ECLI:NL:RBROT:2009:BI9919

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
305864 / HA ZA 08-1042
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in geschil over stuwadoorswerkzaamheden en forumkeuze

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de bevoegdheid van de Nederlandse rechter centraal in een geschil tussen de besloten vennootschap European Bulk Services (E.B.S.) B.V. en een Duitse gedaagde. E.B.S. had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die een opdracht had gegeven voor stuwadoorswerkzaamheden in Rotterdam. De gedaagde betwistte de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van E.B.S., waarin een forumkeuze was opgenomen, en stelde dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde door haar verschijning in een Duitse procedure, waarin zij E.B.S. had betrokken, impliciet de bevoegdheid van de Duitse rechter had aanvaard. De rechtbank liet de geldigheid van de forumkeuze in het midden, maar concludeerde dat zij op basis van artikel 5 van de EEX-Verordening bevoegd was om van de vordering kennis te nemen, omdat de werkzaamheden in Rotterdam waren uitgevoerd. De rechtbank wees de vordering tot onbevoegdverklaring van de gedaagde af en veroordeelde haar in de proceskosten aan de zijde van E.B.S. De zaak werd verwezen naar de rolzitting voor het nemen van een conclusie van antwoord door de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 305864 / HA ZA 08-1042
Uitspraak: 17 juni 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EUROPEAN BULK SERVICES (E.B.S.) B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M. Verhagen,
- tegen -
de vennootschap naar het recht van de plaats harer vestiging
[gedaagde],
gevestigd te Duisburg, Duitsland,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. B.S. Janssen.
Partijen worden hierna aangeduid als "EBS" respectievelijk "[gedaagde]".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- dagvaarding d.d. 28 februari 2008;
- akte houdende overlegging producties aan de zijde van EBS, met vier producties;
- incidentele conclusie tot onbevoegdheid, met vijf producties;
- conclusie van antwoord in het onbevoegdheidsincident, met vier producties;
- rolbeschikking d.d. 17 december 2008 waarin het verzoek van [gedaagde] om pleidooi werd ingewilligd;
- faxbericht van de advocaat van [gedaagde] d.d. 7 april 2009 waarin het verzoek om pleidooi in het bevoegdheidsincident werd ingetrokken en vonnis in het bevoegdheidsincident op de voorliggende stukken werd gevraagd;
- faxberichten van de advocaat van [gedaagde] d.ds. 8 en 10 april 2009 waarin wordt bevestigd dat EBS met intrekking van het pleidooi instemt.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, gelet ook op de niet betwiste inhoud van producties waarop beroep is gedaan, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast.
2.1
[gedaagde] heeft via haar in Nederland gevestigde dochteronderneming C. [gedaagde] Handelsveem B.V. aan EBS opdracht gegeven om een partij chroomerts over te slaan uit het zeeschip de “Provider” in verschillende binnenvaartschepen waarna de partij chroomerts naar Frankrijk vervoerd moest worden.
2.2
Ingevolge die opdracht heeft EBS op 8 juli 2003 vanuit de “Provider” het binnenschip “Fredina” beladen met chroomerts. Tijdens het laden is de “Fredina” gezonken waarbij een gedeelte van de partij chroomerts verloren is gegaan en een gedeelte daarvan is beschadigd.
2.3
ELG Haniel Trading GmbH althans haar verzekeraar(s) (hierna tezamen: ELG), de opdrachtgever van [gedaagde], heeft [gedaagde] voor het verlies van en de schade aan de partij chroomerts aansprakelijk gesteld. ELG heeft voor het Landgericht Hamburg, Duitsland, een vordering tegen [gedaagde] aanhangig gemaakt.
2.4
[gedaagde] heeft op haar beurt EBS voor de schade aansprakelijk gesteld. Op 7 januari 2005 heeft [gedaagde] EBS en anderen middels een ‘Streitverkündung’ in die procedure in Duitsland betrokken. EBS is op die ‘Streitverkündung’ in de procedure in Duitsland ingegaan.
3 De vordering in de hoofdzaak en de vordering en het verweer in het incident
in de hoofdzaak
3.1
De vordering van EBS komt er op neer dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor recht zal verklaren:
- primair dat [gedaagde] in een eventuele vordering tot schadevergoeding jegens EBS niet-ontvankelijk is;
- subsidiair dat EBS niet aansprakelijk is jegens [gedaagde] wegens het zinken van de “Fredina”;
- meer subsidiair dat EBS niet verder aansprakelijk is jegens [gedaagde] dan tot het bedrag waartoe haar aansprakelijkheid ingevolge artikel 21 lid 2 van haar algemene voorwaarden is beperkt;
- dat [gedaagde] de door EBS in de Duitse procedure gemaakte advocaatkosten dient te vergoeden voor zover deze niet door ladingbelanghebbenden worden vergoed, op te maken bij staat;
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten.
3.2
EBS legt aan haar vordering – kort gezegd – het volgende ten grondslag.
In de tussen EBS en [gedaagde] gesloten raamovereenkomst zijn de Algemene Op- en Overslagvoorwaarden van European Bulk Services (E.B.S.) B.V. van EBS van 1996 (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing verklaard (zie productie 1 zijdens EBS).
Op grond van artikel 22 lid 2 van die algemene voorwaarden verjaart een vordering tegen EBS door verloop van 12 maanden nadat de opdracht is uitgevoerd. Daarom was ten tijde van de dagvaarding een eventuele vordering van [gedaagde] betreffende de in juli 2003 uitgevoerde opdracht verjaard.
Ingevolge artikel 21 lid 1 van haar algemene voorwaarden is EBS niet aansprakelijk voor schade, tenzij de opdrachtgever bewijst dat de schade is ontstaan door schuld van EBS of dier leidinggevende ondergeschikten, maar van zodanige schuld is geen sprake nu de overslagwerkzaamheden zorgvuldig zijn uitgevoerd.
Ingevolge artikel 21 lid 2 van haar algemene voorwaarden is de eventuele aansprakelijkheid van EBS beperkt tot € 22.689,-.
in het bevoegdheidsincident
3.3
[gedaagde] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren om van de vordering van EBS kennis te nemen, met veroordeling van EBS in de kosten van het incident, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.4
[gedaagde] legt aan deze vordering – samengevat – het volgende ten grondslag.
[gedaagde] betwist dat tussen haar en EBS een forumkeuze voor deze rechtbank is overeengekomen. De forumkeuze waarop EBS zich beroept voldoet niet aan de vereisten van artikel 23 van de Verordening (EG) nr. 44/2002 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I-Vo). Tussen partijen is niet een mondelinge raamovereenkomst gesloten. De schriftelijke bevestiging van een mondeling gesloten raamovereenkomst waarop EBS zich beroept (productie 1 zijdens EBS) heeft [gedaagde] niet ontvangen. [gedaagde] kent de algemene voorwaarden van EBS niet, heeft deze nooit ontvangen en heeft nooit kennis kunnen nemen van de daarin opgenomen forumkeuze.
Daarom heeft ingevolge de hoofdregel van artikel 2 Brussel I-Vo de rechter in Duitsland rechtsmacht en die in Nederland niet.
Voorts heeft EBS stilzwijgend de bevoegdheid van de Duitse rechter aanvaard in de zin van artikel 24 Brussel I-Vo door zich zonder bezwaar via ‘Streitverkündung” te voegen in de procedure in Duitsland.
3.5
Voor het geval haar incidentele vordering wordt afgewezen verzoekt [gedaagde] de rechtbank om tussentijds hoger beroep van die beslissing toe te staan.
3.6
EBS concludeert tot afwijzing van de vordering van [gedaagde] en tot bevoegdverklaring van de rechtbank met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het incident en tot afwijzing van het verzoek tot openstelling voor tussentijds appel.
3.7
EBS voert daartoe – kort gezegd – het volgende aan.
EBS verzorgt al sedert 1998 de overslag uit zeeschepen in opdracht van [gedaagde]. De betreffende raamovereenkomst is in februari 2003 mondeling gesloten tussen [persoon 1] van EBS en [persoon 2] van [gedaagde]. EBS heeft die mondelinge overeenkomst bevestigd met haar schrijven van 25 februari 2003 (productie 1 zijdens EBS). Op basis van die raamovereenkomst heeft [gedaagde] diverse opdrachten aan EBS verstrekt en voor die opdrachten op facturen conform de raamovereenkomst betaald. Bovendien hebben partijen in december 2003 afgesproken dat de raamovereenkomst verlengd werd tot en met 31 maart 2004, waarop EBS bij schrijven van 23 december 2003 aan [gedaagde] heeft bevestigd dat de brief van 25 februari 2003 bleef gelden (zie productie 7 zijdens EBS). Daarom moet [gedaagde] wel met de inhoud van de brief van 25 februari 2003 bekend geweest zijn. In het kader van de langdurige samenwerking tussen partijen in deze branche is het voor wat betreft de vereisten voor een forumkeuze in de zin van artikel 23 Brussel I-Vo voldoende dat in een schriftelijke bevestiging algemene voorwaarden waarin die forumkeuze is opgenomen van toepassing worden verklaard.
Bovendien is de rechtbank Rotterdam bevoegd ingevolge artikel 5 aanhef en onder 1 sub b Brussel I-Vo, omdat de vordering gegrond is op tekortschieten door EBS in door haar volgens de overeenkomst in Rotterdam verrichte diensten.
De ‘Streitverkündung’ is niet meer dan een mededeling aan een derde dat een procedure aanhangig is. Degene tot wie de ‘Streitverkündung’ is gericht kan zich voegen of het geding overnemen. Doet hij dat niet, dan kan hij later niet met vrucht betogen dat de beslissing in die procedure ten aanzien van degene die de ‘Streitverkündung’ deed niet juist is. Het is niet mogelijk ten aanzien van een ‘Streitverkündung’ een bevoegdheidsverweer te voeren. De aansprakelijkheid van EBS vormde niet het onderwerp van die procedure in Duitsland, maar slechts die van [gedaagde] ten opzichte van haar opdrachtgever ELG.
4 De beoordeling
in het incident
4.1
Het beroep op het ontbreken van rechtsmacht van de Nederlandse rechter, in het bijzonder van deze rechtbank is door [gedaagde] in haar eerste processtuk, derhalve tijdig gedaan.
4.2
Nu [gedaagde] is gevestigd op het grondgebied van een EU-lidstaat, dient de vraag of de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van EBS in beginsel te worden beoordeeld aan de hand van de Brussel I-Vo.
Ingevolge de hoofdregel van artikel 2 in samenhang met artikel 60 Brussel I-Vo is, nu [gedaagde] in Duitsland is gevestigd, in beginsel niet de Nederlandse rechter, maar de rechter in Duitsland bevoegd om van een vordering tegen [gedaagde] kennis te nemen.
4.3
EBS grondt de bevoegdheid van deze rechtbank om kennis te nemen van de vordering tegen [gedaagde] op artikel 24 lid 2 van haar algemene voorwaarden in samenhang met artikel 23 Brussel I-Vo.
Artikel 24 van voornoemde voorwaarden luidt als volgt:
(…)“Toepasselijk recht/bevoegde rechter
24.1 Op alle rechtsbetrekkingen tussen EBS en de opdrachtgever is Nederlands recht van toepassing.
24.2 Geschillen tussen EBS en de opdrachtgever behorende tot de competentie van de Arrondissementsrechtbank, worden bij uitsluiting berecht door de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam, behoudens indien EBS als eisende of verzoekende partij kiest voor de bevoegde rechter van de woon- of vestigingsplaats van de opdrachtgever”.(…).
4.4
Daarnaast grondt EBS de bevoegdheid van deze rechtbank op artikel 5 aanhef en onder 1 sub a ) en b) Brussel I-Vo.
4.5
[gedaagde] betwist dat tussen haar en EBS een forumkeuze voor deze rechtbank is overeengekomen.
Voorts stelt zij dat EBS stilzwijgend de bevoegdheid van de Duitse rechter heeft aanvaard in de zin van artikel 24 Brussel I-Vo door zich na ‘Streitverkündung’ in de procedure in Duitsland te voegen zonder beroep te doen op onbevoegdheid van de rechter aldaar.
In laatstbedoeld verweer leest de rechtbank tevens een beroep op rechtsverwerking ten aanzien van een eventueel gedane forumkeuze. Daarom behandelt de rechtbank dat verweer als eerste.
4.6
Daartoe onderzoekt de rechtbank eerst de aard van de ‘Streitverkündung’, ook wel ‘litis denuntiatio’ genoemd.
Uit de artikelen 68 en 72 Zivilprozessordnung (ZPO) blijkt dat in het geding waarin degene die zich ingevolge ‘Streitverkündung’ heeft gevoegd geen beslissing tegen hem wordt gewezen, doch slechts dat het tussen de oorspronkelijke partijen in dat geding gewezen vonnis gezag heeft in die zin dat in een procedure die de oorspronkelijke verweerder nadien als eiser tegen de derde aan wie hij de ‘Streitverkündung’ heeft gedaan zou instellen de gegrondheid van het gewezen vonnis niet kan worden betwist. Daaruit volgt niet dat in het geding waarin de derde door middel van ‘Streitverkündung’ wordt betrokken bevoegdheid ten aanzien van een regresvordering tegen die derde wordt geschapen.
4.7
Uit het hiervoor overwogene volgt dat EBS aan de ‘Streitverkündung’ gehoor kon geven en in de procedure in Duitsland [gedaagde] kon ondersteunen tegen de vordering van ELG zonder dat de rechter in Duitsland bevoegdheid kreeg om te oordelen over haar aansprakelijkheid ten opzichte van [gedaagde].
Daaruit volgt weer dat het verschijnen van EBS ingevolge de ‘Streitverkündung’ niet kan worden aangemerkt als vrijwillig als verweerder verschijnen in die procedure in de zin van artikel 24 Brussel I-Vo. Derhalve heeft EBS met die verschijning geen stilzwijgende rechtskeuze gedaan als bedoeld in dat artikel.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat EBS haar recht om jegens [gedaagde] beroep te doen op de forumkeuze in haar algemene voorwaarden niet heeft laten varen door gevolg te geven aan de ‘Streitverkündung’.
Andere feiten of omstandigheden waaruit moet worden afgeleid dat EBS ten opzichte van [gedaagde] een beroep op de forumkeuze in haar algemene voorwaarden heeft laten varen zijn gesteld noch gebleken.
4.8
Thans komt de vraag aan de orde of tussen EBS en [gedaagde] de forumkeuze voor deze rechtbank in de algemene voorwaarden van EBS geldt.
Wil sprake zijn van een in de zin van artikel 23 Brussel I-Vo geldige forumkeuze dan dient komen vast te staan dat partijen daadwerkelijk hebben ingestemd met die forumkeuze. Nu [gedaagde] haar instemming gemotiveerd betwist, laat de rechtbank de vraag naar een geldige forumkeuze in het midden, gelet op het navolgende.
4.9
EBS stelt dat deze rechtbank tevens bevoegd is nu de overslag van de partij chroomerts uit het zeeschip in de ‘Fredina’ conform de opdracht in Rotterdam heeft plaatsgevonden.
Partijen zijn het er klaarblijkelijk over eens dat de opdracht van [gedaagde] aan EBS inhield dat de overslagwerkzaamheden in Rotterdam dienden te worden uitgevoerd en dat die aldaar in feite ook zijn uitgevoerd.
4.1
Ingevolge artikel 5 aanhef en onder 1 sub a) en b) tweede gedachtestreepje Brussel I-Vo is tevens bevoegd het gerecht van de plaats waar de contractuele verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt diende te worden uitgevoerd. Nu uit de stellingen van partijen volgt dat de opdracht tot de overslagwerkzaamheden in Rotterdam diende te worden uitgevoerd – en aldaar daadwerkelijk is uitgevoerd – is deze rechtbank bevoegd om van de vorderingen van EBS kennis te nemen, omdat die vorderingen op die opdracht zijn gegrond.
4.11
Weliswaar heeft EBS pas in de conclusie van antwoord in het incident beroep gedaan op bevoegdheid ingevolge artikel 5 Brussel I-Vo, maar dat vormt in het onderhavige geval om de volgende redenen geen aanleiding om [gedaagde] nog de gelegenheid te geven zich daarover uit te laten.
Immers, de rechter dient in een internationaal kader als het onderhavige ambtshalve zijn bevoegdheid te onderzoeken. Daarbij is hij niet beperkt tot de juridische bevoegdheidsgronden die partijen aanvoeren.
Bovendien heeft [gedaagde] na de conclusie van antwoord in het incident verzocht om pleidooi en is dat verzoek ingewilligd. [gedaagde] heeft daarna, echter, het pleidooi afgezegd en de rechtbank verzocht vonnis te wijzen op de voorliggende stukken. Zodoende heeft [gedaagde] de gelegenheid om te reageren op het in de conclusie van antwoord in incident gedane beroep op bevoegdheid ingevolge artikel 5 Brussel I-Vo voorbij laten gaan.
4.12
Omdat de gestelde forumkeuze ook voor deze rechtbank is, komt de rechtbank daar niet meer aan toe.
4.13
Gesteld noch gebleken is dat sprake is van aanhangigheid elders van een vordering tussen partijen met hetzelfde onderwerp als die in de hoofdzaak, zoals bedoeld in artikel 27 Brussel I-Vo.
4.14
Op het vorenstaande stuit de incidentele vordering af.
4.15
De rechtbank zal [gedaagde] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van dit incident veroordelen.
4.16
De rechtbank geeft geen gehoor aan het verzoek van [gedaagde] tot het openstellen van tussentijds hoger beroep nu geen doorslaggevende redenen zijn aangevoerd of gebleken om af te wijken van de hoofdregel van artikel 337 lid 2 Rv. De door [gedaagde] aangevoerde reden dat bij afwijzing van het beroep op onbevoegdheid eerst ten gronde dient te worden geprocedeerd geeft in dit geval geen doorslag, omdat de hoofdzaak zich lijkt te beperken tot de vraag of en tot in hoeverre EBS beroep toekomt op haar algemene voorwaarden.
in de hoofdzaak
4.17
[gedaagde] staat in de hoofdzaak voor het nemen van een conclusie van antwoord. Daarom zal de zaak worden verwezen naar de rol om haar tot het nemen van die conclusie in de gelegenheid te stellen.
5 De beslissing
De rechtbank,
in het bevoegdheidsincident
wijst de vordering tot onbevoegdverklaring af;
veroordeelt [gedaagde] in de aan de zijde van EBS gevallen proceskosten, tot deze uitspraak bepaald op nihil aan verschotten en op € 452,- aan salaris voor de advocaat;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 15 juli 2009 voor het nemen van een conclusie van antwoord door [gedaagde];
houdt iedere andere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger.
Uitgesproken in het openbaar.
1295/1928