ECLI:NL:RBROT:2009:BJ8948

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
260177 / HA ZA 06-1227
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van Turks recht in civiele procedure met Nederlandse rechter

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is de vraag aan de orde of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is op de overeenkomst tussen de partijen. De eiseres, gevestigd in Izmir, Turkije, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die in Nederland woont. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt, aangezien de gedaagde woonachtig is in Nederland en zich in de procedure heeft gemeld. De rechtbank heeft ook de toepasselijkheid van het recht beoordeeld, waarbij het EG-Verbintenissenverdrag als leidraad is genomen. De rechtbank concludeert dat het Turkse recht van toepassing is, omdat de overeenkomst tussen partijen betrekking heeft op de productie en levering van kleding door de eiseres aan de gedaagde, en de kenmerkende prestatie in Turkije heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vragen gesteld aan het Internationaal Juridisch Instituut over de inhoud van het Turkse recht, en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich over de antwoorden uit te laten. De zaak is aangehouden voor verdere conclusies van partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 260177 / HA ZA 06-1227
Uitspraak: 2 september 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te Izmir (Turkije),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. Kneppelhout,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.H.M. Nijhuis.
Partijen blijven hierna aangeduid als "[eiseres]" respectievelijk "[gedaagde]".
1 Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 13 februari 2008 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- conclusie van repliek in conventie, tevens houdende conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie;
- conclusie van dupliek in conventie, tevens houdende conclusie van repliek in voorwaardelijke reconventie;
- conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie.
2 De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
wijziging van eis
2.1 Bij conclusie van 9 augustus 2006 heeft [eiseres] de gronden van haar eis gewijzigd in die zin dat zij de totstandkoming van haar vordering nader uiteengezet heeft. Bij conclusie van dupliek in conventie heeft [gedaagde] – zo begrijpt de rechtbank – bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging op de grond dat deze onbegrijpelijk is. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
2.2 Bezwaar tegen een eiswijziging kan worden gehonoreerd in die gevallen waarin de eiswijziging in strijd is met de eisen van de goede procesorde. Daarvan is sprake indien de eiswijziging leidt tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging dan wel onredelijke vertraging van het geding. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake. In zijn verdediging wordt [gedaagde] niet (onredelijk) bemoeilijkt, nu het hem op basis van de conclusie van [eiseres] van 9 augustus 2006 duidelijk moet zijn wat deze precies vordert. Bovendien is [gedaagde] in staat geweest zich tegen de eiswijziging te verweren, zoals blijkt uit de conclusie van dupliek in conventie. Of [eiseres] haar gewijzigde eis voldoende (begrijpelijk) heeft onderbouwd, is – anders dan [gedaagde] lijkt te suggereren – niet relevant voor de beoordeling van het bezwaar tegen de eiswijziging. Gelet op de stand waarin het geding zich bevindt, leidt de eiswijziging naar het oordeel van de rechtbank voorts niet tot onredelijke vertraging van het geding. Het bezwaar van [gedaagde] tegen de eiswijziging van [eiseres] wordt dan ook verworpen.
bevoegdheid
2.3 Bij tussenvonnis van 13 februari 2008 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. [eiseres] heeft zich in haar conclusie van repliek in conventie op het standpunt gesteld dat van rechtsmacht van de Nederlandse rechter sprake is. [gedaagde] heeft zich over deze vraag niet uitgelaten. De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Op grond van artikel 2 lid 1 EEX-Verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. Vaststaat dat [gedaagde] woonplaats heeft in Nederland, zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Zulks volgt op grond van artikel 24 EEX-Verordening overigens ook reeds uit het verschijnen van [gedaagde] in deze procedure.
toepasselijk recht
2.5 Bij genoemd tussenvonnis heeft de rechtbank partijen tevens verzocht zich uit te laten over de vraag welk recht van toepassing is. Bij conclusie van antwoord in conventie heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat in deze zaak het Turkse recht van toepassing is. Bij conclusie van repliek in conventie heeft [eiseres] het standpunt ingenomen dat het Nederlandse recht van toepassing is. Hieromtrent overweegt de rechtbank het volgende.
2.6 Het toepasselijke recht moet worden vastgesteld op basis van het EG-Verbintenissenverdrag. Gesteld noch gebleken is dat partijen een rechtskeuze zijn overeengekomen. Op grond van artikel 4 lid 1 EG-Verbintenissenverdrag betekent dit dat de overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst verbonden is. Uit hoofde van artikel 4 lid 2 van dit verdrag wordt vermoed dat de overeenkomst het nauwst verbonden is met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten haar gewone verblijfplaats heeft. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat partijen zijn overeengekomen dat [eiseres] kleding zou produceren en leveren aan [gedaagde], tegen een door deze te betalen prijs. De voor deze overeenkomst kenmerkende prestatie is de productie en levering van de kleding. Gelet op de plaats van vestiging van [eiseres] is aldus in beginsel het Turkse recht van toepassing.
2.7 Een en ander zou op grond van artikel 4 lid 5 EG-Verbintenissenverdrag slechts anders zijn indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de overeenkomst nauwer verbonden is met een ander land. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder meer HR 17 oktober 2008, RvdW 2008, 955) moet deze uitzonderingsbepaling restrictief worden gehanteerd. Zij is slechts van toepassing indien, gegeven de bijzonderheden van het geval, geoordeeld moet worden dat de plaats van vestiging van de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten, geen reële aanknopingswaarde heeft. Van een dergelijke situatie is in dit geval geen sprake. Uit de stellingen van beide partijen volgt immers dat de onderhavige kleding in de fabriek van [eiseres] in Turkije is geproduceerd. Voorts heeft [gedaagde] onweersproken gesteld dat de levering van de kleding (ook) in Turkije heeft plaatsgevonden. Aldus kan niet worden gezegd dat de plaats van vestiging van [eiseres] geen reële aanknopingswaarde heeft.
2.8 Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [eiseres] moet worden beoordeeld naar Turks materieel recht. Dat [eiseres] geen uiteenzetting van het Turkse recht heeft gegeven, leidt – anders dan [gedaagde] kennelijk meent – echter niet tot afwijzing van de vordering.
de vorderingen
2.9 Partijen hebben niet inhoudelijk met elkaar gediscussieerd over de inhoud van het toepasselijke Turkse recht. [eiseres] heeft volstaan met de stelling dat ook naar Turks recht sprake is van “non-betaling”. [gedaagde] heeft zich niet over de inhoud van het Turkse recht uitgelaten.
2.10 Gelet hierop heeft de rechtbank op 9 januari 2009 aan het Internationaal Juridisch Instituut te Den Haag (hierna: IJI) vragen gesteld omtrent de inhoud van het voor deze zaak relevante Turkse recht. Bij brief met bijlage van 10 juli 2009 heeft het IJI deze vragen beantwoord. Bij brief van heden zal de griffier kopie van dit rapport aan partijen toezenden.
2.11 Alvorens over te gaan tot een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich over de inhoud van het rapport van het IJI uit te laten. Zij kunnen daartoe een conclusie na tussenvonnis nemen, [eiseres] als eerste waarna [gedaagde] kan reageren.
2.12 In afwachting van deze conclusiewisseling zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
3 De beslissing
De rechtbank,
in conventie en in reconventie
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 30 september 2009 voor het nemen van een de conclusie als bedoeld in 2.11 door [eiseres], waarna [gedaagde] een antwoordconclusie kan nemen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
1980/1581