ECLI:NL:RBROT:2009:BJ6251
Rechtbank Rotterdam
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Retentierecht op oplegger ter beschikking gesteld in het kader van vervoerovereenkomst
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, ging het om een kort geding waarin de curator van een failliete vennootschap vorderingen instelde tegen gedaagden die opleggers ter beschikking hadden gekregen. De curator vorderde afgifte van de opleggers, die aan de failliete vennootschap toebehoorden, en stelde dat gedaagden zich ten onrechte op een retentierecht beriepen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden, die de opleggers gebruikten voor het vervoer van goederen, een retentierecht konden uitoefenen op de opleggers. Dit was gebaseerd op de artikelen 23 en 24 van de Algemene Vervoercondities 2002 (AVC 2002), die een retentierecht en pandrecht toekennen aan de vervoerder op zaken die hij in verband met de vervoerovereenkomst onder zich heeft. De rechtbank overwoog dat gedaagden niet te goeder trouw waren, maar dat zij in de gegeven omstandigheden niet hoefden te twijfelen aan de bevoegdheid van de failliete vennootschap om de opleggers ter beschikking te stellen. De curator had niet aangetoond dat gedaagden bekend waren met de onbevoegdheid van de failliete vennootschap. De vorderingen van de curator werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 27 augustus 2009.