ECLI:NL:RBROT:2009:BJ6260

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
305357 / HA ZA 08-981
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afrekendispuut tussen wegvervoerder en opdrachtgever met betrekking tot pallet-ruil en wanprestatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een afrekendispuut tussen een wegvervoerder en een opdrachtgever. De eiseres, gevestigd in Aabenraa, Denemarken, vorderde betaling van vracht voor wegtransporten die zij in opdracht van de gedaagde had uitgevoerd. De gedaagde, gevestigd in Rotterdam, voerde daarentegen een tegenvordering in, stellende dat de eiseres niet alle pallets die zij had ontvangen, had teruggeleverd op de laadplaats, wat leidde tot schade. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 8 april 2009 vastgesteld dat de eiseres verantwoordelijk was voor de teruglevering van de pallets en dat zij de bewijslast droeg. De rechtbank heeft de vordering van de gedaagde tot schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de eiseres aansprakelijk was voor de schade wegens het niet terugleveren van 456 pallets, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 5.836,80. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseres afgewezen en de gedaagde in het gelijk gesteld, waarbij de eiseres werd veroordeeld tot betaling van het saldo van € 332,30, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 11 juni 2008. De proceskosten werden eveneens aan de eiseres opgelegd, aangezien zij als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 305357 / HA ZA 08-981
Uitspraak: 26 augustus 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te Aabenraa, Denemarken,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.B.A.M.E. Leushuis,
- tegen -
[gedaagde],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. G.J. Schras.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiseres]” en “[gedaagde]”.
1 Het verdere verloop van het geding
1.1
De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis van 8 april 2009.
Ingevolge dat tussenvonnis heeft ieder van partijen in de zaak in reconventie een akte genomen. [eiseres] heeft daarbij een uit meerdere bladzijden bestaande productie 8 overgelegd.
1.2
De rechtbank heeft kennisgenomen van dat tussenvonnis, alsmede van de daarin als in het geding gebracht vermelde stukken, en van die aktes en die productie.
2 De verdere beoordeling
In conventie en in reconventie
2.1
In het tussenvonnis is (in rov. 5.1) overwogen dat de hoofdsom van € 5.504,50 van de vordering van [eiseres] in conventie wegens onvoldoende betwisting voor toewijzing in aanmerking komt, behoudens het beroep van [gedaagde] op verrekening met een tegenvordering.
Daarom zal de rechtbank eerst de in de zaak in reconventie uit de verf gekomen tegenvordering van [gedaagde] nader onderzoeken.
2.2
Gelet op het internationale kader van deze zaak bepaalt de rechtbank eerst het toepasselijke recht.
[eiseres] vordert betaling van vracht voor in opdracht van [gedaagde] verrichte wegtransporten. [gedaagde] vordert vergoeding van schade ontstaan doordat [eiseres] in strijd met de overeenkomst tussen partijen niet alle aan [eiseres] (of haar ondervervoerder) ten vervoer meegegeven pallets op de laadplaats heeft teruggeleverd.
Niet in geschil is dat de betreffende transporten door het verdrag CMR worden beheerst.
De vraag of de vervoerder naast de vracht aanspraak heeft op rente en/of incassokosten wordt niet in de CMR behandeld. De vraag of de vervoerder gehouden is om de in het kader van enig transport ten vervoer ontvangen pallets later op het laadadres terug te leveren wordt evenmin in de CMR behandeld.
Beide partijen beroepen zich op bepalingen van Nederlands materieel recht. Daaruit leidt de rechtbank af dat partijen een (processuele) rechtskeuze voor Nederlands recht hebben gemaakt. Dus zal de rechtbank aan de hand van Nederlands recht de vorderingen over en weer verder beoordelen.
Voorts in reconventie
2.3
In het tussenvonnis van 8 april 2009 heeft de rechtbank (in rov. 2.2 en 5.3) overwogen dat ingevolge de overeenkomst tussen partijen het de verantwoordelijkheid van [eiseres] was ervoor zorg te dragen dat zij uiteindelijk alle 980 aan haar (of haar ondervervoerder) op het laadadres ten vervoer meegegeven pallets aldaar weer zou terugleveren. Voorts heeft de rechtbank (in rov. 5.4) overwogen dat [eiseres] bij akte zou kunnen reageren op de stellingname van [gedaagde] in de akte vermindering van eis, waarop [eiseres] nog niet had kunnen reageren.
[gedaagde] had bij akte vermindering van eis onder overlegging van bescheiden gesteld dat [eiseres] 484 pallets te min heeft teruggeleverd. In haar antwoordakte bestrijdt [eiseres] onder overlegging van bescheiden het gestelde tekort aan teruggeleverde pallets van 484 en becijfert [eiseres] dat tekort op 96 pallets. In haar reactie daarop bij akte betoogt [gedaagde] dat de, overigens door haar betwiste, berekening van [eiseres] op 180 behoort uit te komen.
2.4
De vordering van [gedaagde] betreft een vordering tot schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een verbintenis uit overeenkomst. Partijen gaan er kennelijk vanuit dat, indien en voor zover wordt vastgesteld dat [eiseres] inderdaad toerekenbaar is tekortgeschoten, [eiseres] terzake in verzuim is. [eiseres] heeft niet betwist dat elke door haar niet-teruggeleverde pallet voor [gedaagde] een schadepost van € 12,80 oplevert.
2.5
Uit de overeenkomst tussen partijen volgt voor [eiseres] de verbintenis om telkens de 28 en uiteindelijk alle 980 aan haar (of haar ondervervoerder) op het laadadres ten vervoer meegegeven pallets aldaar terug te leveren. Uit die verbintenis vloeit voort dat [eiseres] de bewijslast draagt van de teruglevering van de pallets op het laadadres. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat [eiseres] niet tot teruglevering van pallets in staat was door omstandigheden in de sfeer van de geadresseerden bij wie zij de beladen pallets als vervoerder had afgeleverd.
2.6
[gedaagde] heeft de gestelde tekortkoming in de akte vermindering van eis naar beneden bijgesteld tot een tekort van 484 pallets. Naar aanleiding van de antwoordakte van [eiseres] heeft [gedaagde] erkend dat zij ten aanzien van zending 71096 een dubbeltelling van 28 pallets heeft gemaakt. Daaruit volgt dat het tekort volgens [gedaagde] 456 pallets beloopt.
[eiseres] voert bij antwoordakte aan dat zij slechts 96 pallets te min op het laadadres heeft teruggeleverd. De betreffende berekening in productie 8 bij antwoordakte gaat – zonder toelichting – uit van een totaal van 864 pallets, terwijl in het tussenvonnis is vastgesteld dat aan [eiseres] in totaal 980 pallets zijn meegegeven. Indien wordt uitgegaan van 980 pallets, komt het standpunt van [eiseres] neer op een tekort van 212 pallets. De (door [eiseres]) in het geding gebrachte bescheiden verklaren niet het verschil tussen de genoemde 456 pallets en 212 pallets.
2.7
[eiseres] heeft geen bewijs aangeboden van teruglevering van de ontbrekende (456) pallets. Nu [eiseres] geen feiten heeft gesteld die, indien bewezen, erop zouden duiden dat de ontbrekende (456) pallets wel aan [gedaagde] zijn teruggeleverd, ziet de rechtbank geen aanleiding [eiseres] ambtshalve een bewijsopdracht te geven.
2.8
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat [eiseres] aansprakelijk is voor de schade wegens niet teruglevering van 456 pallets, derhalve tot het beloop van (456 maal € 12,80, derhalve) € 5.836,80.
2.9
De niet-teruglevering van pallets door [eiseres] vond plaats over een periode ingaande 18 januari 2007 (zie de overzichten in productie 8 bij akte vermindering van eis en productie 8 bij antwoordakte). Vanaf die datum had [gedaagde] derhalve een (tegen)vordering op [eiseres].
2.1
Anders dan [gedaagde] betoogt, draagt haar vordering niet de wettelijke handelsrente, maar de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119 en 6:120 lid 1 BW, omdat het een vordering tot schadevergoeding betreft.
Voorts in conventie
2.11
Gelet op hetgeen hiervoor in reconventie is overwogen, komt [gedaagde] sedert 18 januari 2007 beroep toe op verrekening met haar tegenvordering. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat weliswaar op 18 januari 2007 de tegenvordering van [gedaagde] nog slechts 21 pallets betrof en derhalve gering was, maar dat daartegenover staat dat de oudste factuur waarvan [eiseres] betaling vordert blijkens productie 1 bij dagvaarding ook slechts gering is. Het beroep op verrekening gaat daarom van meet af aan op.
2.12
Over het verweer van [gedaagde] tegen de gevorderde wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten, waartoe [gedaagde] heeft aangevoerd dat de vordering wegens verrekening te niet is gegaan zodat rente noch kosten verschuldigd zijn geworden, overweegt de rechtbank het volgende.
De oudste factuur waarvan [eiseres] betaling vordert dateert van 31 januari 2007, terwijl [gedaagde] vanaf 18 januari 2007 een tegenvordering kon verrekenen. In theorie zouden de groeiende vorderingen over en weer telkens gesaldeerd moeten worden en zou telkens de over het saldo gekweekte rente moeten worden berekend. Partijen hebben onvoldoende feiten gesteld om zodanige renteberekening te kunnen maken. Bovendien is het gelet op de geringe omvang van de vorderingen over en weer in de praktijk niet de moeite waard om die renteberekening te maken. De rechtbank beziet de vorderingen over en weer daarom slechts in de gepresenteerde eindbedragen.
De vordering van [eiseres] beloopt in hoofdsom € 5.504,50, de tegenvordering van [gedaagde] € 5.836,80. Per saldo is [eiseres] (5.836,80 minus € 5.504,50, derhalve) € 332,30. Omdat [eiseres] per saldo niets te vorderen had, werd over haar vordering geen rente verschuldigd en behoefde [eiseres] geen (buiten)gerechtelijke incassomaatregelen te treffen. Uit producties 5 en 6 bij dagvaarding blijkt dat [gedaagde] al in het voorprocessuele stadium de kwestie van de niet-teruggeleverde pallets en haar daarop gegronde beroep op verrekening aan de orde heeft gesteld. Derhalve komt [eiseres] ter zake van rente en incassomaatregelen niets toe.
2.13
Uit het vorenstaande volgt dat de vorderingen van [eiseres] dienen te worden afgewezen.
De rechtbank zal [eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen.
En weer in reconventie
2.14
Zoals in rov. 2.12 is overwogen, dient de vordering van [gedaagde] tot het saldo van € 332,30 aan hoofdsom te worden toegewezen.
Zoals in rov. 2.10 is overwogen is [eiseres] over die hoofdsom de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119 en 6:120 lid 1 BW verschuldigd. Nu [gedaagde] kennelijk niet eerder aanspraak op dat saldo heeft gemaakt is [eiseres] daarover de wettelijke rente verschuldigd geworden vanaf de datum van indiening van de eis in reconventie, 11 juni 2008.
2.15
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
3 De beslissing
De rechtbank,
in conventie
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiseres] in de aan de zijde van [gedaagde] gevallen proceskosten, tot deze uitspraak bepaald op € 303,- aan verschotten (vastrecht) en € 384,- aan salaris voor de advocaat;
in reconventie
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] te betalen € 332,30 te vermeerderen met de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW vanaf 11 juni 2008;
veroordeelt [eiseres] in de aan de zijde van [gedaagde] gevallen proceskosten, tot deze uitspraak bepaald op nihil aan verschotten en € 1.152,- aan salaris voor de advocaat;
wijst het meer of anders gevorderde af;
voorts in conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger.
Uitgesproken in het openbaar.
1928