ECLI:NL:RBROT:2009:BJ6155

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
310874 / HA ZA 08-1729
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dioxineproblematiek en waardevermindering van gronden in het Lickebaertgebied

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, ging het om een geschil over de waardevermindering van gronden in het Lickebaertgebied als gevolg van dioxinevervuiling. De rechtbank deed uitspraak op 29 juli 2009, na een uitgebreide procedure waarin deskundigenrapporten en pleitnotities van partijen werden besproken. De reclamant, vertegenwoordigd door mr. B. Nijman, betwistte de conclusies van de deskundige en stelde dat de waardevermindering van de gronden ten onrechte niet was vastgesteld op basis van de gebruiksfunctie als melkveehouderij. De reconstructiecommissie, als verweerster, voerde aan dat de dioxineproblematiek geen invloed had op de grondwaarde op de peildatum, en dat eerdere incidenten als eenmalig waren beschouwd.

De rechtbank oordeelde dat het dioxine-incident eind jaren '80 geen significante invloed meer had op de grondwaarde per peildatum in juni 2002. De rechtbank concludeerde dat de deskundige ten onrechte had aangenomen dat de dioxinevervuiling een blijvende waardedrukkende werking had. De rechtbank stelde vast dat er geen bewijs was dat de dioxinevervuiling op de peildatum een belemmering vormde voor de agrarische waarde van de gronden. De rechtbank verklaarde het bezwaar van de reclamant ongegrond en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis is van belang voor de beoordeling van de waardevermindering van onroerend goed in verband met milieuproblemen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 310874 / HA ZA 08-1729
(bezwaar: 109)
Uitspraak: 29 juli 2009
VONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van:
[reclamant],
gevestigd te Maasland,
reclamant,
gemachtigde mr. B. Nijman,
-tegen-
de RECONSTRUCTIECOMMISSIE VOOR MIDDEN-DELFLAND,
kantoorhoudende te Den Haag,
verweerster,
mr. J.P.M. Verhoeven, namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna “de Minister”).
Partijen blijven aangeduid als “[reclamant]” respectievelijk “de reconstructiecommissie”.
1 Het verdere verloop van het geding
1.1 De rechtbank verwijst naar hetgeen is overwogen en beslist bij het in de onderhavige zaak gewezen vonnis van 26 november 2008.
Bij dit vonnis heeft de rechtbank voor zover thans van belang:
- een onderzoek door een deskundige bevolen;
- een datum bepaald voor de voortzetting van de behandeling van het bezwaar.
1.2 De deskundige heeft zijn (definitieve) deskundigenrapport op 27 april 2009 ter griffie van de rechtbank gedeponeerd. De voorgeschreven mededelingen en kennisgevingen hebben plaatsgevonden.
1.3 De voortzetting van de mondelinge behandeling van het bezwaar heeft plaatsgevonden op 15 mei 2009. Bij die gelegenheid heeft mr. Nijman namens [reclamant] aan de hand van een pleitnotitie diens standpunt nader toegelicht, heeft belanghebbende Bureau Beheer Landbouwgronden (hierna “BBL”) bij monde van [persoon 1] zijn standpunt nader toegelicht aan de hand van een door hem overgelegde notitie en heeft de reconstructiecommissie bij monde van mr. Verhoeven aan de hand van pleitnoties zijn standpunt nader toegelicht.
1.4 Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting van 15 mei 2009 heeft de rechtbank het kadaster verzocht een overzicht te maken van de ingebrachte en toegedeelde oppervlakten van [reclamant] en BBL in het Lickebaertgebied.
1.5 Ter griffie van deze rechtbank is op 19 mei 2009 ingekomen het hiervoor onder 1.4 genoemde overzicht. Mr. Nijman en mr. Verhoeven hebben hierop gereageerd bij schrijven van respectievelijk 28 mei en 8 juni 2009.
1.6 Op 15 juni 2009 heeft de rechtbank een loonbepaling afgegeven, waarbij de schadeloosstelling en het loon van de deskundige [persoon 2] is bepaald op
€ 14.460,94. Deze loonbepaling heeft eveneens betrekking op drie andere zaken, waarin dezelfde problematiek speelde. De rapportage van de deskundige heeft betrekking op allevier de zaken.
2 De verdere beoordeling
De dioxinevervuiling
2.1 Bij voornoemd tussenvonnis van 26 november 2008 heeft de rechtbank, alvorens verder te beslissen over het bezwaar van [reclamant] tegen de LGR aanslag, een deskundigenbericht gelast ter beantwoording van de vraag:
wat is het effect van de verhoogde dioxinegehalten op de waarde van de grond in het
Lickebaertgebied op het moment van de peildatum (mei/juni 2002)?
De rechtbank heeft de deskundige bij de beantwoording van deze vraag het volgende meegegeven.
Vanwege het ontbreken van bruikbare referentietransacties omstreeks de peildatum, dient bij de waardebepaling te worden uitgegaan van bruikbare referentietransacties vanaf medio 2007. Van daaruit dient te worden teruggeredeneerd naar de peildatum, met in achtneming van de bestemming van de percelen daaraan gegeven door [reclamant].
Het standpunt van de deskundige
2.2 De deskundige heeft voor wat betreft de waardevermindering van de gronden als gevolg van de dioxinevervuiling een onderscheid gemaakt tussen melkveehouderij gebonden gronden en niet-melkveehouderij gebonden gronden. Volgens de deskundige hebben de niet-melkveehouderij gebonden gronden geen (meetbare) waardevermindering ondergaan.
2.3 De waardedaling van melkveehouderij gebonden gronden is volgens de deskundige moeilijk vast te stellen bij gebrek aan transacties van melkveehouderij gebonden gronden in het Lickebaertgebied tussen 2000 en 2008. De concentraties dioxine in de grond na het incident in 2004-2005 bij de afvalverwerking Rijnmond zijn vergelijkbaar met de aangetroffen concentraties dioxine eind jaren 80 van de vorige eeuw. Een prijsdrukkende werking op de verkoopwaarde is hiervan het gevolg. Het Lickebaertgebied is tot 2004-2005 niet negatief in beeld gekomen, zodat de negatieve beeldvorming rondom het Lickebaertgebied rond juni 2002 als gedeeltelijk weggeëbd mag worden beschouwd. De dioxinevervuiling was echter per die datum niet opgelost.
De deskundige heeft de waardevermindering van de melkveehouderij gebonden gronden en de waardevermindering van de gebouwen met onder- en bijbehorende grond per peildatum op basis van kennis en ervaring intuïtief vastgesteld op respectievelijk € 2.500,-- per ha en
€ 50.000,--.
Het standpunt van [reclamant]
2.4 [reclamant] kan zich niet verenigen met het rapport van de deskundige. Volgens [reclamant] heeft de deskundige ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat de gronden van [reclamant] zowel in 2002 als in 2007 voor de melkveehouderij werden gebruikt. Voorts is [reclamant] van mening dat ervan uitgegaan kan worden dat ook voor de takken van veehouderij, waarin sprake is van een hoogwaardig kwaliteitsniveau, zoals het duurdere slachtrundvee, de aanwezigheid van dioxine potentiële kopers afschrikt. Toekenning van een hogere waardevermindering van € 15.000,-- per ha voor de gronden is meer op zijn plaats.
Het standpunt van BBL
2.5 BBL kan zich verenigen noch met de door de deskundige [persoon 2] noch met de door de deskundigen Kea en Pekelder vastgestelde waardedaling van de gronden en de bedrijfs¬gebouwen. BBL stelt zich op het standpunt dat er op de peildatum geen enkele beperking was voor het gebruik van de grond in het Likkebaertgebied als melkveebedrijf en daarmee ook geen reden voor de door de deskundige(n) geopperde waardevermindering. BBL voert daartoe het volgende aan. In de periode na 1989/1990 (eerste dioxine-incident) tot aan 2004/2005 is de dioxine¬problematiek weggeëbd en werd de dioxine-uitstoot in 1989/1990 als incident beschouwd. BBL verwijst daarbij naar de onteigeningszaak Staat/[persoon 3] uit 2001 waarin met de aanwezigheid van dioxine door de deskundigen geen rekening is gehouden. Verder zijn er in die periode twee melkveehouderijbedrijven vrijwillig verplaatst naar het Lickebaertgebied. Ook uit de taxatierapporten van de taxatiecommissie Midden-Delfland van 1995 blijkt dat de dioxine geen rol speelde.
Het standpunt van de reconstructiecommissie
2.6 De reconstructiecommissie kan zich vinden in de door het kadaster gemaakte berekening van de oppervlaktes in het dioxinegebied.
2.7 De reconstructiecommissie kan zich niet verenigen met de door de deskundige vastgestelde waardedaling van de gronden en de gebouwen met onder- en bijbehorende grond. De reconstructiecommissie is van mening dat de berekening van de mogelijke waardedaling van de gronden aan de hand van objectieve gegevens moet geschieden en niet, zoals de deskundige heeft gedaan, aan de hand van een inschatting. De reconstructiecommissie beroept zich op de systematiek van de Reconstructiewet Midden-Delfland (hierna de “Reconstructiewet”) en de LGR. Op de peildatum speelde de dioxineproblematiek geen enkele rol. Ook uit de vrijwillige bedrijfsverplaatsing blijkt dat het gebied niet als een gebied met eventuele beperkingen werd aangemerkt. Dit wordt onderstreept doordat er zich in de periode tussen 1989/1990 en 2004/2005 geen dioxine-incidenten hebben voorgedaan. Achteraf mag het dioxine-incident uit 2004/2005 dan ook op geen enkele wijze worden betrokken bij het vaststellen van de waarde van de gronden op de peildatum. Daarom zou, volgens de reconstructiecommissie, een redelijk handelend koper ten tijde van de peildatum bereid zijn de normale agrarische waarde voor de gronden te betalen.
2.8 De gebouwen met de bijbehorende gronden ondergaan geen wijzigingen door toedoen van de reconstructie. De dioxineproblematiek in het gebied is een omstandigheid die de reconstructiecommissie niet is toe te rekenen. De door de deskundigen gestelde waardeverminderingen van de gebouwen met de bijbehorende gronden staan los van de reconstructie en kunnen daarom niet in het kader van de LGR aan de orde komen.
2.9 De reconstructiecommissie handhaaft haar standpunt, onder verwijzing naar haar eerder overgelegd taxatierapport, dat de dioxineproblematiek geen invloed heeft op de grondprijs ten tijde van de peildatum. De Minister sluit zich hierbij aan en verzoekt de rechtbank dienovereenkomstig te beslissen.
De rechtbank
2.10 De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 26 november 2008 aangenomen dat het dioxine-incident eind 80-er jaren van invloed is geweest op de grondwaarde in het Lickebaertgebied. Zij heeft daarbij onder meer overwogen dat op de peildatum bekend was dat de grond in het gebied vervuild was met dioxine en dat bij een eventuele verkoop de verkopende partij daarvan melding diende te maken, met een waardedrukkend effect op de grondwaarde als gevolg. Ook de deskundige komt in zijn rapport tot de conclusie dat per de peildatum juni 2002 bij een correcte informatieverstrekking van de verkoper aan koper (van het voorval uit de jaren ’80) een prijsdrukkende werking aannemelijk is, maar formuleert overigens zijn conclusie met de nodige voorzichtigheid.
2.11 Bij beraadslaging na de behandeling ter zitting is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat haar eerdere aanname onjuist is. Uit de onderliggende stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het dioxine-incident eind 80-er jaren op dat moment door alle betrokkenen is opgevat als een eenmalig incident, waarvan het effect in de loop der jaren langzaam is weggeëbd. Dit wordt onder meer gesteund door het feit dat de schatters die de tweede schatting hebben uitgevoerd en goed bekend zijn met het gebied, bij het vaststellen van de waarde van de toegedeelde gronden in het Lickebaertgebied geen aanleiding hebben gezien om rekening te houden met de dioxinevervuiling. Bij de taxaties die in 1995 in het gebied zijn verricht in verband met de uitgifte van gronden in erfpacht heeft de dioxinevervuiling evenmin een rol gespeeld. Ook is het geen belemmering geweest voor vrijwillige bedrijfsverplaatsing naar het Lickebaertgebied, terwijl overigens de dioxinevervuiling geen onderwerp is geweest bij de bespreking en vaststelling van het Plan van toedeling. De rechtbank acht dan ook de conclusie gerechtvaardigd dat per de peildatum het dioxine-incident geen rol meer speelde. Pas toen in 2004-2005 een tweede incident plaatsvond is het besef gerezen dat er sprake was van een structureel probleem. Met alle gevolgen van dien, voor de (melk)veehouders in het gebied. Dit kan echter gegeven de systematiek van de LGR en de reconstructiewet geen effect meer hebben op de grondwaarde zoals per peildatum is vastgesteld. Het bezwaar is in zoverre dan ook ongegrond.
2.12 Het voorgaande geldt ook voor de waarde van de gebouwen.
2.13 De rechtbank ziet aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3 De beslissing
De rechtbank:
verklaart het bezwaar van [reclamant] ongegrond;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Franken, mr. R.P. Broeders en
mr. S.C.C. Hes-Bakkeren.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
336/1580/1974/