ECLI:NL:RBROT:2009:BJ3700

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
318277 / HA ZA 08-2717
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude bij energielevering en de gevolgen voor de overeenkomst tussen Liander en de gedaagde

In deze zaak, uitgesproken op 15 juli 2009 door de Rechtbank Rotterdam, staat de vordering van Liander N.V. centraal, die de gedaagde, een restaurantuitbater, beschuldigt van fraude bij de energielevering. De gedaagde heeft van april 2001 tot en met december 2005 energie afgenomen voor zijn restaurant, maar er ontbrak een schriftelijke overeenkomst. Liander stelt dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn, maar deze zijn niet tijdig aan de gedaagde ter hand gesteld, waardoor ze vernietigbaar zijn. De rechtbank oordeelt dat er wel degelijk een overeenkomst tot stand is gekomen op basis van de gedragingen van de gedaagde, die gedurende 4,5 jaar voorschotnota's heeft betaald.

De rechtbank concludeert dat de gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door de meetinrichting te manipuleren, wat heeft geleid tot een onjuiste registratie van het energieverbruik. De gedaagde betwist de hoogte van de schadevergoeding en de berekening van Liander, maar de rechtbank oordeelt dat de schadevergoeding op basis van de feitelijk geleverde energie moet worden vastgesteld. De rechtbank wijst de vordering van Liander voor het grootste deel toe, met uitzondering van de vordering tot betaling van BTW, omdat er geen sprake is van een belastbare levering. De zaak wordt aangehouden voor verdere conclusies van partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 318277 / HA ZA 08-2717
Uitspraak: 15 juli 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de naamloze vennootschap
LIANDER N.V., voorheen genaamd N.V. CONTINUON NETBEHEER,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. J. Kneppelhout,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
eiser,
advocaat mr. B.J. Den Hartog.
Partijen worden hierna aangeduid als "Liander" respectievelijk "[gedaagde]".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 29 oktober 2008, met producties;
- akte houdende naamswijziging aan de zijde van Liander;
- conclusie van antwoord, met productie;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 28 januari 2009, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- akte overlegging producties aan de zijde van Liander;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 8 mei 2009.
- akte uitlating producties aan de zijde van [gedaagde].
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1 [gedaagde] heeft van april 2001 tot en met december 2005 een restaurant geëxploiteerd aan de [adres] te [plaats] (hierna: het pand). Hij heeft ten behoeve van deze exploitatie energie afgenomen. Daartoe betaalde hij maandelijks voorschotnota’s aan (de rechtsvoorgangers van) Liander.
2.2 Ter zake de energieleverantie aan het pand ontbreekt een schriftelijke overeenkomst.
2.3 De door Liander gehanteerde algemene voorwaarden zijn door haar niet aan [gedaagde] ter hand gesteld.
2.4 In 2004 heeft een incassomedewerker van Liander het pand bezocht om de energielevering stop te zetten in verband met betalingsachterstand van [gedaagde]. Deze incassomedewerker heeft daartoe onder meer een zogenaamde “dummy” in de meterkast geplaatst.
2.5 Op 1 maart 2006 heeft een fraudespecialist van Liander op verzoek van de huidige eigenaar van het pand een onderzoek uitgevoerd aan de meetinstallatie in het pand. Bij die gelegenheid heeft de fraudespecialist geconstateerd dat de “ijkzegels” op zowel de elektriciteitsmeter als de gasmeter niet de originele door de fabriek aangebrachte ijkzegels waren.
3 De vordering
De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 27.498,31 (het petitum van de dagvaarding spreekt kennelijk abusievelijk van € 27.4498,31) bij wijze van hoofdsom en € 1.190,= ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, met rente en (na)kosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Liander aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 Tussen Liander en [gedaagde] bestond een overeenkomst tot transport en levering van energie. Op deze overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing. Ook is van toepassing de Netcode.
3.2 Op grond van de algemene voorwaarden en de Netcode was het [gedaagde] verboden handelingen te (doen) verrichten waardoor de hoeveelheid geleverde energie niet kan worden vastgesteld. Ook was het [gedaagde] verboden de verzegeling van de meetinrichting te (doen) verbreken. Gelet op de bevindingen vermeld in 2.5 heeft [gedaagde] deze verplichting geschonden.
3.3 Ook als de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn, rustte op [gedaagde] een zorgplicht van dezelfde inhoud als genoemd in 3.2. Ook die zorgplicht heeft [gedaagde] geschonden.
3.4 [gedaagde] is aldus tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Subsidiair heeft hij onrechtmatig gehandeld.
3.5 Op grond van de algemene voorwaarden is [gedaagde] gehouden alsnog voor de feitelijk geleverde energie te betalen. Daartoe behoren ook de transportkosten, de verschuldigde energiebelasting en BTW en de kosten gemoeid met onder meer onderzoek en vervanging van apparatuur. Hiermee is een totaalbedrag gemoeid van € 27.498,31.
3.6 Subsidiair geldt dat [gedaagde] dit bedrag dient te vergoeden op grond van schadevergoeding wegens wanprestatie of onrechtmatige daad.
3.7 Voorts heeft Liander buitengerechtelijke incassokosten moeten maken, die tot een bedrag van € 1.190,= voor vergoeding in aanmerking komen.
3.8 Liander heeft ten slotte aanspraak op de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten.
4 Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Liander in de kosten van het geding.
[gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 Er is geen overeenkomst tussen [gedaagde] en Liander.
4.2 De algemene voorwaarden zijn (dus) niet van toepassing. Voor zover ze wel van toepassing zijn, zijn de algemene voorwaarden vernietigbaar. Liander heeft de algemene voorwaarden immers niet ter hand gesteld. Uit de Netcode vloeien geen verplichtingen voor [gedaagde] voort.
4.3 Subsidiair geldt dat [gedaagde] geen zorgplicht heeft geschonden. Een eventuele zorgplicht strekt niet zover dat hij aansprakelijk is voor de manipulatie van de meetinrichting. Hij wist daar immers niet van. Uit het feit dat ook de in 2.4 bedoelde incassomedewerker niets heeft gezien, moet worden afgeleid dat [gedaagde] van de manipulatie niet op de hoogte kon zijn.
4.4 De berekening van de schade door Liander deugt niet. Hij heeft zijn restaurant per eind december 2005 overgedaan en in januari en februari 2006 was hij gedetineerd. Ten onrechte is Liander bij de berekening van de feitelijk geleverde energie uitgegaan van het gemiddelde over de eerste twee jaren van de exploitatie van het restaurant. Het verbruik voor het restaurant was in het tweede jaar immers al met 50% afgenomen ten opzichte van het eerste jaar. Voorts leidt de berekening van Liander tot een absurd hoog bedrag aan maandelijkse energiekosten, gelet op het feit dat [gedaagde] al maandelijkse voorschotnota’s van € 600,= betaalde. Ook betwist [gedaagde] de door Liander gehanteerde tarieven. Verder heeft Liander ten onrechte energiebelasting en BTW in haar berekening betrokken.
4.5 [gedaagde] is geen buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
5 De beoordeling
5.1 Liander heeft aan haar vordering primair de stelling ten grondslag gelegd dat tussen haar en [gedaagde] een overeenkomst tot transport en levering van energie heeft bestaan. [gedaagde] heeft het bestaan van die overeenkomst betwist. De rechtbank overweegt als volgt.
5.2 Een schriftelijk stuk ten bewijze van het bestaan van de overeenkomst ontbreekt. Het antwoord op de vraag of niettemin een overeenkomst is tot stand gekomen, is afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en redelijkerwijs mochten afleiden. Het gaat dus om het geheel van deze verklaringen en gedragingen. Het bestaan van enige verbintenis maakt in zijn algemeenheid nog niet dat sprake is van een overeenkomst, zoals [gedaagde] bij akte terecht heeft aangevoerd. In het onderhavige geval leidt het geheel van gedragingen in onderlinge samenhang beschouwd echter tot het oordeel dat wel een overeenkomst tussen [gedaagde] en Liander heeft bestaan. Zoals volgt uit 2.1 heeft [gedaagde] immers ruim 4,5 jaar lang ten behoeve van zijn restaurant in [plaats] energie afgenomen, waarvoor hij maandelijks voorschotnota’s van Liander heeft voldaan. Op grond van de lange duur en de frequentie van deze gedragingen van [gedaagde] mocht Liander er redelijkerwijs op vertrouwen dat tussen haar en [gedaagde] overeenstemming bestond over de levering van energie. Aldus is van een overeenkomst sprake.
5.3 Ter zake van de inhoud van die overeenkomst geldt het volgende. Liander heeft gesteld dat algemene voorwaarden van toepassing zijn. [gedaagde] heeft dit betwist. Het antwoord op deze vraag kan evenwel in het midden blijven, omdat hoe dan ook het beroep van [gedaagde] op vernietiging van die algemene voorwaarden slaagt. Aan zijn vernietiging heeft [gedaagde] ten grondslag gelegd dat de algemene voorwaarden hem niet tijdig ter hand zijn gesteld. Dit laatste staat vast. Liander heeft echter betoogd dat de algemene voorwaarden redelijkerwijs niet ter hand gesteld konden worden, gelet op het grote aantal contractspartijen waarmee zij van doen heeft. Dit betoog slaagt niet. Waar Liander kennelijk wel in staat is voorschotnota’s en jaarrekeningen aan haar vele contractspartijen te sturen, valt niet in te zien dat zij niet ook de algemene voorwaarden zou kunnen toesturen. Van andere redenen om de algemene voorwaarden niet ter hand te kunnen stellen is niet gebleken. Gelet op artikel 6:234 lid 1 BW zijn de algemene voorwaarden dan ook vernietigbaar. Zij maken geen deel uit van de overeenkomst.
5.4 Voorts heeft Liander gesteld dat op [gedaagde] als contractspartij verplichtingen rusten op grond van de Netcode. Dit betoog slaagt niet. De Netcode is gebaseerd op artikel 31 lid 1 aanhef en sub a Elektriciteitswet 1998. Deze bepaling luidt als volgt:
“Met inachtneming van de in artikel 26b bedoelde regels zenden de gezamenlijke netbeheerders aan de raad van bestuur van de mededingingsautoriteit een voorstel voor de door hen jegens afnemers te hanteren voorwaarden met betrekking tot:
a. de wijze waarop netbeheerders en afnemers alsmede netbeheerders zich jegens elkaar gedragen ten aanzien van het in werking hebben van de netten, het voorzien van een aansluiting op het net en het uitvoeren van transport van elektriciteit over het net,”
Uit deze bepaling volgt dat de Netcode een voorstel is van de netbeheerders (waartoe kennelijk Liander moet worden gerekend) voor de door hen jegens afnemers (zoals [gedaagde]) te hanteren voorwaarden. Daaruit volgt dat de Netcode niet zelf verplichtingen voor afnemers in het leven roept, maar dat daartoe nodig is dat de desbetreffende netbeheerder deze voorwaarden in zijn overeenkomst met de desbetreffende afnemer opneemt. Dat wordt ook bevestigd door het door Liander bij akte overlegging producties gegeven citaat van artikel 5 van de Samenwerkingsregeling. Daaruit volgt dat de netbeheerder zich verbindt om een afnemer slechts dan op zijn net aan te sluiten als die afnemer zich bij de aansluitovereenkomst verbindt de op hem van toepassing zijnde bepalingen uit de Netcode in acht te nemen. In het onderhavige geval evenwel staat van de overeenkomst niets op schrift, dus ook geen akkoord van [gedaagde] met de door Liander gehanteerde (en mogelijk uit de Netcode voortvloeiende) voorwaarden. Uit de Netcode vloeien dus geen verplichtingen van [gedaagde] voort.
5.5 Op grond van artikel 6:248 lid 1 BW heeft een overeenkomst niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit (onder meer) de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien. Partijen zijn het erover eens dat op [gedaagde] ook zonder toepasselijkheid van de algemene voorwaarden (of de Netcode) een zorgplicht rust. Zij twisten evenwel over de reikwijdte van die zorgplicht. De rechtbank overweegt als volgt. De onderhavige overeenkomst strekt tot transport en levering van energie. Naar algemeen bekend is, wordt de in dit kader door de afnemer te betalen vergoeding gebaseerd op de hoeveelheid getransporteerde en geleverde energie, welke hoeveelheid wordt gemeten door een door de leverancier verzegelde meter. Gelet op deze aard van de overeenkomst brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid mee dat de op [gedaagde] rustende zorgplicht hem verplichtte de meter zodanig te (laten) gebruiken dat de elektriciteit op goede wijze kan worden gemeten.
5.6 Vast staat dat op de meter in het pand niet de originele ijkzegels aanwezig waren. De rechtbank begrijpt de stellingen van Liander aldus dat uit die bevindingen volgt dat de ijkzegels verbroken zijn, als gevolg waarvan toegang is verkregen tot het telwerk van zowel de elektriciteitsmeter als de gasmeter. [gedaagde] heeft dit niet betwist, zodat dit vast staat. Hieruit volgt dat de meter niet in de in 5.5 bedoelde zin is gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende zorg heeft betracht om dit onjuiste gebruik te voorkomen, ook als moet worden aangenomen dat hijzelf de ijkzegels niet heeft verbroken. Daartoe acht de rechtbank van belang zijn verklaring ter comparitie dat “iedereen die in de meterkast kijkt, kan zien dat een ijkzegel ontbreekt”. Uit die verklaring volgt ofwel dat hij de toestand van de aan zijn zorg toevertrouwde meter onvoldoende in de gaten heeft gehouden, ofwel dat hij de verbreking van de ijkzegels wel heeft gezien maar niet aan Liander heeft gemeld. In beide gevallen heeft hij onvoldoende zorg betracht.
5.7 Anders dan [gedaagde] heeft gesteld, doet aan dit oordeel niet af dat de in 2.4 bedoelde incassomedewerker niets over de ijkzegels heeft gezegd. Dat feit laat immers onverlet de op [gedaagde] zelf rustende plicht toe te zien op een juist gebruik van de meter. In dit licht is ook van belang dat – zoals Liander onweersproken heeft gesteld – deze medewerker met een heel ander doel bij [gedaagde] langs kwam, te weten het afsluiten van de energietoevoer. Bovendien is ter comparitie komen vast te staan dat slechts één keer een incassomedewerker bij [gedaagde] binnen is geweest, dus niet drie keer zoals hij nog bij conclusie van antwoord had gesteld. [gedaagde] kan zich in het licht van deze feiten niet achter het bezoek van de incassomedewerker verschuilen.
5.8 Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Niet gebleken is dat hem deze tekortkoming niet zou kunnen worden toegerekend.
5.9 Liander vordert primair nakoming van de verplichting van [gedaagde] voor de feitelijk geleverde energie alsnog te betalen. Voor het bestaan van deze verplichting beroept Liander zich uitsluitend op de algemene voorwaarden. Die maken echter geen onderdeel uit van de overeenkomst. Liander heeft geen andere feiten gesteld op grond waarvan – al dan niet met toepassing van artikel 6:248 lid 1 BW – geoordeeld zou moeten worden dat een dergelijke regel deel uitmaakt van de overeenkomst. Aldus kan de vordering niet worden toegewezen op grond van nakoming.
5.10 Gelet op de in 5.8 vastgestelde tekortkoming is [gedaagde] wel gehouden de als gevolg daarvan geleden schade aan de zijde van Liander te vergoeden. Liander baseert haar vordering subsidiair op schadevergoeding. Op dat punt geldt het volgende.
5.11 [gedaagde] heeft geen (gemotiveerd) verweer gevoerd tegen de stelling van Liander dat met de meter is gefraudeerd. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat Liander ten gevolge van de tekortkoming van [gedaagde] schade heeft geleden.
5.12 Bij het bepalen van de omvang van de schadevergoeding moet uitgangspunt zijn dat [gedaagde] Liander dient te brengen in de situatie die zou hebben bestaan zonder zijn tekortkoming. Zou [gedaagde] niet zijn tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst, dan zou hij hebben betaald voor (het transport van) de feitelijk aan zijn restaurant geleverde energie. Liander heeft dit uitgangspunt terecht aan haar berekening van de geleden schade ten grondslag gelegd. Ook moet als uitgangspunt worden genomen dat een exacte berekening van de door Liander geleden schade uit de aard van de zaak niet mogelijk is. Het gaat immers om het schatten van het feitelijke energieverbruik in een situatie waarin – door toedoen van [gedaagde] – dat feitelijke verbruik nu juist niet ordelijk is geregistreerd.
5.13 Bij haar schadeberekening is Liander uitgegaan van de periode oktober 2003 tot en met 14 februari 2006. Het beginmoment van deze periode heeft Liander blijkens haar stellingen bepaald op basis van de breuk die op dat moment zichtbaar is in het energieverbruik. Tegen die waarneming als zodanig heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd. Ter zake het eindmoment van 14 februari 2006 (gelegen twee weken vóór de ontdekking van de fraude) heeft [gedaagde] wel verweer gevoerd. [gedaagde] heeft gesteld dat hij zijn restaurant per eind december 2005 heeft overgedaan en dat hij in januari en februari 2006 gedetineerd was. Dit verweer slaagt niet. Het enkele feit dat [gedaagde] zijn restaurant heeft verkocht en dat hij gedetineerd was, betekent niet dat de overeenkomst tussen partijen is geëindigd. Dat [gedaagde] die overeenkomst heeft opgezegd is gesteld noch gebleken. Dat betekent dat ook de uit die overeenkomst voortvloeiende zorgplicht is blijven voortduren. Een en ander brengt mee dat bij de schadeberekening van de door Liander gehanteerde periode moet worden uitgegaan.
5.14 Liander heeft haar schade kennelijk aldus berekend dat zij het gemiddelde energieverbruik van [gedaagde] gedurende de eerste twee jaren als het feitelijke verbruik beschouwt gedurende de periode oktober 2003 tot en met 14 februari 2006 (de schadeperiode). [gedaagde] heeft hiertegenover onbetwist gesteld dat zijn bedrijfsresultaten na het eerste jaar zeer zijn teruggelopen, zodat het niet redelijk is het gemiddelde over beide eerste jaren tot uitgangspunt te nemen. [gedaagde] heeft daartoe gewezen op de berekening van Liander, waarop zichtbaar is dat zowel het gas- als het elektriciteitsverbruik in het tweede jaar fors zijn verminderd ten opzichte van het eerste jaar. Het betoog van [gedaagde] slaagt. Waar uit de cijfers van Liander zelf duidelijk wordt dat het verbruik over de eerste twee jaren fors uiteen loopt, is het gemiddelde van beide jaren niet een betrouwbaar uitgangspunt voor een reële schatting van het verbruik gedurende de daarop volgende jaren. Nu [gedaagde] onbetwist heeft gesteld dat sprake was van een dalende “tendens” in het energieverbruik, komt het de rechtbank redelijk voor dat het verbruik over (slechts) het tweede jaar wordt beschouwd als het feitelijke jaarlijkse verbruik in de jaren nadien. Liander kan bij conclusie na tussenvonnis haar schadeberekening op dit punt aanpassen. Dat mogelijk ook dan nog niet volledig recht wordt gedaan aan de dalende “tendens”, kan [gedaagde] niet baten. Het gaat hier immers om een schadeberekening die reëel moet zijn, maar niet exact kan zijn. Dat risico komt voor rekening van [gedaagde].
5.15 Voorts heeft Liander haar schadeberekening gebaseerd op meterstanden en tarieven. [gedaagde] heeft de juistheid van beide met klem betwist. Aldus staat die juistheid nog niet vast. De rechtbank zal Liander toelaten de door haar gehanteerde meterstanden en tarieven te bewijzen. Liander kan daarop betrekking hebbende stukken overleggen bij conclusie na tussenvonnis. Bij die conclusie kan zij tevens te kennen geven of en, zo ja, op welke andere wijze zij nog bewijs wil bijbrengen.
5.16 Liander heeft gesteld dat tot de schade tevens behoort de door haar af te dragen energiebelasting. [gedaagde] heeft dit betwist. Partijen strijden in dit verband over de uitleg van het begrip “levering” in de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm). Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 50 lid 1 Wbm wordt de energiebelasting geheven ter zake van de levering van elektriciteit en aardgas via een aansluiting aan de verbruiker. Uit artikel 50 lid 4 aanhef en onder a Wbm volgt dat als een levering mede wordt aangemerkt het verbruik van aardgas en elektriciteit indien die producten op andere wijze zijn verkregen dan via een levering als bedoeld in het eerste lid. Gelet op deze twee bepalingen heeft Liander op goede grond betoogd dat ook de wijze waarop [gedaagde] elektriciteit en gas heeft verkregen belastingplichtig is onder de Wbm. Liander heeft dus terecht de energiebelasting in haar schadeberekening betrokken. Wel zal Liander het berekende bedrag aan energiebelasting moeten aanpassen aan de aangepaste schadeberekening, zoals deze volgt uit 5.14 en 5.15.
5.17 Liander heeft verder gesteld dat zij over de feitelijk geleverde energie BTW moet afdragen, zodat ook de BTW tot de schade gerekend moet worden. [gedaagde] heeft betwist dat sprake is van een BTW-plichtige levering. Het standpunt van [gedaagde] is juist. Voor zover de vordering van Liander voor toewijzing in aanmerking komt, is dat op grond van schadevergoeding voor het onbemeten afnemen – dat is: diefstal – van energie. Diefstal leidt niet tot de overdracht of overgang van de macht om als eigenaar over een goed te beschikken als bedoeld in artikel 3 lid 1 onder a Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Ook is geen sprake van één van de andere in de artikelen 3 tot en met 4 Wet OB genoemde belastbare feiten. Dit wordt niet anders in het licht van het door Liander ingeroepen arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 14 juli 2005 (BAT/België). Weliswaar houdt het Hof daarin voor mogelijk dat ná een diefstal alsnog BTW verschuldigd is, maar die mogelijkheid koppelt het Hof nadrukkelijk aan na de diefstal plaatsgevonden transacties, zoals de invoer en verkoop van gestolen sigaretten. Die situatie doet zich hier niet voor. De vordering moet aldus worden afgewezen voor zover zij betrekking heeft op BTW.
5.18 Liander heeft ook gesteld dat zij tot een bedrag van € 1.253,30 kosten heeft moeten maken ter vaststelling van de aansprakelijkheid en de schade en in verband met afsluiting van de oude meters en aansluiting van nieuwe. [gedaagde] heeft deze schadepost niet betwist. In zoverre komt de vordering dus voor toewijzing in aanmerking.
5.19 De vordering inzake buitengerechtelijke incassokosten zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. De door Liander gestelde werkzaamheden – samenstellen van het dossier, sommeren van [gedaagde] en inwinnen van inlichtingen – kunnen niet worden beschouwd als werkzaamheden anders dan ter instructie van de procedure. Voor dergelijke werkzaamheden bevat de proceskostenveroordeling een vergoeding.
5.20 Als verweer heeft [gedaagde] bij conclusie van antwoord nog aangevoerd dat de schadeberekening van Liander leidt tot een absurd hoog bedrag aan energiekosten, gelet op de maandelijkse voorschotnota’s die hij al betaald heeft. Ter comparitie heeft Liander op dit punt gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft gesteld dat het – door Liander aan de schadeberekening ten grondslag gelegde – gemiddelde verbruik van [gedaagde] over de eerste twee jaren voor een restaurant niet ongebruikelijk is, dat het in de fraudeperiode geregistreerde verbruik “onmogelijk” is en dat het van allerlei omstandigheden afhangt of een bepaald geschat verbruik reëel is, waaronder de ouderdom van de apparatuur en de vraag of bij het onderhavige restaurant de deuren openstaan. Ter comparitie heeft [gedaagde] op zijn beurt volstaan met herhaling van zijn stelling dat de berekening van Liander “absurd” is. In het licht van de uitvoerige reactie van Liander is dat onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank gaat dan ook aan het hier bedoelde verweer van [gedaagde] voorbij.
5.21 Uit het voorgaande volgt dat Liander zich bij conclusie na tussenvonnis over een aantal punten nog dient uit te laten. [gedaagde] kan bij antwoordconclusie reageren. In afwachting van deze conclusiewisseling zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
6 De beslissing
De rechtbank,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 12 augustus 2009 voor het nemen van een conclusie na tussenvonnis als bedoeld in 5.14 en 5.15 door Liander, waarna [gedaagde] bij antwoordconclusie kan reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
1980/204