ECLI:NL:RBROT:2009:BJ8564

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/826 AWBZ-T2
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het CIZ bij indicatiebesluiten voor zorgvragers zonder verzekerde status

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 september 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een niet rechtmatig verblijvende vreemdeling, en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Eiser had een aanvraag ingediend voor zorg in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), maar zijn aanvraag werd afgewezen omdat hij niet verzekerd was bij een zorgverzekeraar. Het CIZ had in het bestreden besluit, in navolging van het advies van het College voor zorgverzekeringen, gesteld dat zij niet bevoegd waren om een indicatiebesluit te nemen voor zorgvragers zonder verzekerde status. Eiser betoogde echter dat het CIZ wel degelijk bevoegd was om een indicatiebesluit te nemen, ongeacht zijn verzekeringsstatus, en dat het CIZ de zorgbehoefte van de zorgvrager moest onderzoeken.

De rechtbank overwoog dat alleen degenen die tot de kring der verzekerden behoren aanspraak kunnen maken op zorg op grond van de AWBZ. De beoordeling of eiser tot deze kring behoort, ligt niet bij het CIZ, maar bij de zorgverzekeraar. De rechtbank concludeerde dat het CIZ zich bij een aanvraag om een indicatiebesluit eerst moet vergewissen of de zorgvrager de status van verzekerde heeft. Indien de zorgvrager geen inschrijvingsbewijs kan overleggen, kan de aanvraag worden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het CIZ ten onrechte het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk had verklaard en het primaire besluit had ingetrokken. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor zorgverzekeraars om de verzekeringsstatus van zorgvragers te verifiëren voordat indicatiebesluiten worden genomen door het CIZ. De rechtbank stelde dat het CIZ wel degelijk bevoegd is om indicatiebesluiten te nemen, maar dat dit alleen kan als de zorgvrager als verzekerde is aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/826 AWBZ-T2
Uitspraak in het geding tussen
[naam], verblijvend te [plaats], eiser,
gemachtigde mr. E.C. Weijsenfeld, advocaat te Haarlem,
en
Centrum Indicatiestelling Zorg, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 30 januari 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 5 augustus 2008 (hierna: het primaire besluit) niet ontvankelijk verklaard. Bij het primaire besluit heeft verweerder de door eiser in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: de AWBZ) gevraagde zorg afgewezen.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2009. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. W.G. Fischer, kantoorgenoot van genoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.
2 Overwegingen
Eiser is een niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling, die ten tijde hier van belang niet was verzekerd bij een zorgverzekeraar. Namens hem is op 4 juni 2007 bij verweerder een aanvraag ingediend voor zorg (functie verblijf) in het kader van de AWBZ. Bij het primaire besluit heeft verweerder op inhoudelijke gronden het standpunt ingenomen dat er geen indicatie is voor een verblijf in een AWBZ-instelling. Na op de voet van artikel 58, eerste lid, van de AWBZ bij het College voor zorgverzekeringen advies te hebben ingewonnen, heeft verweerder bij het bestreden besluit, in overeenstemming met dat advies van 15 december 2008, het primaire besluit ambtshalve ingetrokken en het daartegen gerichte bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AWBZ hebben de verzekerden aanspraak op zorg ter voorkoming van ziekten en ter voorziening in hun geneeskundige behandeling, verpleging en verzorging.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de AWBZ meldt de verzekerde die voor de uitvoering van deze wet niet bij een zorgverzekeraar is ingeschreven zich voor de toepassing van de wet met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels ter inschrijving aan bij een zorgverzekeraar die werkzaam is in de gemeente waar hij woont.
Ingevolge artikel 4 van het Inschrijvingsbesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering 1992 (hierna: het Inschrijvingsbesluit) beoordeelt de zorgverzekeraar of degene die ingeschreven is, verzekerd is.
Ingevolge artikel 5 van het Inschrijvingsbesluit verstrekt de zorgverzekeraar de verzekerde terstond na diens inschrijving een bewijs daarvan, dat hij, desverlangd, bij het tot gelding brengen van zijn aanspraak op zorg overlegt.
Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ voorzien burgemeester en wethouders erin dat in hun gemeente ten behoeve van de inwoners een onafhankelijk indicatieorgaan werkzaam is, dat kosteloos besluit of een inwoner is aangewezen op een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg.
Ingevolge artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ bestaat slechts aanspraak op zorg, aangewezen ingevolge artikel 9a, eerste lid, indien en gedurende de periode waarvoor het bevoegde indicatieorgaan op een door een verzekerde ingediende aanvraag heeft besloten dat deze naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen.
Eiser heeft betoogd dat verweerder bij het bestreden besluit het College voor zorgverzekeringen ten onrechte is gevolgd in de opvatting dat verweerder niet bevoegd was om een indicatiebesluit af te geven, omdat eiser op grond van zijn verblijfsstatus geen aanspraak maakt op AWBZ-zorg. Hij heeft in dat verband aangevoerd dat indien verweerder niet onderzoekt welke zorg nodig is, niet beoordeeld kan worden of de gevraagde zorg in het voorliggende geval geweigerd kan worden zonder dwingende verdragsnormen, zoals onder meer opgenomen in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, te schenden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Alleen degenen die tot de kring der verzekerden ingevolge en krachtens de AWBZ behoren, kunnen aanspraak maken op zorg op grond van deze wet, zoals volgt uit artikel 6, eerste lid, van de AWBZ. De vraag of eiser tot de kring van verzekerden behoort, dient niet beoordeeld te worden door verweerder, maar door de betrokken zorgverzekeraar, zoals uit het wettelijk systeem in het bijzonder wordt gewezen op artikel 9, tweede lid, van de AWBZ, gelezen in samenhang met de artikelen 4 en 5 van het Inschrijvingsbesluit volgt. Zou de betrokken zorgverzekeraar eiser op diens aanvraag weigeren in te schrijven, waardoor eiser zonder inschrijvingsbewijs geen aanspraak kan maken op zorg in het kader van de AWBZ, dan kan eiser tegen dat besluit rechtsmiddelen aanwenden. In dat kader dient beoordeeld te worden of het zogeheten koppelingsbeginsel, zoals daar in artikel 5 van de AWBZ uitwerking aan is gegeven, in het voorliggende geval zou moeten wijken voor de door eiser ingeroepen verdragsnormen. In het kader van een door verweerder te nemen indicatiebesluit vormt dit geen punt dat bij de beoordeling kan worden betrokken, omdat, zoals reeds overwogen, niet verweerder, maar de betrokken zorgverzekeraar heeft te oordelen over de vraag of eiser tot de kring van verzekerden behoort. Verweerder dient zich ingevolge het op artikel 9a, tweede lid, van de AWBZ gebaseerde Zorgindicatiebesluit te beperken tot de beantwoording van de vraag voor welke zorg de zorgaanvrager in aanmerking komt.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of verweerder bevoegd is indicatiebesluiten te nemen betreffende zorgvragers aan wie, zoals bij eiser, door de betrokken zorgverzekeraar (nog) geen status van verzekerde is toegekend. Anders dan verweerder bij het bestreden besluit in navolging van het College voor zorgverzekeringen heeft gedaan, beantwoordt de rechtbank die vraag bevestigend. Verweerder is het ter zake bevoegde bestuursorgaan en heeft te beslissen op een aanvraag van een zorgvrager. Nu, als reeds overwogen, alleen een verzekerde aanspraak kan maken op zorg op grond van de AWBZ, en de verzekerde die voor de uitvoering van deze wet niet bij een zorgverzekeraar is ingeschreven zich ingevolge vermeld artikel 9, tweede lid, van de AWBZ allereerst ter inschrijving moet aanmelden bij een zorgverzekeraar, dient verweerder, zo volgt uit het wettelijk systeem, bij een aanvraag om een indicatiebesluit zich er eerst van te vergewissen dat de zorgvrager de status van verzekerde is toegekend. Kan de zorgvrager desverlangd geen inschrijvingsbewijs overleggen, waartoe hij ingevolge artikel 5 van het Inschrijvingsbesluit verplicht is, dan zal verweerder het ervoor hebben te houden dat de zorgvrager geen aanspraak kan maken op zorg op grond van de AWBZ, hetgeen met zich meebrengt dat de aanvraag om een indicatiebesluit reeds daarom kan worden afgewezen.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en ten onrechte het primaire besluit heeft ingetrokken. Verweerder had op de voet van het bezwaar het primaire besluit aldus moeten heroverwegen dat eiser bij gebreke van een inschrijvingsbewijs van de betrokken zorgverzekeraar niet als verzekerde kon worden aangemerkt en derhalve geen aanspraak op zorg kon ontlenen aan de AWBZ, zodat bij het primaire besluit de aanvraag terecht werd afgewezen, zij het op onjuiste grond.
De slotsom is dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Nu ook blijkens het verhandelde ter zitting, verweerder indien hij thans zelf zou beslissen op het bezwaar, tot dit oordeel zou komen, ziet de rechtbank aanleiding zelf te voorzien in deze zaak door het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit alsnog ongegrond te verklaren, op de grond zoals hiervoor is uiteengezet.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de na te melden proceskosten van eiser.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat het bezwaar ongegrond wordt verklaard,
bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 39,00 vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,00.
Aldus gedaan door mr. D. Haan, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier.
De griffier: De rechter:
Uitgesproken in het openbaar op: 22 september 2009.
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.