Zaak-/rolnummer: 301994 / HA ZA 08-537
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap FACILITAIR BEDRIJF RSB ADVOCATEN B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat [persoon 1],
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.J. op ‘t Ende.
Partijen worden hierna aangeduid als “RSB” respectievelijk “[gedaagde]”.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 21 december 2007 en de door RSB overgelegde productie;
- conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
- conclusie van repliek in conventie, tevens akte vermeerdering van eis in conventie, alsmede conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie, met producties;
- conclusie van dupliek in reconventie;
- de stukken van het op 17 december 2007 ten verzoeke van RSB en ten laste van [gedaagde] onder de Stichting Raad voor Rechtsbijstand gelegde conservatoire beslag.
2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1 RSB is bij akte van 18 mei 2005 opgericht. De aandeelhouders zijn [gedaagde] en [persoon 1] (hierna: [persoon 1]). Artikel 1 lid 2 van de statuten van RSB luidt – voor zover thans van belang – als volgt:
“De vennootschap heeft ten doel:
a. het verzorgen van facilitaire dienstverlening in de ruimste zin der betekenis ten behoeve van de advocaten die samenwerken onder de naam [bedrijf], in het bijzonder:
- het verzorgen van huisvesting;
- het verzorgen van gezamenlijk inkoop; en
- het verzorgen van marketing- en reclameactiviteiten;
(…)
zomede al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.”
De kosten verbonden aan genoemd facilitair bedrijf worden per kwartaal hoofdelijk omgeslagen en aan de respectieve advocaten gefactureerd. Tot 1 juli 2007 bestond het samenwerkingsverband (zijnde een kostenmaatschap) uit drie advocaten, te weten [gedaagde], [persoon 2] (hierna: [persoon 2]) en [persoon 1].
2.2 Bij brief van 5 januari 2007 heeft [gedaagde] te kennen gegeven het voornemen te hebben het samenwerkingsverband met [bedrijf] te beëindigen, waarbij zij voorts te kennen gaf dat het haar streven was om een en ander binnen drie maanden af te ronden en dan feitelijk het kantoor te kunnen verlaten. Uiteindelijk is dit samenwerkingsverband per 1 juli 2007 beëindigd en heeft [gedaagde] vanaf die datum haar werkzaamheden als advocaat elders voortgezet. De kostenmaatschap is nadien voortgezet door [persoon 1] en [persoon 2].
2.3 In verband met deze beëindiging heeft RSB de huurovereenkomst betreffende de twee kantoorverdiepingen aan de [adres] in overleg met de verhuurder met ingang van 1 oktober 2007 gewijzigd in een huurovereenkomst betreffende één verdieping en de dienstverleningsovereenkomst betreffende de receptioniste beëindigd per 1 september 2007.
2.4 RSB heeft [gedaagde] bij brief van 5 oktober 2007 een eindfactuur over het derde kwartaal 2007 gezonden d.d. 30 september 2007 ad in totaal € 6.579,71 (hierna: de eindfactuur).
2.5 [gedaagde] heeft deze factuur onbetaald gelaten.
3 De vordering in conventie
De gewijzigde vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen aan RSB te voldoen de hoofdsom ad € 7.149,90, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten ad € 986,96, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft RSB aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 [gedaagde] is gehouden de eindfactuur te voldoen. Hiermee zijn naast de tot 1 juli 2007 ten behoeve van het samenwerkingsverband gemaakte kosten, tevens de nadien doorlopende kosten ten aanzien van de automatisering, de huurovereenkomst, de kunstleenovereenkomst CBK Dordrecht en de dienstverleningsovereenkomst met de receptioniste voor 1/3 aan [gedaagde] doorbelast. RSB maakt aanspraak op de wettelijke rente over het factuurbedrag vanaf 14 oktober 2007.
3.2 Daarnaast heeft RSB [gedaagde] nog een factuur d.d. 16 april 2008 ad € 570,19 gezonden ter zake de kosten betreffende de accountant ten behoeve van de jaarrekening 2005 en 2006, de kosten van de parkeervergunning voor het jaar 2008 ten behoeve van de auto van [gedaagde] en de bijdrage Kamer van Koophandel 2008 ten behoeve van RSB. [gedaagde] is gehouden ook deze factuur te voldoen. RSB maakt aanspraak op de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de factuurdatum subsidiair vanaf de dag van het nemen van de conclusie, waarbij haar vordering is vermeerderd, te weten 20 augustus 2008.
3.3 RSB maakt aanspraak op een vergoeding van de door haar daadwerkelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten ad € 986,96.
4 Het verweer in conventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van RSB in de kosten van het geding.
[gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 Kantoorkosten mogen slecht doorbelast worden voor zover zij betrekking hebben op de periode van het samenwerkingsverband, te weten tot 1 juli 2007. De samenwerking is met wederzijds goedvinden per 1 juli 2007 beëindigd. [gedaagde] heeft een meer dan redelijke opzegtermijn in acht genomen.
4.2 De eindfactuur wordt voor het deel dat betrekking heeft op de periode tot 1 juli 2007 (zijnde een bedrag ad € 2.335,31) erkend en voor zover deze ziet op de periode na 1 juli 2007 betwist.
4.3 Voor wat betreft de factuur van 16 april 2008 heeft [gedaagde] de kosten die betrekking hebben op de werkzaamheden van de accountant, zijnde een bedrag ad € 198,34, aan RSB voldaan. Deze factuur wordt voor het overige betwist.
4.4 [gedaagde] doet een beroep op verrekening en op opschorting.
5 De vordering in reconventie
De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- primair RSB te veroordelen om aan [gedaagde] te voldoen een bedrag ad € 10.012,13, subsidiair te verklaren voor recht dat [gedaagde] bevoegd is haar vordering op RSB te verrekenen met de vordering van RSB op [gedaagde];
- RSB te veroordelen om de door [gedaagde] geleden en te lijden schade te vergoeden nader op te maken bij staat;
met veroordeling van RSB in de kosten van deze procedure.
Aan deze vordering heeft [gedaagde] naast hetgeen in conventie als verweer is aangevoerd, de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
5.1 RSB is aan [gedaagde] verschuldigd:
- een bedrag ad € 216,43 aan door RSB onbetaald gebleven declaraties;
- een bedrag ad € 873,87 aan door [gedaagde] (vooruit) betaalde onverschuldigde kosten;
- een bedrag van € 526,83 aan door [gedaagde] betaalde borgstellingen;
- een bedrag van € 8.395,- ter zake het aandeel van [gedaagde] in de waarde van de activa.
Derhalve in totaal een bedrag ad € 10.012,13.
5.2 Door ten laste van [gedaagde] beslag te leggen onder de Stichting Raad voor Rechtsbijstand, de voornaamste inkomstenbron van [gedaagde], terwijl een beslag op de zakelijke rekening van [gedaagde] volstaan zou hebben, heeft RSB onrechtmatig gehandeld en heeft [gedaagde] schade geleden doordat zij gelden heeft moeten lenen.
6 Het verweer in reconventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [gedaagde] in de kosten van het geding.
RSB heeft daartoe het volgende aangevoerd:
6.1 RSB betwist de verschuldigdheid van de door [gedaagde] bij RSB ingediende declaraties. Begin 2005 is gezamenlijk besloten dat een ieder der afzonderlijke advocaten zijn eigen consumpties of die van zijn gasten voor eigen al dan niet zakelijke rekening zou nemen.
6.2 Van onverschuldigde betaling is geen sprake, nu het gaat om verplichtingen die voor 1 juli 2007 verschuldigd waren en betaald zijn.
6.3 De borgstelling behoort thans tot de activa van RSB. [gedaagde] is nog steeds aandeelhoudster en bestuurster van RSB en is daarom niet ontvankelijk in haar vordering tot verrekening dan wel betaling van een deel van de waarde van de activa. Subsidiair heeft te gelden dat deze vordering slechts tegen [persoon 1] en [persoon 2] ingesteld kan worden.
7.1 RSB heeft bij conclusie van antwoord in conventie haar eis vermeerderd in die zin dat zij tevens vordert het bedrag van de factuur van 16 april 2008. [gedaagde] heeft zich verzet tegen de gevorderde vermeerdering van eis, nu de vordering waarop deze vermeerdering ziet reeds eerder ingesteld had kunnen worden. De rechtbank gaat aan dit verzet voorbij. [gedaagde] heeft voldoende gelegenheid gehad om verweer te voeren tegen dit onderdeel van de vordering. De goede procesorde verzet zich mitsdien niet tegen de vermeerdering van eis. De rechtbank zal recht doen op de eis, zoals deze na wijziging is komen te luiden.
7.2 Tussen partijen is in geschil of de kosten die RSB na beëindiging van het samenwerkingsverband, zijnde 1 juli 2007, heeft gemaakt en die ook op de periode na 1 juli 2007 betrekking hebben, desondanks door RSB aan [gedaagde] doorberekend mogen worden.
[gedaagde] heeft gesteld dat dit niet het geval is en in dit verband gewezen op het doel van RSB, zoals dat blijkt uit artikel 1 lid 2 van de statuten (zie hiervoor onder 2.1). In dit artikellid staat als doel van RSB dat zij de facilitaire dienstverlening voor het samenwerkingsverband verzorgt. De rechtbank is van oordeel dat, gezien dit doel, de kosten die na beëindiging van het samenwerkingsverband zijn gemaakt in beginsel slechts doorberekend mogen worden aan de advocaten die in de periode waarop deze kosten zien deel uitmaken van het samenwerkingsverband. Dit zou anders kunnen zijn, indien hieromtrent door RSB andersluidende afspraken met de advocaten van het samenwerkingsverband zouden zijn gemaakt, bijvoorbeeld met het oog op een beëindiging van dit verband door één van de advocaten. Gesteld noch gebleken is echter dat RSB hieromtrent afspraken heeft gemaakt. Hieruit volgt dat [gedaagde] niet gehouden is de kosten die RSB na 1 juli 2007 heeft gemaakt en die op die periode betrekking hebben aan RSB te voldoen.
7.3 RSB heeft nog gesteld dat door de beëindiging van het samenwerkingsverband door [gedaagde] per 1 juli 2007 er voor RSB, die zelf als vennootschap geen inkomsten genereert, een schadepositie ter zake van de door RSB aangegane verplichtingen ontstond ten aanzien van welke verplichtingen [gedaagde] niet alleen als één van de advocaten van het samenwerkingsverband, maar tevens als aandeelhouder, aansprakelijk is.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. De stelling van RSB dat zij door de beëindiging van het samenwerkingsverband door [gedaagde] schade heeft geleden, is onjuist. RSB is immers gerechtigd om alle kosten die zij na 1 juli 2007 heeft gemaakt, door te berekenen aan de advocaten die nog steeds deel uitmaken van het samenwerkingsverband. Indien er derhalve al gesproken zou kunnen worden van schade, is deze schade geleden door deze advocaten en niet door RSB. Onder omstandigheden kan een (abrupte) beëindiging van het samenwerkingsverband door één van de advocaten onzorgvuldig zijn tegenover de overblijvende advocaten in het samenwerkingsverband. Deze advocaten zijn echter geen partij in de procedure, zodat een oordeel hieromtrent niet aan de rechtbank voorligt.
De stelling van RSB dat [gedaagde] als aandeelhouder/bestuurster gehouden is de kosten te voldoen, vindt geen steun in het recht. De rechtbank gaat mitsdien aan deze stelling voorbij.
7.4 Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] slechts gehouden is de eindfactuur te voldoen voor zover deze ziet op kosten die betrekking hebben op de periode tot 1 juli 2007. RSB heeft niet betwist dat dit gaat om het door [gedaagde] erkende bedrag ad € 2.335,31.
7.5 Wat betreft de door RSB gevorderde betaling van de factuur van 16 april 2008 overweegt de rechtbank als volgt. [gedaagde] heeft deze factuur voor zover deze ziet op de kosten betreffende de accountant ten behoeve van de jaarrekening 2005 en 2006 voldaan. Voor het overige ziet deze factuur op kosten die zijn gemaakt na 1 juli 2007. De factuur van de kamer van koophandel ziet op het jaar 2008. Deze factuur is gericht aan RSB en deze kosten dienen gezien te worden als gemaakt ten behoeve van de kostenmaatschap. Deze kosten dienen derhalve doorbelast te worden aan de advocaten die deel uitmaken van deze maatschap. [gedaagde] is als aandeelhoudster van RSB niet gehouden deze kosten aan RSB te voldoen. Uit het voorgaande volgt dat de vordering voor zover deze ziet op de factuur van 16 april 2008 voor afwijzing gereed ligt.
7.6 [gedaagde] heeft de vordering van RSB tot vergoeding van de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten niet betwist. Nu echter uit het voorgaand volgt dat [gedaagde] slechts gehouden is het door haar erkende bedrag aan RSB te voldoen, ligt de vraag voor of de door RSB gevorderde kosten wel voor toewijzing in aanmerking komen. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich hieromtrent uit te laten. De zaak zal daartoe naar de rol worden gewezen. Nu het hier een ondergeschikt punt betreft en de zaak in reconventie eveneens naar de rol wordt verwezen, waarbij [gedaagde] zich als eerste dient uit te laten, zal de rechtbank ook ten aanzien van onderhavig punt bepalen dat [gedaagde] zich eerst dient uit te laten, waarna RSB zal kunnen reageren.
7.7 [gedaagde] heeft een beroep gedaan op verrekening en opschorting. Aan het beroep op opschorting heeft zij ten grondslag gelegd dat RSB haar verplichting tot onder meer het houden van aandeelhoudersvergaderingen c.q. de vaststelling van de jaarrekening 2005/2006 en een tussenbalans voor 2007 niet nakomt. De rechtbank gaat aan dit beroep op opschorting voorbij, nu er onvoldoende samenhang bestaat tussen de vordering van RSB op [gedaagde] en de gestelde vordering van [gedaagde] op RSB om deze opschorting te rechtvaardigen.
Teneinde te kunnen beoordelen of het beroep op verrekening terecht is gedaan, zal thans eerst de reconventionele vordering worden besproken.
7.8 [gedaagde] heeft gesteld dat RSB aan haar verschuldigd is een bedrag ad € 216,43 ter zake van door RSB onbetaald gebleven declaraties. Het gaat om gebruikelijke en in een normale bedrijfsvoering ten laste van RSB komende kosten, waaronder een relatiegeschenk, kantineaankopen en kantoormaaltijden- en consumpties, aldus [gedaagde]. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar stelling de onderliggende bonnen overgelegd, waaruit blijkt dat een bedrag ad € 27,- ziet op genuttigde dagmenu’s, een bedrag ad € 66,03 op consumpties en een supermarktbon, een bedrag ad € 30,- op een relatiegeschenk en een bedrag ad € 93,40 op consumpties. De rechtbank is van oordeel dat in het licht van deze bescheiden RSB onvoldoende de stelling van [gedaagde] heeft betwist dat het gaat om gebruikelijke en in een normale bedrijfsvoering ten laste van RSB komende kosten. Daarnaast heeft [gedaagde] onbetwist gesteld dat kosten ter zake kantoormaaltijden- en consumpties op verzoek van [persoon 1] en [persoon 2] door [gedaagde] zijn voorgeschoten. Indien derhalve al juist is dat partijen begin 2005 hebben afgesproken dat ieder der afzonderlijke advocaten zijn eigen consumpties voor eigen rekening zou nemen, zoals RSB heeft gesteld, dan dient aangenomen te worden dat partijen in onderling overleg hebben besloten een uitzondering te maken op deze afspraak. Gezien het doel van RSB is de rechtbank van oordeel dat zij deze facturen dient te voldoen. [gedaagde] heeft mitsdien een vordering op RSB ad € 216,43 die voor verrekening in aanmerking komt.
7.9 [gedaagde] heeft voorts gesteld dat RSB aan haar verschuldigd is een bedrag ad € 873,87 aan door [gedaagde] (vooruit) betaalde onverschuldigde kosten. Dit ziet op kosten die voor 1 juli 2007 aan [gedaagde] zijn doorbelast, doch deels betrekking hebben op de periode na 1 juli 2007.
De rechtbank is van oordeel dat van onverschuldigde betaling geen sprake kan zijn. Krachtens artikel 6:203 BW is hiervoor vereist dat er zonder rechtsgrond is betaald. Op het moment echter dat [gedaagde] dit bedrag aan RSB betaalde, was RSB deze kosten al verschuldigd geworden en had zij deze al voldaan. RSB was derhalve op dat moment gerechtigd dit bedrag aan [gedaagde] door te berekenen. Dat deze kosten vervolgens door de beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst niet meer aan [gedaagde] ten goede zijn gekomen, doet de rechtsgrond niet vervallen nu deze beëindiging geen terugwerkende kracht heeft.
Ditzelfde geldt voor de huur over de maand juli 2007 ad € 1.666,67 ter zake waarvan [gedaagde] zich kennelijk ook op verrekening beroept. Weliswaar heeft zij gesteld dat zij dit bedrag onder protest heeft voldaan. Gesteld noch gebleken is echter dat op het moment dat RSB dit bedrag aan [gedaagde] doorberekende (volgens de stellingen van [gedaagde] bij factuur van 30 juni 2007) RSB dit bedrag nog niet verschuldigd was geworden en nog niet aan de verhuurder had voldaan. Nu voorts het samenwerkingsverband op dat moment nog niet was beëindigd, dient aangenomen te worden dat RSB gerechtigd was dit bedrag aan [gedaagde] door te berekenen. Deze rechtsgrond is door de beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst niet met terugwerkende kracht vervallen.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] geen vordering uit onverschuldigde betaling op RSB heeft.
7.10 Verder heeft [gedaagde] gesteld dat RSB aan haar verschuldigd is een bedrag ad € 526,83 aan door [gedaagde] aan [persoon 1] betaalde borgstellingen, welke borgstellingen zijn geactiveerd op de balans van RSB en daarnaast een bedrag ad € 8.395,- ter zake het aandeel van [gedaagde] in de waarde van de activa. Bij de maatschapsvergadering van 21 maart 2005 werd besloten dat de investeringen vaste activa voor rekening van alle drie de maten komen. Ook de voorafgaand aan de oprichting van RSB door de advocaten geïnvesteerde activa is ingebracht in RSB. Tussen partijen bestaat overeenstemming dat de drie advocaten ieder een aanspraak hebben op 1/3 van de waarde van deze activa. De ingebrachte activa en de borgstellingen zijn ook in de jaarrekeningen van 28 juni 2007 ingeboekt met als tegenpost ‘verschuldigd aan advocaten’, aldus [gedaagde].
De rechtbank stelt voorop dat in beginsel een aandeelhouder van de vennootschap geen vergoeding ter zake van de waarde van de activa van die vennootschap kan vorderen. Deze waarde vertaalt zich in het algemeen in de waarde van de aandelen van de vennootschap. De rechtbank begrijpt de stellingen van [gedaagde] echter vooralsnog zo dat zij stelt dat [persoon 1], [persoon 2] en [gedaagde] de activa in RSB hebben ingebracht en dat daar tegenover een vorderingsrecht van hen ter grootte van in totaal € 16.942,45 op RSB is ontstaan. Ter onderbouwing van haar stelling heeft zij als productie 56 overgelegd het financieel verslag over 2006 d.d. 22 april 2008, waarin onder de vlottende activa inderdaad een post debiteuren staat vermeld ad -/- € 16.942,45. Zonder nadere toelichting die vooralsnog ontbreekt, is het de rechtbank echter, gezien de hoogte van deze post, niet duidelijk waarom hieruit zou volgen dat [gedaagde] een vordering ter grootte van € 8.921,83 op RSB heeft. Hetgeen [gedaagde] ter onderbouwing van dit bedrag heeft gesteld, te weten de balanswaarde per 31 december 2006 verminderd met de afschrijving tot 1 juli 2007, strookt ook niet met de stelling dat het zou gaan om een vorderingsrecht op RSB. De rechtbank zal derhalve [gedaagde] in de gelegenheid stellen haar stellingen op dit punt aan te vullen en met nadere bescheiden te onderbouwen. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een conclusie aan de zijde van [gedaagde], waarna RSB bij antwoordconclusie zal mogen reageren.
7.11 [gedaagde] heeft in reconventie voorts schade op te maken bij staat gevorderd in verband met het door RSB ten laste van haar gelegde beslag. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] inmiddels in staat moet zijn deze schade nader te concretiseren. Bij voormelde conclusie zal [gedaagde] derhalve in de gelegenheid worden gesteld concreet aan te geven welke schade zij als gevolg van het gelegde beslag heeft geleden en de hoogte hiervan met bescheiden te onderbouwen. RSB zal vervolgens hierop bij antwoordconclusie mogen reageren.
De rechtbank merkt nog op dat zij met het voorgaande nog geen oordeel heeft gegeven omtrent de vraag of het door RSB gelegde beslag inderdaad onrechtmatig is jegens [gedaagde].
In conventie en in reconventie voorts
7.12 Iedere overige beslissing zal worden aangehouden in afwachting van de conclusiewisseling.
8 De beslissing
De rechtbank,
in conventie en reconventie
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 9 september 2009 voor een conclusie aan de zijde van [gedaagde] als hiervoor onder 7.6, 7.10 en 7.11 bedoeld;
houdt iedere (verdere) beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fiege.
Uitgesproken in het openbaar.
204/336