Zaak-/rolnummer: 322378 / HA ZA 09-146
VONNIS van de enkelvoudige kamer inzake de vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding in de zin van artikel 223 Rv in de zaak van:
1. [eiser 1],
gevestigd te Zeist,
2. [eiser 2],
wonende te Laren,
3. [eiser 3],
wonende te Bunnik,
4. [eiser 4],
wonende te Baarn,
eisers in conventie in de hoofdzaak,
verweerders in reconventie in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. J. Kneppelhout,
[gedaagde],
wonende te Ouddorp,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A.F. Ammerlaan.
Eisers in de hoofdzaak worden hierna gezamenlijk aangeduid als “[eisers]”. Eiseres in de hoofdzaak onder 1 wordt ook aangeduid als “[eiseres 1]”. Eiseressen in de hoofdzaak onder 2 tot en met 4 worden tevens aangeduid als “[eiseressen 2 t/m 4]”. Gedaagde in de hoofdzaak wordt aangeduid als “[gedaagde]”.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 8 december 2008;
- twee aktes overlegging producties aan de zijde van [eisers];
- conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie en conclusie van eis in het incident, met producties;
- conclusie van antwoord in het incident;
- de stukken van de op verzoek van [eisers] en ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslagen.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1 De erven zijn de dochters van [eiser 1] (hierna aangeduid met zijn voornaam: [eiser 1]). [eiser 1] was bij leven tevens bestuurder van [eiseres 1].
2.2 In de zomer van 2008 heeft [gedaagde] via een datingsite kennis gemaakt met [eiser 1]. Tot en met de eerste week van oktober 2008 hebben zij veelvuldig contact met elkaar gehad, waaronder contact per e-mail.
2.3 [eiser 1] heeft [gedaagde] juwelen cadeau gedaan, waaronder een armband.
2.4 Op 3 september 2008 heeft [eiser 1] vanaf de rekening van [eiseres 1] een bedrag van
€ 10.000,= overgemaakt op de rekening van [gedaagde].
2.5 Voorts heeft [eiser 1] op 29 september 2008 voor een bedrag van € 46.201,= een BMW type X3 gekocht en deze aan [gedaagde] cadeau gedaan. [eiser 1] heeft het aan de autoverkoper verschuldigde bedrag (de koopsom minus een bedrag in verband met de inruil van een andere auto) betaald vanaf de rekening van [eiseres 1].
2.6 Op 29 september 2008 heeft [eiser 1] – evenzeer vanaf de rekening van [eiseres 1] – een bedrag van € 300,= aan [gedaagde] overgemaakt in verband met telefoonkosten voor haar kinderen.
2.7 Op 14 oktober 2008 is [eiser 1] overleden.
2.8 Op 15 oktober 2008 heeft [gedaagde] aan [eiseressen 2 t/m 4] per e-mail onder meer het volgende bericht:
“Mijn levensomstandigheden waren in zijn [[eiser 1]’] ogen onder de maat. Hierdoor deed hij allerlei ongevraagde bestellingen en aankopen. Sommige heb ik kunnen terugdraaien of verzwakken. Andere dingen heb ik in liefde ontvangen.
[…]
Ik heb ervoor gekozen te handelen uit liefde. […] Daarom zal ik alles wat jullie vader mij uit liefde heeft gegeven zo snel mogelijk terug laten bezorgen.”
2.9 Per e-mail van 16 oktober 2008 hebben [eiseressen 2 t/m 4] aan [gedaagde] bericht “de auto, sieraden en andere spullen” bij [gedaagde] te zullen komen ophalen.
2.10 [gedaagde] heeft de in 2.8 en 2.9 bedoelde zaken niet aan [eiseressen 2 t/m 4] afgegeven. Op 26 oktober 2008 heeft [gedaagde] in dit verband het volgende aan [eiseressen 2 t/m 4] gemeld:
“Met name de ‘fouten’ die hij, voor zijn gevoel, gemaakt had in het verleden wilde hij niet nog een keer herhalen. Daarmee verklaarde hij zijn houding ten aanzien van mij.
Eén van de duidelijkste overtuigingen die hij had, was dat hij graag voor mij en mijn kinderen wilde zorgen, in alle opzichten. Dit is tussen ons meerdere malen besproken en hij heeft dit ook in verschillende bewoordingen geschreven.
Wat mij betreft zie ik dit gegeven als zijn laatste wil.
Datgene wat hij besloten heeft tijdens zijn leven zal ik niet terugdraaien na zijn dood.”
2.11 Op 25 november 2008 hebben [eisers] ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag doen leggen onder enkele banken. Ook hebben [eisers] een in eigendom aan [gedaagde] toebehorende onroerende zaak alsook de in 2.5 bedoelde auto in conservatoir beslag doen nemen.
3 De vordering in het incident
De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [eisers] hoofdelijk te veroordelen alle gelegde conservatoire beslagen op te heffen, op straffe van een dwangsom en met kostenveroordeling.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [gedaagde] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 In de hoofdzaak vorderen [eisers] onder meer vernietiging van schenkingen van [eiser 1] aan [gedaagde] en teruggave door [gedaagde] van ontvangen goederen en gelden. De vordering in het incident strekt tot opheffing van de conservatoire beslagen gelegd in het kader van die hoofdzaak. Er is dus voldoende samenhang in de zin van artikel 223 Rv.
3.2 [gedaagde] wordt ernstig gehinderd door de conservatoire beslagen. De auto heeft zij nodig voor haar werk, de bankrekeningen voor het onderhoud van haarzelf en haar kinderen. Zij heeft dus een spoedeisend belang bij de vordering.
3.3 [eisers] leggen aan hun vordering in de hoofdzaak primair ten grondslag dat de schenkingen door [eiser 1] aan [gedaagde] zijn tot stand gekomen onder invloed van misbruik van omstandigheden. [eisers] hebben deze stelling echter op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
3.4 Subsidiair en meer subsidiair beroepen [eisers] zich op een schenking van [gedaagde] op basis van de in 2.8 weergegeven email dan wel op een nader met [gedaagde] gesloten overeenkomst. Een dergelijke overeenkomst (van schenking) is echter nooit tot stand gekomen. Bovendien heeft [gedaagde] een eventuele overeenkomst naderhand wegens een wilsgebrek vernietigd.
3.5 Gelet op het voorgaande is summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering van [eisers], zodat de beslagen moeten worden opgeheven.
3.6 Ook een afweging van belangen moet tot die conclusie leiden. De beslagen drukken immers zeer zwaar op [gedaagde].
4 Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
[eisers] hebben daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 Van een summierlijk ondeugdelijke vordering is geen sprake. [eisers] hebben feiten gesteld, waaruit – mede gelet op de bewijslastverdeling, zoals volgt uit artikel 7:176 BW – voldoende blijkt dat [eiser 1] labiel was en dat [gedaagde] van die situatie misbruik heeft gemaakt. Bovendien hebben [eisers] zich (meer) subsidiair beroepen op een schenking door [gedaagde]. Niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan die overeenkomst onder invloed van dwang of druk zou zijn gesloten. Ten slotte hebben [eisers] gemotiveerd gesteld dat het door [eiser 1] betaalde bedrag van € 10.000,= een lening betrof.
4.2 De belangen van [gedaagde] bij opheffing van de beslagen wegen niet zwaarder dan die van [eisers] bij handhaving ervan. Uit de stellingen van [gedaagde] en uit de e-mails blijkt dat zij financiële problemen heeft. Bovendien bestaat er gerede kans dat de auto aan verhaal wordt onttrokken. De verhaalsrisico’s van [eisers] zijn dus zeer groot.
4.3 Ten slotte geldt dat het beslag op de bankrekeningen niet is overbetekend, zodat deze beslagen geen doel treffen. [gedaagde] heeft van die beslagen dus ook geen hinder.
5 De beoordeling
5.1 Niet in geschil is dat tussen de provisionele vordering en de vordering in de hoofdzaak samenhang bestaat als bedoeld in artikel 223 lid 2 Rv.
5.2 [gedaagde] heeft gesteld dat zij hinder ondervindt door de gelegde conservatoire beslagen, onder meer omdat zij als gevolg van het beslag de auto niet kan gebruiken terwijl zij deze nodig heeft voor haar werk. [eisers] hebben een en ander niet betwist. De rechtbank leidt uit deze (aldus vaststaande) feiten af dat [gedaagde] voldoende belang heeft bij haar provisionele vordering.
5.2 Aan haar vordering heeft [gedaagde] ten grondslag gelegd dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering van [eisers] in de hoofdzaak is gebleken. Op grond van artikel 705 lid 2 Rv worden gelegde conservatoire beslagen onder meer opgeheven indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van de vordering van de beslaglegger of van de onnodigheid van het beslag. Het oordeel hieromtrent vergt – behalve een summiere beoordeling van de vordering in de hoofdzaak – een afweging van enerzijds de belangen van de beslagleggers bij handhaving van het beslag en anderzijds de belangen van de beslagene bij opheffing ervan. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank als volgt.
5.3 [eisers] hebben aan hun vordering in de hoofdzaak primair ten grondslag gelegd dat de schenkingen van [eiser 1] aan [gedaagde] zijn tot stand gekomen onder invloed van misbruik van omstandigheden, en om die reden vernietigbaar zijn. [gedaagde] heeft het gestelde misbruik van omstandigheden gemotiveerd betwist.
5.4 Ter onderbouwing van hun standpunt hebben [eisers] onder meer gewezen op de vele e-mails die [eiser 1] en [gedaagde] aan elkaar gestuurd hebben. Uit die e-mails volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat [eiser 1] de nog kort durende relatie met [gedaagde] graag wilde verdiepen, onder meer door met elkaar in het huwelijk te treden. Ook volgt uit die e-mails dat [gedaagde] op haar beurt juist (enige) afstand wilde houden en [eiser 1] in zijn haast wilde afremmen. Op deze pogingen afstand te houden reageerde [eiser 1] meermalen in heftige bewoordingen, zo blijkt evenzeer uit de e-mails. Deze omstandigheden kunnen er op zichzelf op wijzen dat [eiser 1] ten tijde van de schenkingen verkeerde in bijzondere omstandigheden, meer concreet in een situatie van afhankelijkheid ten opzichte van [gedaagde]. Voorshands is niet onaannemelijk dat [eiser 1] door die afhankelijkheid tot de schenkingen is bewogen. Niet ter discussie staat dat [gedaagde] die schenkingen heeft aanvaard. In dat vaststaande feit is – althans in deze incidentele procedure – voldoende grond gelegen aan te nemen dat [gedaagde] de schenkingen heeft bevorderd. Ten slotte moet voorshands worden aangenomen dat de situatie van afhankelijkheid van [eiser 1] voor haar kenbaar was. Die afhankelijkheid kwam immers onder meer tot uitdrukking in aan haar gerichte e-mails.
5.5 Uit het bovenstaande volgt dat van een kennelijk ondeugdelijke vordering van [eisers] geen sprake is. Daarbij komt mede gewicht toe aan artikel 7:176 BW, op grond waarvan in een geval als het onderhavige de bewijslast ter zake van het ontbreken van misbruik van omstandigheden in beginsel op [gedaagde] rust.
5.6 Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven wat de precieze waarde is van de geschenken van [eiser 1] en of het doen van dergelijke geschenken voor [eiser 1] ongebruikelijk was. Een lagere waarde van de geschenken of het niet ongebruikelijk zijn van het doen van dergelijke geschenken maakt de vordering van [eisers] in het licht van het voorgaande immers nog niet kennelijk ondeugdelijk.
5.7 Ook indien niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering is gebleken, kan een afweging van belangen meebrengen dat de conservatoire beslagen moeten worden opgeheven. Met betrekking tot de onderscheiden beslagen overweegt de rechtbank in dat verband als volgt.
5.8 Ten aanzien van de opheffing van het beslag op de onroerende zaak heeft [gedaagde] geen specifiek belang gesteld. Gelet op het in 5.5 gegeven oordeel, bestaat dan ook geen grond dat beslag op te heffen.
5.9 Ten aanzien van de beslagen op de bankrekeningen geldt het volgende. Bij conclusie van antwoord in het incident hebben [eisers] gesteld dat de vordering van [gedaagde] “geen doel raakt” omdat het beslag niet is overbetekend. De rechtbank begrijpt deze stellingen aldus dat de dagvaarding in de hoofdzaak in strijd met het bepaalde in artikel 721 Rv niet aan de banken is betekend. Dat wordt bevestigd door de door [eisers] in het geding gebrachte beslagstukken. Bij die stukken bevinden zich geen stukken waaruit de hier bedoelde betekening blijkt. Dat betekent dat de onder de banken gelegde beslagen nietig zijn. Niet uitgesloten kan evenwel worden dat [gedaagde] nog altijd hinder ondervindt van de (oorspronkelijk) gelegde beslagen. Daarom heeft zij er belang bij dat die beslagen worden opgeheven voor het geval deze nog zouden bestaan. De zojuist weergegeven stellingen van [eisers] in dit verband kunnen niet anders worden verstaan dan dat zij zich tegen die opheffing niet verzetten. De rechtbank zal daarom de hier bedoelde beslagen opheffen voor het geval deze nog bestaan. Uit de door [eisers] overgelegde stukken maakt de rechtbank op dat zij in elk geval beslag hebben doen leggen onder Postbank en onder ABN Amro Bank. In het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag wordt ook gesproken van te leggen beslag onder ING Groep. Om die reden zal de rechtbank zekerheidshalve ook de opheffing gelasten van een mogelijk onder laatstgenoemde bank gelegd beslag.
5.10 Ten aanzien van het beslag op de auto geldt het volgende. [gedaagde] heeft gesteld dat zij de auto nodig heeft voor haar werk. Verdere onderbouwing van haar belang bij opheffing van het beslag heeft [gedaagde] niet gegeven. Zo is gesteld noch gebleken op welke wijze en tegen welke (extra) kosten zij haar werk verricht sinds de beslaglegging op de auto. Evenmin is gesteld of gebleken dat het beslag op de onroerende zaak [eisers] voldoende verhaalsmogelijkheden biedt. Ten slotte moet worden aangenomen dat de auto – gelet op de aankoopprijs (zie 2.5) – een wezenlijk deel van de vordering van [eisers] vertegenwoordigt, ook indien rekening wordt gehouden met afschrijvingen. In het licht van het oordeel weergegeven in 5.5, brengt dit alles mee dat aan het belang van [gedaagde] bij opheffing van het beslag op de auto minder gewicht toekomt dan aan het belang van [eisers] bij het verzekeren van voldoende verhaalsmogelijkheden. Op dit punt zal de vordering dus worden afgewezen.
5.11 De proceskosten zullen worden gereserveerd tot de uitspraak in de hoofdzaak. De rechtbank ziet aanleiding de gevorderde dwangsom te matigen tot een bedrag van € 1.000,= voor elke dag of elk deel daarvan dat [eisers] met de in 5.9 bedoelde opheffing in gebreke blijven. Tevens zal aan de te verbeuren dwangsommen een maximum van
€ 25.000,= worden gesteld.
5.12 In de hoofdzaak zal de rechtbank een verschijning van partijen ter terechtzitting bevelen teneinde een schikking te beproeven en tot het geven van inlichtingen. De rechtbank verzoekt [eisers] ter voorbereiding op de terechtzitting toe te zenden de in onderdeel 3 van de incidentele conclusie van antwoord genoemde verklaring van de huisarts. Indien [eisers] een conclusie van antwoord in reconventie willen nemen, kunnen zij dit op de voet van artikel 4.1 van het Landelijk reglement voor de civiele rol bij de rechtbanken ter terechtzitting doen.
5.13 Alle bescheiden waarop een partij zich ter terechtzitting wenst te beroepen, alsmede het hierboven genoemde stuk en de conclusie van antwoord in reconventie dienen uiterlijk twee weken vóór de zitting aan de rechtbank en aan de wederpartij te worden toegezonden.
5.14 Indien een partij verhinderd is op de hieronder vermelde datum, dient deze dat binnen twee weken na uitspraak van dit vonnis bij brief te melden aan de griffie van de rechtbank
- sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - en daarbij opgave te doen van de verhinderdata van beide partijen voor de komende drie maanden.
3 De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt [eisers] hoofdelijk tot opheffing van de door hen ten laste van [gedaagde] gelegde beslagen, voor zover deze nog bestaan, onder:
- Postbank N.V., gevestigd te Amsterdam;
- ABN Amro Bank N.V., gevestigd te Amsterdam;
- ING Groep N.V., gevestigd te Amsterdam;
binnen vijf dagen na dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,= voor elke dag of voor elk deel daarvan dat [eisers] hiermee in gebreke blijven, zulks met een maximum van € 25.000,=;
reserveert de uitspraak over de kosten tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde;
beveelt partijen, [eiseres 1] deugdelijk vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en de overige partijen in persoon, vergezeld door hun raadslieden te verschijnen in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. Th. Veling, op maandag 17 augustus 2009 van 11.00 tot 13.00 uur teneinde een schikking te beproeven en tot het geven van inlichtingen;
beveelt dat partijen de hiervoor bedoelde bescheiden uiterlijk twee weken vóór de zitting aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - en aan de wederpartij zullen toezenden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
1980/204