Ten aanzien van deze onderdelen heeft eiseres - kort samengevat - het volgende aangevoerd:
Ad 1. Verweerder is bij zijn onderzoek naar nationale tariefverschillen ten onrechte uitgegaan van de situatie vanaf 1 januari 2007 en in feite van de situatie vanaf 1 januari 2010. Eerst vanaf deze laatste datum is sprake van gelijke tarieven voor regionale en landelijke commerciële omroepen. Het is juist dat verweerder in bezwaar het primaire besluit ex nunc toetst, maar dat laat onverlet dat verweerder onder de gegeven omstandigheden had dienen te beoordelen dat in elk geval tot 1 januari 2007 geen sprake is geweest van gelijke tarieven en mogelijk van overtreding van artikel 24 van de Mw. Daarbij heeft verweerder door eiseres aangedragen bewijsstukken niet in zijn beoordeling betrokken. Verweerder is voorts voorbijgegaan aan het belang van eiseres om een handvat te krijgen om Buma in een civiele procedure aansprakelijk te houden voor de door haar te veel afgedragen auteursrechtvergoedingen.
Ad 2. De door verweerder uitgevoerde internationale tariefsvergelijking en de daaruit door verweerder getrokken conclusie is op drie punten niet juist:
a. Verweerder is voor eiseres van het verkeerde tarief uitgegaan.
Vergelijking had moeten plaatsvinden op grond van de door eiseres betaalde maximale minimumvergoeding, het zogenaamde tarief Buma 1, in plaats van het tarief gebaseerd op omzet en dergelijke, het zogenaamde tarief Buma 2.
b. Verweerder hanteert een te zware eis voor excessiviteit.
Verweerder heeft voor misbruik steeds "het enkele malen hoger zijn" van de tarieven als uitgangspunt genomen. Verweerder heeft ten onrechte steeds de zwaardere eis uit het zogenaamde SACEM-arrest als uitgangspunt genomen, zonder na te gaan of de tarieven enkel onder de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en de Mw tot onevenredig nadeel en misbruik leiden.
c. Verweerder heeft verzuimd de hoogte van de tarieven te beoordelen in samenhang met het onderdeel van de klacht dat ziet op artikel 6 van de Mw.
Ad 3. Door niet te reageren op een brief van eiseres van 17 oktober 2003 en het tijdsverloop nadien heeft verweerder bewust de indruk gewekt haar klachten integraal te onderzoeken en te beoordelen en deze niet alsnog af te wijzen op grond van prioriteit. Ook heeft verweerder, door zowel in het primaire besluit als in het bestreden besluit de Europeesrechtelijke dimensie uitvoerig aan te geven, bewust de indruk gewekt met betrekking tot de wederkerigheidsovereenkomsten mededingingsrechtelijk tot een oordeel te komen. In elk geval heeft verweerder door het aangeven van de Europeesrechtelijke dimensie bij eiseres verwachtingen gewekt dat bij een anders dan door eiseres gewenst besluit van de Commissie wèl onderzoek naar overtreding van artikel 81 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: EG-Verdrag) in samenhang met artikel 6 van de Mw zou plaatsvinden.
Ad 4. Verweerder heeft verzuimd de door eiseres aangedragen feiten en omstandigheden uit een brief van 15 februari 2008 in haar heroverweging mee te nemen. Voorts heeft verweerder verzuimd te anticiperen op lopende besluitvorming van de Commissie: verweerder zou thans op grond van de beschikking van de Commissie van 16 juli 2008 in de zaak CISAC moeten oordelen dat (onderdelen van) de wederkerigheidsovereenkomsten mededingingsrechtelijke beperkingen inhouden en in strijd met de Mw zijn.