ECLI:NL:RBROT:2009:BJ3610

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
948925
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van premie en kosten uit hoofde van autoverzekering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 3 juni 2009, gaat het om een geschil tussen Fortis ASR Verzekeringen N.V. en een gedaagde over de betaling van premie voor een autoverzekering. Fortis vordert betaling van een openstaande premie van € 541,46, evenals buitengerechtelijke kosten en vervallen rente. De gedaagde stelt dat hij geen premie meer verschuldigd is, omdat de auto sinds 16 november 2007 niet meer op zijn naam staat. Hij heeft een nieuw polisblad ontvangen waarop zijn premie op € 0,00 is gesteld, wat volgens hem betekent dat de verzekering is beëindigd.

De rechtbank oordeelt dat de verzekering niet automatisch eindigt door de overschrijving van de auto op naam van de echtgenote van de gedaagde. De voorwaarden van de verzekering geven aan dat de verzekering eindigt wanneer de verzekerde geen belang meer heeft bij de verzekerde zaak en de feitelijke macht verliest. De rechtbank concludeert dat de gedaagde nog steeds belang had bij de verzekering, aangezien de auto op naam van zijn echtgenote is overgeschreven. De rechtbank wijst de vordering van Fortis toe, maar kent de wettelijke rente pas toe vanaf 14 dagen na de uitspraak, gezien de onduidelijkheid die is ontstaan door het onjuiste polisblad.

Daarnaast worden de gevorderde buitengerechtelijke kosten afgewezen, omdat Fortis niet voldoende heeft aangetoond dat de gedaagde op de hoogte was van de voortzetting van de verzekering. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke communicatie tussen verzekeraars en verzekerden, vooral bij wijzigingen in de verzekeringsovereenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector kanton
Locatie Rotterdam
vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap
FORTIS ASR VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 5 december 2008,
gemachtigde: Blume Stolker & Roel Gerechtsdeurwaarders te ‘s-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “Fortis” respectievelijk “[gedaagde]”.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
- het exploot van dagvaarding;
- de conclusie van antwoord met drie producties;
- de conclusie van repliek met zes producties;
- de conclusie van dupliek met drie producties.
De uitspraak van het vonnis is door de kantonrechter bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties staat tussen partijen – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende vast:
- Tussen partijen is een verzekeringsovereenkomst tot stand gekomen voor onder meer de personenauto met het kenteken 43-JJ-RJ.
- De auto met kenteken 43-JJ-RJ is op 16 november 2007 overgeschreven op naam van [echtgenote], de echtgenote van [gedaagde].
3. De stellingen van partijen
3.1. Fortis heeft primair gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan haar van in totaal € 733,01 vermeerderd met rente en kosten. Fortis vordert subsidiair de premie van beide bij Fortis verzekerde auto’s tot 16 november 2008 respectievelijk 8 november 2008.
3.2. Aan haar primaire vordering heeft Fortis ten grondslag gelegd dat [gedaagde], ondanks sommaties, in gebreke is gebleven met betaling van de verschuldigde premie voor de verzekering van een personenauto tot een bedrag van € 541,46. Naast dit bedrag maakt Fortis aanspraak op buitengerechtelijke kosten ad € 178,50 en op vervallen rente ad € 13,05.
3.3. [gedaagde] heeft tegen de vordering aangevoerd dat nu de auto vanaf 16 november 2007 niet meer op zijn naam stond, hij met ingang van deze datum ook niet langer premie verschuldigd is. Dit heeft [gedaagde] aan Fortis kenbaar gemaakt. Op 22 februari 2008 heeft [gedaagde] een nieuw polisblad ontvangen waarop vermeld staat dat zijn premie is aangepast naar € 0,00. [gedaagde] betwist de gevorderde rente en kosten.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Tussen partijen is een verzekeringsovereenkomst geloten. [gedaagde] is van mening dat deze overeenkomst is geëindigd door het feit dat de verzekerde auto sinds 16 november 2007 niet langer op zijn naam staat. In artikel 5 lid 3 van de algemene voorwaarden bij de verzekeringsovereenkomst is vermeld dat de verzekering eindigt, zodra de verzekerde geen belang meer heeft bij de verzekerde zaak en de verzekerde daarover de feitelijke macht verliest. Hoewel de verzekeringnemer doorgaans geen belang meer zal hebben bij een verzekerde auto wanneer hij deze heeft overgeschreven, hoeft dat niet altijd het geval te zijn. Nu de auto in de onderhavige zaak op naam van de echtgenote van [gedaagde] is komen te staan, kan niet zonder meer geconcludeerd worden dat [gedaagde] geen belang meer heeft bij de verzekerde auto en evenmin dat hij daarover de feitelijke macht is verloren. [gedaagde] mocht er op grond van de algemene voorwaarden dan ook niet vanuit gaan dat de verzekeringsovereenkomst door de enkele overschrijving beëindigd zou worden. Daarnaast is niet gebleken dat [gedaagde] de verzekeringsovereenkomst op andere wijze heeft opgezegd, waardoor de overeenkomst tussen partijen is blijven voortduren. [gedaagde] is de gevorderde premie dan ook in beginsel verschuldigd.
4.2. [gedaagde] beroept zich voor de beëindiging van de overeenkomst op het op 22 februari 2008 toegestuurde polisblad, waarin de premie op € 0,00 wordt gesteld. Deze polis betreft volgens Fortis echter een intern royementsaanhangsel dat per abuis naar [gedaagde] is gestuurd. Fortis heeft daarbij gesteld dat [gedaagde] al bij brief van 5 december 2007 van zijn tussenpersoon op de hoogte is gebracht van het feit dat de verzekering niet beëindigd werd op grond van het toegestuurde vrijwaringsbewijs. [gedaagde] ontkent dat hij deze brief heeft ontvangen, waardoor er in rechte niet vanuit gegaan worden dat [gedaagde] op 5 december 2007 op de hoogte was van het standpunt van Fortis dat de overeenkomst niet beëindigd werd. Het is in die situatie begrijpelijk dat [gedaagde] na het – al dan niet per abuis – toezenden van het polisblad 22 februari 2008 in de veronderstelling verkeerde dat de verzekering was beëindigd. Vanaf 11 juni 2008 heeft Fortis [gedaagde] echter herhaaldelijk aangemaand om de openstaande premie alsnog te betalen, waardoor [gedaagde] in ieder geval vanaf dat moment bekend kan worden verondersteld met het standpunt van Fortis dat de verzekering niet beëindigd was. [gedaagde] komt dan ook geen beroep toe op het per abuis toegestuurde polisblad. Vastgesteld moet worden dat de verzekering daardoor pas na opzegging door Fortis is geëindigd. De gevorderde hoofdsom zal daarom worden toegewezen.
4.3. Nu de hoofdsom toewijsbaar is, komt de gevorderde wettelijke rente voor toewijzing in aanmerking. Over de verschuldigdheid van de vordering heeft, mede door het door Fortis toegestuurde onjuiste polisblad, echter lange tijd onduidelijkheid bestaan. In de gegeven omstandigheden kan daarom niet worden verlangd dat de in deze periode vervallen wettelijke rente door [gedaagde] wordt voldaan. Deze wettelijke rente zal om die reden worden toegewezen vanaf 14 dagen na datum van dit vonnis.
4.4. [gedaagde] is herhaaldelijk aangemaand over de openstaande premie. Er is dan ook voldoende vast komen te staan dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Er is echter niet gebleken dat Fortis [gedaagde], nu er niet vanuit gegaan kan worden dat [gedaagde] de brief van 5 december 2007 heeft ontvangen, anderszins op de hoogte is gesteld van het feit dat de verzekering niet beëindigd zou worden als gevolg van de overschrijving. Daarnaast is niet gebleken dat Fortis op enig tijdstip aan [gedaagde] heeft laten weten dat het nieuwe polisblad op een vergissing berust – anders dan door opnieuw aanmaningen te sturen – waardoor de onduidelijkheid over de verschuldigde premie is blijven voortbestaan. Gezien deze omstandigheden zijn de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet in redelijkheid gemaakt en zullen dan ook worden afgewezen.
4.5. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Fortis tegen kwijting te betalen € 541,46 (vijfhonderdeenenveertig euro en zesenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 3 juni 2008 tot aan de dag der algehele voldoening, een en ander een bedrag van € 5.000,00 niet te boven gaand;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Fortis vastgesteld op € 241,94 aan verschotten en € 200,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.