroot op € 5.177,00;
veroordeelt [eiseres] in de aan de zijde van [gedaagde 2] gevallen proceskosten, tot deze uitspraak begroot op € 5.177,00;
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie:
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 14 oktober 2009 voor akte tot wijziging van eis door [gedaagde 2];
in de zaak in vrijwaring
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [gedaagde 2] in de aan de zijde van [gedaagde 1] gevallen proceskosten, tot deze uitspraak begroot op € 2.842,00;
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2009.?
1775/1928