Zaak-/rolnummer: 306548 / HA ZA 08-1126
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[oppasante],
wonende te [woonplaats],
opposante,
advocaat mr. M. Bonarius,
de publiekrechtelijke rechtspersoon DE GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
geopposeerde,
advocaat mr. R.W. van Harmelen.
Partijen worden hierna aangeduid als "[opposante]" respectievelijk "de gemeente".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 26 maart 2008 en de door [opposante] overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 13 augustus 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 17 december 2008.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 Op 2 december 2005 is door medewerkers van de gemeente in een pand aan de [adres1] te [woonplaats] (hierna het pand) een hennepkwekerij aangetroffen. Blijkens een huurovereenkomst d.d. 26 augustus 2005 huurde [opposante] destijds het pand. Tevens stond [opposante] destijds bij Eneco als klacht geregistreerd op bovenstaand adres.
2.2 In opdracht van de gemeente heeft de Roteb de hennepkwekerij op diezelfde datum ontmanteld, waarbij 410 hennepplanten, 28 armaturen, 28 assimilatielampen, 28 transformatoren, 2 afzuigers, 3 filters, 1 dompelpomp, 2 bevloeiingsinstallaties, 2 thermo-hydrometers, 1 relaiskast, 5 tijdschakelaars, 1 fan-controller, 1 klimaat controller, 1 ventilator, 1 jerrycan (5 liter), 5 kilo meststoffen uit kweek van hennep en 5,1 kilo gasontladingslampen in beslag zijn genomen, afgevoerd en vernietigd.
2.3 De Dienst Stedenbouw + Volkshuisvesting van de gemeente (hierna DS+V) heeft op 5 januari 2006 het besluit tot toepassing van bestuursdwang (hierna het besluit) schriftelijk aan [opposante] kenbaar gemaakt door dit besluit te verzenden naar het adres waarop [opposante] volgens de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven stond, te weten [adres2] te [woonplaats]. In het besluit werd [opposante] medegedeeld dat de kosten verbonden aan de ontmanteling van de hennepkwekerij op haar zullen worden verhaald. [opposante] heeft geen bezwaar ingesteld tegen dit besluit.
2.4 Bij brief van 28 februari 2006 heeft DS+V [opposante] verzocht de kosten verbonden aan de ontmanteling ad € 3.421,25, binnen dertig dagen na dagtekening factuur aan de gemeente te betalen. Ondanks aanmaning bij brief van 23 mei 2006 heeft [opposante] de rekening van de gemeente onbetaald gelaten.
2.5 De gemeente heeft op 29 juni 2006 een dwangbevel uitgevaardigd, tot invordering van de kosten van bestuursdwang, vermeerderd met 15 % invorderingskosten en de verschuldigde rente met ingang van 29 maart 2006.
3 De vordering en het verweer
De vordering luidt - verkort weergegeven - om [opposante] tot goed opposante te verklaren tegen het dwangbevel en dit dwangbevel nietig te verklaren, althans buiten effect te stellen, met veroordeling van de gemeente in de kosten van de procedure bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, onder ongegrondverklaring van het verzet, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [opposante] in de kosten van het geding.
Op hetgeen [opposante] aan haar vordering en de gemeente aan haar verweer ten grondslag hebben gelegd, wordt hierna - voor zover rechtens relevant - ingegaan.
4 De beoordeling
4.1 De rechtbank zal allereerst de stelling van [opposante] beoordelen dat het dwangbevel nietig is nu dit niet is ondertekend door de burgemeester. De gemeente heeft betwist dat het dwangbevel nietig is door aan te voeren dat de loco-burgemeester het dwangbevel heeft ondertekend, die daartoe bevoegd is. [opposante] heeft niet betwist dat het dwangbevel inderdaad door de loco-burgemeester is ondertekend. Zij heeft wel aangevoerd dat uit het dwangbevel niet af te leiden is wie de loco-burgemeester is doch dit is voor de geldigheid van het dwangbevel niet van belang, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. [opposante] heeft evenmin betwist dat de loco-burgemeester bevoegd is om, bij afwezigheid van de burgemeester, hem te vervangen, zodat ook dat vast staat. Nu vervanging door de loco-burgemeester ook impliceert het tekenen van besluiten in plaats van de burgemeester, gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van [opposante] dat het dwangbevel nietig is.
4.2 De rechtbank gaat ook voorbij aan de stelling van [opposante] dat het dwangbevel analoog aan artikel 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) is verjaard, hetgeen zij onderbouwt door te stellen dat het dwangbevel d.d. 29 juni 2006 eerst door betekening op 15 februari 2008 ter kennis van haar is gekomen. De gemeente heeft deze stelling terecht betwist nu de beperkte verjaringsduur van zes maanden van voornoemd artikel enkel ziet op verbeurde dwangsommen en niet, zoals in casu het geval is, op invordering van kosten van bestuursdwang.
4.3 In de dagvaarding heeft [opposante] aangevoerd dat zij het besluit nimmer heeft ontvangen. De gemeente heeft in dit kader bij conclusie van antwoord aangevoerd dat het besluit conform artikel 3:41 Awb bekend is gemaakt.
Ter gelegenheid van de comparitie heeft [opposante] bevestigd dat zij ten tijde van het verzenden van het besluit stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres2] te [woonplaats] naar welk adres de gemeente het besluit heeft verzonden. Mitsdien stelt de rechtbank vast dat de bekendmaking van het besluit voldoet aan artikel 3:41 Awb en op grond van artikel 3:40 Awb in werking is getreden. Dat [opposante] niet kennis heeft genomen van het besluit doordat zij niet vaak thuis was en haar zus, met wie zij samenwoonde, haar vaak de post niet gaf, komt voor haar eigen rekening en risico.
4.4 Nu [opposante] geen bezwaar heeft ingesteld tegen het besluit, staat vast dat het besluit formele rechtskracht heeft gekregen. [opposante] heeft aangevoerd dat een uitzondering op het beginsel van formele rechtskracht moet worden gemaakt vanwege klemmende redenen, die - kort gezegd - erin zijn gelegen dat sprake is van vervalsing van onder meer de huurovereenkomst, dat [opposante] nimmer het pand heeft gehuurd en [opposante] ten onrechte als overtreedster is aangemerkt door de gemeente. De gemeente wenst vast te houden aan het beginsel van formele rechtskracht.
4.5 De rechtbank stelt voorop dat indien tegen een besluit een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan en daar geen gebruik van is gemaakt, de burgerlijke rechter in beginsel van de geldigheid en rechtmatigheid van het besluit moet uitgaan. Op dit beginsel kan enkel op grond van bijzondere omstandigheden een uitzondering worden gemaakt. Op grond van vaste jurisprudentie (zie HR 16 mei 1986, NJ 1986, 723 en HR 24 december 1976, NJ 1977/380) valt aan de volgende bijzondere omstandigheden te denken.
Ten eerste de omstandigheid dat de belanghebbende niet in bezwaar of beroep is gegaan omdat hij niet wist en ook niet behoefde te weten dat dit kon. Deze omstandigheid doet zich in casu niet voor, zoals volgt uit 4.3.
Een tweede omstandigheid is dat door de publiekrechtelijke rechtspersoon in kwestie niet betwist wordt dat het besluit in strijd met het recht is, hetgeen niet gesteld is of gebleken. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Naar aanleiding van hetgeen [opposante] terzake ter comparitie heeft aangevoerd, heeft de gemeente betwist dat zij [opposante] ten tijde van het besluit ten onrechte als overtreedster heeft aangemerkt. De gemeente wijst erop dat hetgeen [opposante] terzake heeft aangevoerd door haar in een bezwaarprocedure uiteengezet had moeten worden. Thans wenst de gemeente de formele rechtskracht van het besluit te handhaven. Daaraan voegt zij toe dat, ondanks hetgeen [opposante] heeft aangevoerd, nog steeds niet vast staat dat [opposante] niets te maken heeft gehad met de hennepkwekerij in het pand. Met betrekking tot dit laatste overweegt de rechtbank dat hetgeen [opposante] terzake heeft aangevoerd inderdaad teveel onbeantwoorde vragen oproept over de rol van [opposante] en die van haar vriend Mo met betrekking tot de vervalsingen van de huurovereenkomst en de met Eneco gesloten overeenkomst en hun rol met betrekking tot de hennepkwekerij in het pand. Mitsdien staat niet onomstotelijk vast dat het besluit in strijd met het recht is genomen en is geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering op het beginsel van de formele rechtskracht moet worden gemaakt.
Ook overigens heeft [opposante] geen bijzondere omstandigheden gesteld of is daarvan gebleken zodat de rechtbank zal uitgaan van de formele rechtskracht van het besluit.
4.6 Het vorengaande betekent dat hetgeen [opposante] in deze procedure heeft aangevoerd terzake het ten onrechte als overtreedster te zijn aangemerkt, zal worden gepasseerd.
4.7 De rechtbank komt voorts toe aan de in de dagvaarding ingenomen stelling van [opposante] dat de gemeente niet 15% aan invorderingskosten in rekening mag brengen ten laste van [opposante], aangezien de gemeente geen invorderingskosten heeft gemaakt, anders dan het uitvaardigen van een dwangbevel. De gemeente heeft bij conclusie van antwoord deze stelling gemotiveerd betwist door te onderbouwen welke werkzaamheden ten behoeve van de invordering van de kosten van bestuursdwang zijn uitgevoerd, anders dan het uitvaardigen van het dwangbevel, voor welke werkzaamheden zij kosten heeft gemaakt. Het had op de weg van [opposante] gelegen om haar stelling vervolgens nader te motiveren, hetgeen zij niet heeft gedaan, zodat haar stelling als onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd wordt gepasseerd.
4.8 Resteert de stelling van [opposante] dat de verschuldigdheid van de rente eerst per exploit van 15 februari 2008 is aangezegd, op grond waarvan de rechtbank begrijpt dat [opposante] meent voor die tijd geen rente verschuldigd te zijn. De gemeente betwist dit door aan te voeren dat de wettelijke rente per 29 maart 2006 is verschuldigd nu [opposante] heeft verzuimd om de kosten voor het toepassen van bestuursdwang voor 29 maart 2006 te voldoen. De rechtbank overweegt als volgt.
De gemeente heeft [opposante] eerst bij brief van 28 februari 2006 verzocht de kosten van bestuursdwang voor 29 maart 2006 te voldoen. De brief is niet aldus geredigeerd dat [opposante] reeds in gebreke wordt gesteld op het moment dat zij haar betalingsverplichting niet binnen de gestelde betalingstermijn zou nakomen. Bovendien stelt de gemeente [opposante] in voormelde brief niet aansprakelijk voor de vertragingschade. Om deze redenen kan de brief van 28 februari 2006 naar het oordeel van de rechtbank niet als ingebrekestelling worden beschouwd, zodat [opposante] niet reeds vanaf 29 maart 2006 in verzuim is geraakt.
De brief van 23 mei 2006 van de gemeente kan wel als een ingebrekestelling worden aangemerkt nu [opposante] middels deze brief wordt aangemaand binnen een termijn van tien dagen na dagtekening haar betalingsverplichting alsnog na te komen bij gebreke waarvan zij aansprakelijk is voor de vertragingschade. [opposante] heeft niet betwist dat de aanmaningsbrief is aangekomen op het adres [adres2] te [woonplaats] zodat de gemeente een beroep kan doen op de inhoud van deze brief. Nu [opposante] de in de brief genoemde betalingstermijn van tien dagen na dagtekening heeft laten verstrijken zonder enige betaling te verrichten, is zij per 3 juni 2006 in verzuim geraakt en eerst vanaf die datum wettelijke rente verschuldigd over het door de gemeente gevorderde bedrag aan kosten van bestuursdwang. Met het oog hierop zal het dwangbevel buiten effect worden gesteld voor zover daarbij wettelijke rente wordt ingevorderd vanaf een datum die voor 3 juni 2006 is gelegen.
4.9 [opposante] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van de procedure worden veroordeeld, ook in die van haarzelf.
5 De beslissing
De rechtbank,
stelt het dwangbevel buiten effect voor zover daarbij wettelijke rente wordt ingevorderd vanaf een datum die voor 3 juni 2006 is gelegen;
veroordeelt [opposante] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente bepaald op € 254,- aan vast recht en op € 768,- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voorzover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Witkamp.
Uitgesproken in het openbaar.
2054/1582