2.1.2
Beoordeeld moet worden of er sprake is van objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid. Op grond van hetgeen is voorgevallen ter zitting van 2 september 2009 - zoals dat is ervaren door verzoeker en zijn raadsman, alsmede zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die zitting - moet worden geconcludeerd dat de sfeer op die zitting van meet af aan en bij voortduring vijandig is geweest.
Dat begon al voor het uitroepen van de zaak, toen de rechter met betrekking tot verzoeker en zijn raadsman zei: "Ja, maar dat zijn toch twee kantoorgenoten van elkaar?"
Op een volgend moment tijdens die zitting wilde de raadsman van verzoeker het woord nemen over het nog niet aan hem verstrekt zijn van gevraagde processtukken, zodat de benadeelde partij daarvan geen kennis had kunnen nemen. Het enige dat de raadsman wilde vragen was: mag ik alstublieft het dossier? De rechter stond dat niet toe en beduidde de raadsman op kinderlijke wijze, met een naar beneden wijzende vinger van zijn hand, dat hij moest gaan zitten en zijn mond moest houden. De advocaat van verzoeker is geen schooljongen.
De rechter heeft ter zitting, sprekende met verdachte, letterlijk gezegd: "Ik vind uw versie van het verhaal, kijkend naar meneer [naam verdachte], aannemelijker dan die van [naam verzoeker]." Op dat moment treed je in secundaire victimisering. Als je als slachtoffer ongeloofwaardig wordt geacht, ga je als rechter te ver. Dat mag niet, zo blijkt ook uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel spreekrecht slachtoffers en voeging beledigde partij. Dat moet door de rechter voorkomen worden.
Verder sprak de rechter door elk woord heen, dat ter zitting door verzoeker of zijn raadsman werd gesproken.
Op een gegeven moment werd de behandeling ter zitting door de rechter onderbroken. Verzoeker en zijn raadsman werd te verstaan gegeven dat zij de gehoorzaal moesten verlaten. Verzoeker heeft hierop de rechter gevraagd of de verdachte, die nog bleef zitten, dan niet ook de zaal moest verlaten. Hierop zei de rechter tegen verzoeker dat hij zijn mond moest houden en dat hij werd gewaarschuwd. Hij kreeg van de rechter te horen dat de rechter overwoog een klacht tegen hem in te dienen.
Nadat verzoeker de zaal had verlaten, is verzoeker in de zaal teruggekeerd en er is een discussie ontstaan tussen de rechter en verzoeker, waarbij de rechter heeft gezegd dat verzoeker aan de rechter zijn excuses moest aanbieden.
Het feit dat de rechter zegt dat er een klacht komt en dat excuses moeten worden aangeboden aan de rechter, geeft al aan dat er een situatie is ontstaan waarin sprake is van gerechtvaardigde schijn van partijdigheid.
Toen verzoeker had meegedeeld dat hij de wraking van de rechter verzocht, was de reactie van de rechter: dat kunt u helemaal niet, u heeft het recht niet te wraken. Dan kent die rechter het recht en de wet niet goed. Dat recht heeft verzoeker wel degelijk, zodra zich de situatie van partijdigheid manifesteert.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 september 2009, zoals dat (mede) door de rechter is opgemaakt, klopt niet. Het is een leugenachtig proces-verbaal. Verzoeker heeft daarover inmiddels een klacht gedaan bij de president van de rechtbank.