Zaak-/rolnummer: 325924 / HA ZA 09-630
Uitspraak: 16 september 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. R.C.C.M. Nadaud,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ERASMUS VERZEKERINGEN B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. W.J. Hengeveld.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "Erasmus".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 2 maart 2009, met producties;
- conclusie van antwoord, met productie;
- conclusie van repliek, met productie;
- conclusie van dupliek.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1 [eiser] is eigenaar van het pand gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: het pand).
2.2 Ten behoeve van het pand heeft [eiser] door bemiddeling van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1]) een verzekeringsovereenkomst gesloten met Erasmus. De op deze verzekering toepasselijke voorwaarden luiden onder meer als volgt:
“Artikel 7 Bekendheid, risicowijziging
[…]
Risiciowijziging
Verzekeringnemer dient de maatschappij zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte te stellen van:
[…]
2. Leegstand van het gebouw of van een als zelfstandig aan te merken deel daarvan.
[…]
Verzekeringnemer dient de bedoelde wijzigingen in elk geval binnen twee maanden aan de maatschappij te doen, tenzij verzekeringnemer hiervan niet op de hoogte was en dat redelijkerwijs ook niet kon zijn.
In geval van een wijziging als hierboven onder 2 […] genoemd, geldt dat vanaf de wijzigingsdatum deze verzekering alleen dekking biedt voor schade als gevolg van brand, ontploffing, blikseminslag, luchtvaartuigen en storm […].
Uiterlijk binnen één maand nadat de maatschappij van de risicowijziging op de hoogte is gesteld, zal deze schriftelijk meedelen of alsnog per de wijzigingsdatum de dekking wordt beperkt of dat de premie wordt aangepast of dat de gehele verzekering niet wordt voortgezet. Verzuimt de verzekeringnemer tijdig kennis te geven van de risicowijzigingen als bovengenoemd, dan vervalt alle recht op schadevergoeding twee maanden na de datum van de risicowijziging.
Artikel 8 Wat te doen bij schade en de schaderegeling
8.1 Wat te doen bij schade:
Verzekerde is verplicht:
[…]
- bij schade veroorzaakt door derden aangifte te doen bij de politie […]
8.2 De schaderegeling
Tenzij de schade in overleg met verzekerde wordt geregeld, zal de maatschappij een expert benoemen wiens honoraria en kosten voor rekening van de maatschappij komen.
[…]
8.8 Wettelijke rente ingevolge van artikel 6:119-121 van het Burgerlijk Wetboek kan – in afwijking van hetgeen in dit artikel dienaangaande is bepaald – uitsluitend verschuldigd worden vanaf de dag, dat zij in rechte wordt gevorderd.”
2.3 Bij brief van 26 mei 2006 heeft [eiser] aan [bedrijf 1] gemeld dat het pand sinds 17 mei 2006 leeg staat. [bedrijf 1] heeft de leegstand doorgegeven aan Erasmus.
2.4 Bij dezelfde brief van 26 mei 2006 heeft [eiser] aan [bedrijf 1] melding gemaakt van twee schadevoorvallen. Volgens de brief gaat het om een geval van waterschade, vastgesteld op 24 mei 2006, en om een geval van inbraak, vastgesteld op 18 mei 2006.
2.5 Bij brief van 10 juli 2006 aan de politie te Kerkrade heeft [eiser] melding gemaakt van de in 2.4 bedoelde inbraak. De brief voert als kop “Anzeige gegen unbekannten”.
2.6 Op 20 juli 2006 heeft Erasmus aan [bedrijf 1] laten weten dat de in 2.4 bedoelde schades niet onder de polis zijn gedekt.
3 De vordering
De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Erasmus te veroordelen tot betaling van € 6.620,60, met rente en kosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 De in 2.4 bedoelde schades zijn gedekt onder de tussen partijen geldende verzekeringsovereenkomst.
3.2 De waterschade beloopt een bedrag van € 1.704,30. De schade als gevolg van de inbraak bedraagt € 4.916,30. Erasmus is gehouden deze bedragen te vergoeden.
3.3 De wettelijke rente is verschuldigd vanaf 26 mei 2006, subsidiair vanaf de dag waarop [eiser] jegens Eramus aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van de schade (10 juli 2006).
4 Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eiser] in de kosten van het geding.
Erasmus heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 [eiser] heeft de leegstand van het pand pas op 26 mei 2006 aan [bedrijf 1] gemeld, terwijl hij die leegstand volgens zijn eigen stellingen al op 17 mei 2006 had geconstateerd. Bovendien bestaat het vermoeden dat het pand al langer leeg stond. [eiser] heeft de leegstand dus niet “zo spoedig mogelijk” aan Erasmus gemeld, waartoe hij volgens artikel 7 van de polisvoorwaarden wel was gehouden. Om deze reden bestaat geen uitkeringsplicht van Erasmus.
4.2 Voorts heeft [eiser] geen aangifte gedaan van de inbraak bij de politie. Ook daartoe was hij gehouden (artikel 8.1 van de polisvoorwaarden). Ook om deze reden bestaat geen uitkeringsplicht van Erasmus.
4.3 Volgens artikel 7 van de polisvoorwaarden dekt de verzekering vanaf leegstand van het pand geen schade als gevolg van wateroverlast of inbraak. De in 2.4 bedoelde schades zijn dus niet gedekt.
4.4 [eiser] heeft zijn schade onvoldoende onderbouwd. Hij heeft slechts offertes overgelegd, terwijl daaruit niet blijkt dat hij de schade daadwerkelijk heeft geleden. Bovendien is de schade niet vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.2 van de polisvoorwaarden. Evenmin heeft [eiser] het causaal verband bewezen tussen de inbraak en het ter zake gevorderde schadebedrag.
4.5 Volgens artikel 8.8 is de wettelijke rente pas verschuldigd vanaf het moment waarop deze in rechte wordt gevorderd, dat wil zeggen de dag van dagvaarding.
5 De beoordeling
5.1 Niet ter discussie staat dat de in 2.4 bedoelde schadevoorvallen – waterschade en schade door inbraak – in beginsel door de verzekering worden gedekt. Partijen twisten onder meer over de vraag of die schadevoorvallen ook worden gedekt nu het pand op enig moment is komen leeg te staan en of [eiser] de leegstand tijdig aan Erasmus heeft gemeld. Aldus staat ter discussie de uitleg van de desbetreffende bepalingen uit de polisvoorwaarden. Gesteld noch gebleken is dat die polisvoorwaarden deel uitmaken van een beurspolis. De uitleg van de polisvoorwaarden moet daarom plaatsvinden op basis van het Haviltex-criterium (HR 14 oktober 2005, NJ 2006, 117). Dat betekent – kort gezegd – dat het aankomt op de partijbedoeling. In praktisch opzicht is de normale betekenis van de bewoordingen overigens vaak wel van groot belang. Bij de beoordeling van de stellingen van partijen moet worden voorop gesteld dat de stelplicht en bewijslast op [eiser] rusten. Hij beroept zich immers op het rechtsgevolg van zijn stellingen, te weten uitkering door Erasmus uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
5.2 Partijen verschillen van mening over de vraag of [eiser] heeft voldaan aan zijn verplichting de leegstand van het pand “zo spoedig mogelijk” aan Erasmus te melden. [eiser] heeft betoogd dat zijn melding aan [bedrijf 1] per fax van 26 mei 2006 moet worden beschouwd als “zo spoedig mogelijk”. Erasmus heeft dit betoog bestreden. Het oordeel hieromtrent kan echter in het midden blijven. Niet gebleken is immers dat reeds het enkele achterwege blijven van een zo spoedig mogelijke melding van leegstand in de weg staat aan aanspraken uit hoofde van de verzekering. Met name kan zulks niet worden afgeleid uit het door Erasmus in dit verband aangehaalde artikel 7 van de polisvoorwaarden.
5.3 Op grond van artikel 7 van de polisvoorwaarden biedt de verzekering “in geval van een wijziging” zoals leegstand “vanaf de wijzigingsdatum” alleen dekking voor schade als gevolg van een aantal met name genoemde gebeurtenissen. Wateroverlast en inbraak behoren niet tot die gebeurtenissen. [eiser] heeft evenwel betoogd dat de beperking van de dekking pas ingaat op het moment waarop hij de leegstand heeft gemeld, te weten 26 mei 2006. Op dat moment ziet het begrip “wijzigingsdatum”, dat aldus – in de visie van [eiser] – moet worden onderscheiden van het begrip “risicowijziging” (waarmee wordt bedoeld het moment waarop de leegstand ontstaat). Nu zowel de waterschade als de inbraakschade zijn ontstaan vóór 26 mei 2006, worden beide gebeurtenissen door de verzekering gedekt, aldus [eiser]. Erasmus heeft deze uitleg bestreden. In haar visie wordt met “wijzigingsdatum” bedoeld het moment waarop het verzekerde risico is gewijzigd, dus in dit geval het moment waarop het pand is komen leeg te staan. Volgens Erasmus hebben beide schadevoorvallen zich voorgedaan in de periode van leegstand, zodat zij niet zijn gedekt. De rechtbank overweegt het volgende.
5.4 Het hier relevante deel van artikel 7 van de polisvoorwaarden handelt blijkens het kopje over “risicowijziging”, waarmee kennelijk gedoeld wordt op een aantal voor het verzekerde risico relevante gebeurtenissen waaronder leegstand. Waar het artikel vervolgens spreekt van “de bedoelde wijzigingen” of “een wijziging als hierboven onder 2 […] bedoeld” wordt onmiskenbaar verwezen naar die voor het verzekerde risico relevante gebeurtenissen. Het begrip “wijziging” (al dan niet als onderdeel van een langer woord) ziet dus in al deze gevallen op (één van) die gebeurtenis(sen). Aldus ligt voor de hand dat ook het begrip “wijzigingsdatum” in datzelfde artikel 7 verwijst naar het moment waarop zich een dergelijke gebeurtenis (zoals leegstand) heeft voorgedaan. De structuur van en het woordgebruik in artikel 7 van de polisvoorwaarden wijzen al met al in de richting van de door Erasmus bepleite uitleg.
5.5 [eiser] heeft geen feiten aangevoerd die aanleiding geven tot een andere uitleg. Hij heeft gewezen op de laatste alinea van artikel 7, dat bepaalt dat Erasmus binnen één maand nadat zij “van de risicowijziging op de hoogte is gesteld” zal meedelen “of alsnog per de wijzigingsdatum de dekking wordt beperkt of dat de premie wordt aangepast of dat de gehele verzekering niet wordt voortgezet”. Blijkens zijn conclusie van repliek legt [eiser] de klemtoon op “alsnog”, zonder overigens toe te lichten wat hij met die klemtoon bedoelt. Hoe dan ook ziet de rechtbank niet in op welke grond het gebruik van het woord “alsnog” kan leiden tot de door [eiser] verdedigde uitleg. Op zichzelf is het gebruik van dit woord op deze plaats verwarrend, maar dit geldt evengoed bij de uitleg die Erasmus aan deze bepaling geeft als in de door [eiser] bepleite uitleg. In beide gevallen lijkt het “alsnog” beperken van de dekking niet aan de orde, nu die beperking immers reeds voortvloeit uit het bepaalde in de voorafgaande alinea (namelijk vanaf de “wijzigingsdatum). De hier bedoelde alinea van artikel 7 biedt dus geen steun aan de door [eiser] gegeven uitleg.
5.6 Waar structuur van en woordgebruik in artikel 7 van de polisvoorwaarden in de richting wijzen van de door Erasmus bepleite uitleg en door [eiser] geen feiten zijn gesteld die in een andere richting wijzen, is het onderhavige beding naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk en begrijpelijk. Anders dan [eiser] heeft betoogd, bestaat dus geen grond de voor hem gunstigste uitleg te laten prevaleren.
5.7 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het begrip “wijzigingsdatum” in artikel 7 van de polisvoorwaarden aldus moet worden uitgelegd dat dit betrekking heeft op het moment waarop de voor het verzekerde risico relevante gebeurtenis zich voordoet. Dat betekent in het onderhavige geval dat de beperking van de dekking van kracht werd op het moment dat het pand kwam leeg te staan.
5.8 Blijkens de eigen stellingen van [eiser] heeft hij de waterschade ontdekt op 24 mei 2006. Ook heeft hij gesteld dat het pand op 17 mei 2006 is leeg komen te staan. [eiser] heeft niet gesteld wanneer de waterschade is ontstaan. Nu vast staat dat het pand op enig moment is leeg komen te staan, kan aldus niet worden vastgesteld of de waterschade is ontstaan in de periode waarin het pand nog bewoond was. Dat betekent dat – gelet op het overwogene in 5.7 – evenmin kan worden vastgesteld of de waterschade is ontstaan op een moment dat dergelijke schade onder de polis werd gedekt. De stellingen van [eiser] kunnen de vordering in dit verband dus niet dragen. Het hierop betrekking hebbende deel van de vordering (€ 1.704,30) komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
5.9 Ten aanzien van de inbraakschade geldt het volgende. [eiser] heeft gesteld dat het pand pas op 17 mei 2006 is komen leeg te staan en dat hij zowel de leegstand als de inbraakschade heeft ontdekt op 18 mei 2006. De rechtbank begrijpt deze stellingen aldus dat de inbraakschade is ontstaan in de periode dat het pand nog was bewoond. Erasmus heeft niet (gemotiveerd) betwist dat [eiser] de inbraakschade op 18 mei 2006 heeft ontdekt, zodat daarvan moet worden uitgegaan. Daarmee staat echter nog niet vast dat de inbraakschade is ontstaan op een moment dat het pand nog bewoond was, ook niet als ervan uitgegaan moet worden dat het pand op 17 mei 2006 is komen leeg te staan. Erasmus heeft betwist dat de inbraakschade is ontstaan op een moment dat het pand nog was bewoond. Daartoe heeft zij gesteld dat het pand waarschijnlijk al langere tijd leeg stond, nu door de politie op enig moment een inval in het huis is gedaan in verband met vermoedens van drugshandel en het niet logisch is dat een huurder inbraakschade niet aan zijn verhuurder meldt. Gelet op deze gemotiveerde betwisting staat thans nog niet vast dat de inbraakschade is ontstaan op een moment dat het pand nog was bewoond. Na de in 5.12 en 5.13 te noemen conclusiewisseling zal de rechtbank [eiser] zonodig toelaten tot het bewijs van die stelling.
5.10 Slaagt [eiser] te zijner tijd niet in deze bewijslevering, dan is de inbraakschade in dat geval niet gedekt. In dat geval moet ook dit deel van de vordering worden afgewezen. Slaagt [eiser] wel in de bewijslevering, dan geldt vervolgens het volgende.
5.11 Erasmus heeft bij wijze van verweer nog aangevoerd dat [eiser] in strijd met artikel 8.1 van de polisvoorwaarden geen aangifte heeft gedaan van de inbraak. [eiser] heeft gesteld dat hij wel degelijk aangifte heeft gedaan. Hij heeft daartoe verwezen naar de in 2.5 vermelde brief aan de politie te Kerkrade. Het verweer van Erasmus slaagt niet. De door [eiser] overgelegde brief voert als kop “Anzeige gegen unbekannten” en handelt over diens vaststelling op 18 mei 2006 dat “die Eingangstür des Hauses, die hintere Tür des Geschäftes und die Gartentür an der Stelle des Schlosses offensichtlich mit Hilfe von Einbruchsstange beschädigt worden sind”. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien om welke reden deze brief niet zou kunnen worden aangemerkt als aangifte als bedoeld in artikel 8.1 van de polisvoorwaarden. Overigens is niet gebleken dat reeds het enkele achterwege blijven van een aangifte in de weg staat aan aanspraken uit hoofde van de verzekering. Met name kan zulks niet worden afgeleid uit het door Erasmus aangehaalde artikel 8 van de polisvoorwaarden.
5.12 [eiser] heeft de door hem gestelde inbraakschade onderbouwd door overlegging van een factuur waarvan volgens hem een bedrag van € 4.916,30 aan het onderhavige schadevoorval moet worden toegerekend. Erasmus heeft betwist dat [eiser] daadwerkelijk deze schade heeft geleden. De schade zal overeenkomstig artikel 8.2 van de polisvoorwaarden moeten worden vastgesteld door één of meer experts, aldus Erasmus. Met Erasmus is de rechtbank van oordeel dat uit louter een offerte nog niet blijkt dat het daarop vermelde bedrag beschouwd moet worden als schade die voor vergoeding in aanmerking komt. [eiser] zal de gestelde schade gemotiveerd moeten onderbouwen, bijvoorbeeld door overlegging van facturen of door anderszins geconcretiseerd te stellen op welke wijze en tegen welke kosten de schade is hersteld. [eiser] kan zijn stellingen op dit punt onderbouwen bij conclusie na tussenvonnis, waarna Erasmus bij antwoordconclusie kan reageren. Met het oog op deze conclusiewisseling merkt de rechtbank reeds op voorhand op dat Erasmus zich niet kan verschuilen achter het ontbreken van een schadevaststelling door een deskundige. Blijkens de tussen partijen geldende polisvoorwaarden lag het immers op de weg van Erasmus lag ter zake een expert te benoemen. Dat zij dat niet gedaan heeft, omdat zij – in het hier bedoelde geval: ten onrechte – van mening was dat het voorval niet werd gedekt, ligt in haar risicosfeer.
5.13 Bij conclusie van antwoord heeft Erasmus het “vermoeden” uitgesproken dat het op dit punt door [eiser] gevorderde bedrag betrekking heeft op schade toegebracht bij een inval in het pand van de politie. Aldus heeft zij het causaal verband tussen de gestelde inbraak (het evenement) en de schade ter discussie willen stellen. Uit de stellingen van [eiser] moet worden afgeleid dat hij zich op het standpunt stelt dat de gevorderde schade het gevolg is van de (door de verzekering gedekte) inbraak. Naar het oordeel van de rechtbank is het debat over het causaal verband echter nog in onvoldoende mate gevoerd. De rechtbank zal partijen gelegenheid geven dit debat alsnog te voeren. [eiser] kan ook op dit punt bij conclusie na tussenvonnis ingaan, waarna Erasmus kan reageren. Nadien zal zonodig de in 5.9 bedoelde bewijslevering kunnen plaatsvinden.
5.14 [eiser] heeft de wettelijke rente gevorderd met ingang van 26 mei 2006. Erasmus heeft tegen deze vordering artikel 8.8 van de polisvoorwaarden ingeroepen, welk beding [eiser] vervolgens (kennelijk) heeft vernietigd op de voet van artikel 6:233 onder a BW. Die vernietiging helpt [eiser] evenwel niet. Treft de vernietiging doel, dan komt het voor de ingangsdatum van de wettelijke rente aan op het moment waarop Erasmus met de voldoening van haar geldschuld in verzuim is komen te verkeren (artikel 6:119 BW). [eiser] heeft daaromtrent echter niets gesteld. Uit de melding van zijn schade bij [bedrijf 1] op 26 mei 2006 kan niet worden afgeleid dat Erasmus per die datum in verzuim is. De rechtbank zal daarom de wettelijke rente toewijzen per de datum van dagvaarding, in het geval na aktewisseling en bewijsvoering moet worden geoordeeld dat op Erasmus enige vergoedingsplicht rust.
5.15 In afwachting van de in 5.12 en 5.13 bedoelde conclusiewisseling zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
6 De beslissing
De rechtbank,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 21 oktober 2009 voor het nemen van een conclusie als bedoeld in 5.12 en 5.13 door [eiser], waarna Erasmus kan reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
1980/204