Zaak-/rolnummer: 305165 / HA ZA 08-950
Uitspraak: 2 september 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[opposant],
wonende te [woonplaats],
opposant,
advocaat mr. M. Mos,
de publiekrechtelijke rechtspersoon DE GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelende te Rotterdam,
geopposeerde,
advocaat mr. R.W. van Harmelen.
Opposant wordt hierna zowel met zijn achternaam “[opposant]” alsook met zijn voornaam “[opposant]” aangeduid. Geopposeerde wordt hierna aangeduid als “de gemeente”.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 26 maart 2008;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 29 oktober 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- brieven met bijlagen d.d. 19 maart 2009 en 2 juni 2009 van de zijde van [opposant];
- brieven met bijlagen d.d. 27 februari 2009 en 23 maart 2009 van de zijde van de gemeente;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 8 juni 2009.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast:
2.1 [opposant] heeft een broer, genaamd [persoon 1] (hierna: [persoon 1]).
2.2 Per 31 mei 2005 heeft [opposant] zich in de gemeentelijke basisadminstratie (hierna: GBA) doen inschrijven op het adres [adres 1] te [woonplaats] (hierna: de woning). Op laatstgenoemd adres heeft [opposant] ingeschreven gestaan tot 8 maart 2006, per welke datum hij zich heeft doen inschrijven op een ander adres, te weten [adres 2] te [woonplaats].
2.3 Op 15 november 2005 hebben medewerkers van de gemeente in de woning een hennepkwekerij ontdekt. Met toepassing van (spoedeisende) bestuursdwang heeft de gemeente de hennepkwekerij doen ontmantelen. Vervolgens heeft de gemeente de woning afgesloten.
2.4 Bij besluit van 17 januari 2006 heeft de gemeente de toepassing van bestuurswang bekend gemaakt. Het besluit is gericht aan “[opposant]” en verzonden aan het adres van de woning. In dit besluit heeft de gemeente onder meer te kennen gegeven dat de kosten van de toegepaste bestuursdwang op de geadresseerde verhaald zullen worden. Het besluit luidt overigens – voor zover van belang – als volgt:
“Uit een door de gemeente ingesteld onderzoek is gebleken dat u de huurder bent van bovengenoemde woning. Dit blijkt uit het feit dat u:
- een huurovereenkomst heeft afgesloten met de eigenaar van de woning,
- in de gemeentelijke Basisadministratie staat ingeschreven als bewoner van de woning.”
2.5 Bij brief van 27 februari 2006 heeft de advocaat mr. Vandervoodt “namens [opposant]” bezwaar gemaakt tegen het in 2.4 genoemde besluit. Dit bezwaar is bij besluit van 23 juni 2006 ongegrond verklaard. Tegen deze beschikking op bezwaar is geen beroep ingesteld.
2.6 De gemeente heeft de kosten van bestuursdwang tot een bedrag van € 3.421,25 onder meer bij brief van 30 mei 2006 bij “[opposant]” in rekening gebracht. De brief was gericht aan het adres van [opposant] aan de [adres 2].
2.7 Op 22 juni 2006 heeft de gemeente een dwangbevel tegen [opposant] uitgevaardigd. Het dwangbevel is aan [opposant] betekend op 14 februari 2008.
2.8 Bij brief van 3 november 2008 heeft [opposant] bezwaar gemaakt tegen het in 2.4 bedoelde besluit. Bij beslissing op bezwaar van 11 februari 2009 heeft de gemeente dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Op 18 maart 2009 [opposant] tegen deze beslissing op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank (sector bestuursrecht).
3 De vordering
De vordering luidt – verkort weergegeven – [opposant] te ontheffen van het in 2.7 bedoelde dwangbevel, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [opposant] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 Het in 2.4 bedoelde besluit tot toepassing van bestuursdwang heeft geen formele rechtskracht. Het tegen dit besluit en de in 2.8 bedoelde beslissing op bezwaar gerichte beroep heeft goede kans van slagen. Het is immers veel te laat na de toepassing van de bestuursdwang aan [opposant] bekend gemaakt. Bovendien heeft [opposant] nooit in de woning gewoond. Het was [persoon 1] die een huurovereenkomst met de eigenaar van de woning had. [opposant] is dus niet de overtreder in de zin van artikel 5:25 Awb. Ook had de gemeente het besluit niet zonder meer aan het officiële adres van [opposant] aan de Zweedsestraat mogen sturen, nu de gemeente zelf de woning had afgesloten. Gelet op de kans van slagen van het beroep moet het dwangbevel buiten effect worden gesteld.
3.2 Tussen de uitvaardiging van het dwangbevel en de betekening ervan is onredelijk veel tijd verstreken. Dat is in strijd met artikel 6 EVRM.
3.3 De bij dwangbevel ingevorderde kosten zijn hoger dan redelijkerwijs noodzakelijk was.
4 Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [opposant] in de kosten van het geding.
De gemeente heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 Het beroep van [opposant] tegen het in 2.4 bedoelde besluit heeft geen reële kans van slagen. Er was immers al eerder tegen dat besluit bezwaar gemaakt, terwijl daarbij niet is aangegeven of [opposant] dan wel [persoon 1] bezwaar maakte. [opposant] had het bestuursdwangbesluit bovendien al kunnen en moeten opvragen toen het dwangbevel werd betekend. Hij heeft zonder goede grond gewacht totdat hij bij gelegenheid van de conclusie van antwoord van het besluit op de hoogte geraakte.
4.2 Het bestuursdwangbesluit is bovendien deugdelijk bekend gemaakt. Een bewoner is zelf verantwoordelijk voor een goede doorzending van zijn post als hij door omstandigheden niet in zijn woning terecht kan.
4.3 [opposant] stond ten tijde van de ontdekking van hennepkwekerij officieel ingeschreven aan het adres van de woning. Hij moet dan ook worden beschouwd als overtreder. Hij kan zich niet verschuilen achter de stelling dat hij feitelijk nooit in de woning heeft gewoond. De inschrijving op het adres van de woning brengt immers ook verantwoordelijkheden mee. Uit de huurovereenkomst kon de gemeente niet afleiden dat [persoon 1] de huurder was.
4.4 Er is geen sprake van overschrijding van een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
4.5 De ingevorderde kosten zijn alleszins redelijk, met dien verstand dat bij de opgave van de bestuurdwangkosten een fout is gemaakt. In werkelijkheid bedragen die kosten
€ 2.194,26 vermeerderd met de wettelijke rente per 29 maart 2006. Voor het meerdere moet het dwangbevel geacht worden buiten effect te zijn gesteld.
5 De beoordeling
5.1 De onderhavige procedure is een verzetprocedure tegen een door de gemeente uitgevaardigd dwangbevel, een en ander op grond van artikel 5:26 Awb (zoals dat gold tot 1 juli 2009 en op de onderhavige zaak van toepassing is). Op grond van die bepaling heeft het desbetreffende bestuursorgaan de bevoegdheid de kosten van bestuursdwang van de overtreder bij dwangbevel in te vorderen. Gelet op het bepaalde in artikel 5:25 Awb (geldend tot 1 juli 2009) is de overtreder in beginsel de kosten van bestuursdwang verschuldigd en vermeldt de beschikking tot toepassing van bestuursdwang dat die toepassing op kosten van de overtreder plaatsvindt.
5.2 Tegen de achtergrond van dit wettelijke kader moet het verzet van [opposant] gegrond worden verklaard. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.3 Het besluit tot toepassing van bestuursdwang van 17 januari 2006 vermeldt dat de geadresseerde “[opposant]” wordt beschouwd als overtreder van diverse voorschriften. Blijkens het besluit is de gemeente bij “[opposant]” uitgekomen op grond van (1) de door deze met de eigenaar van de woning gesloten huurovereenkomst en (2) de inschrijving in de GBA (zie onder 2.4).
5.4 Niet ter discussie staat dat ([opposant]) [opposant] ten tijde van de ontdekking van de hennepkwekerij op het adres van de woning in de GBA stond ingeschreven. Ter comparitie heeft [opposant] evenwel verklaard dat niet hij maar zijn broer [persoon 1] ter zake van de woning een huurovereenkomst met de eigenaar had gesloten. De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat hij niet de in het bestuursdwangbesluit bedoelde overtreder is. Hij heeft deze stelling onderbouwd met voorafgaande aan de comparitie overgelegde stukken, waaronder de desbetreffende huurovereenkomst met bijlagen. Met de gemeente moet de rechtbank vaststellen dat de huurovereenkomst als zodanig geen uitsluitsel geeft over de vraag aan wie van beide broers ([opposant] of [persoon 1]) de woning is verhuurd. Bij de huurovereenkomst behoort echter een groot aantal bijlagen. Op één loonstrook na hebben al die bijlagen – een akte van borgtocht van (kennelijk) de vader, een jaaropgave, een loonstrook en een kopie van een paspoort – betrekking op [persoon 1] en niet op [opposant]. Gelet hierop moet worden aangenomen dat [persoon 1] de huurovereenkomst met de eigenaar van de woning had gesloten. Ten minste heeft te gelden dat de bij de huurovereenkomst behorende stukken – die blijkens de verklaringen van de gemeente ter comparitie kennelijk bij haar bekend waren – de gemeente aanleiding had moeten geven nader te onderzoeken of de “[opposant]” van de GBA-inschrijving dezelfde was als de “[opposant]” van de huurovereenkomst.
5.5 Het overwogene in 5.3 en 5.4 betekent dat het bestuursdwangbesluit geen uitsluitsel geeft over de persoon die als overtreder wordt beschouwd. Het besluit verwijst immers zowel naar de huurovereenkomst ([persoon 1]) als naar de GBA-inschrijving ([opposant]). Aldus laat het besluit in het midden of het gericht is aan [persoon 1] dan wel aan [opposant]. Daarmee laat het besluit ook in het ongewisse of de kosten van de bestuursdwang van [persoon 1] of van [opposant] worden ingevorderd. Niet kan worden aanvaard dat die onzekerheid achteraf door het bestuursorgaan wordt weggenomen door – zoals in het onderhavige geval – de voornaam pas bij de invordering te vermelden. Het beginsel van rechtszekerheid verzet zich daartegen. Waar de bevoegdheid tot invordering bij dwangbevel gekoppeld is aan de hoedanigheid van overtreder en niet kan worden vastgesteld of [opposant] die hoedanigheid heeft, moet het voorgaande leiden tot het oordeel dat de gemeente niet de bevoegdheid had jegens [opposant] een dwangbevel uit te vaardigen.
5.6 Ter comparitie heeft de gemeente betoogd dat op [opposant] de wettelijke plicht rust zich te doen inschrijven op het adres waar hij daadwerkelijk woont. Die plicht heeft [opposant] blijkens zijn verklaringen geschonden, zo begrijpt de rechtbank het betoog van de gemeente. Die omstandigheid kan aan het hiervoor gegeven oordeel echter niet afdoen. Nog afgezien van het belang gemoeid met rechtszekerheid, is in dit verband vooral van betekenis dat de gemeente het zelf in haar macht heeft gehad de onduidelijkheid omtrent de persoon van de overtreder te voorkomen. Op basis van de bij de huurovereenkomst behorende bijlagen had de gemeente immers kunnen nagaan tot welke van de twee broers zij zich moest of wilde richten. Bovendien had zij – juist in deze omstandigheden – de geadresseerde reeds in het bestuursdwangbesluit bij de voornaam kunnen aanduiden. Het achterwege laten daarvan moet voor haar risico blijven.
5.7 Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat in dit verband niet van belang is of het bestuursdwangbesluit formele rechtskracht heeft. Ook als dat het geval is – en dus moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van dat besluit – kan niet vastgesteld worden of het besluit gericht is tot [persoon 1] of tot [opposant], hetgeen cruciaal is voor de bevoegdheid een dwangbevel uit te vaardigen.
5.8 Het voorgaande brengt mee dat het dwangbevel buiten effect zal worden gesteld. De overige stellingen behoeven geen bespreking meer.
5.9 Als de in het ongelijk gestelde partij zal de gemeente worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
6 De beslissing
De rechtbank,
stelt het dwangbevel buiten effect;
veroordeelt de gemeente in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [opposant] bepaald op € 1.107,44, waarvan te voldoen:
a aan de griffier van deze rechtbank (rekeningnummer 19 23 25 892, ten name
van MvJ Arrondissement Rotterdam [545]), onder vermelding van zaak- en rolnummer):
€ 190,50 aan in debet gesteld vast recht;
€ 85,44 aan in debet gestelde kosten voor de deurwaarder;
€ 768,00 aan salaris voor de advocaat;
------------- +
€ 1.043 ,94
b aan de advocaat van [opposant]:
€ 63,50 voor het niet in debet gestelde deel van het vast recht;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
1980/1581