ECLI:NL:RBROT:2009:BI9910

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
322853 / HA ZA 09-195
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en beroep op arbitraal beding in civiele zaak tussen World Energy Alternatives LLC en BH Shipping BV

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 10 juni 2009, staat een bevoegdheidsincident centraal, waarbij World Energy Alternatives LLC (WEA) een vordering heeft ingesteld tegen BH Shipping BV (BHS) en een derde gedaagde. WEA vordert een hoofdelijke veroordeling van BHS en de derde gedaagde tot betaling van een bedrag van US$ 137.254,18, vermeerderd met rente en proceskosten. WEA stelt dat BHS wanprestatie heeft gepleegd door onterecht hogere commissies in rekening te brengen en dat er sprake is van een onrechtmatige daad. BHS en de derde gedaagde hebben echter de onbevoegdheid van de rechtbank ingeroepen, stellende dat er een arbitraal beding van toepassing is, dat hen zou verplichten om het geschil via arbitrage te beslechten.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er geen contractuele relatie bestaat tussen WEA en de derde gedaagde, waardoor het arbitraal beding niet van toepassing is. De rechtbank heeft partijen bevolen om op een bepaalde datum te verschijnen voor een schikkingsgesprek, waarbij zij de gelegenheid krijgen om hun standpunten verder toe te lichten. De rechtbank heeft tevens bepaald dat alle relevante stukken uiterlijk twee weken voor de zitting aan de rechtbank en de wederpartij moeten worden toegezonden. De behandeling van de hoofdzaak is aangehouden totdat er een beslissing is genomen in het bevoegdheidsincident en het vrijwaringsincident. Dit vonnis benadrukt het belang van contractuele relaties in het kader van arbitrage en de noodzaak voor partijen om duidelijkheid te scheppen over de toepasselijkheid van algemene voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 322853 / HA ZA 09-195
Uitspraak: 10 juni 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de vennootschap opgericht naar het recht van de plaats harer vestiging
WORLD ENERGY ALTERNATIVES LLC,
gevestigd te Boston, Massachusetts, Verenigde Staten,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. O.E. Meijer,
- tegen -
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BH SHIPPING BV,
gevestigd te Hoogvliet, gemeente Rotterdam,
2. [gedaagde 2],
wonende te Zuid-Beijerland, gemeente Korendijk,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. F.J. Langelaar.
World Energy Alternatives LLC wordt hierna aangeduid als "WEA", BH Shipping BV als “BHS” en [gedaagde] als “[gedaagde]”.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- dagvaarding van 8 december 2008;
- beslagstukken;
- incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring/onbevoegdverklaring tevens (voorwaardelijk) tot oproeping in vrijwaring, met drie producties;
- conclusie van antwoord in de incidenten tot onbevoegdheid en tot oproeping in vrijwaring.
2 De vordering in de hoofdzaak
2.1
Samengevat weergegeven, vordert WEA dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad BHS en [gedaagde] als hoofdelijke schuldenaren zal veroordelen om aan haar US$ 137.254,18 vermeerderd met rente te betalen, met veroordeling van BHS en [gedaagde] in de proceskosten.
2.2
WEA legt aan haar vordering – kort gezegd – het volgende ten grondslag.
In opdracht van WEA heeft BHS als bemiddelaar een tiental bevrachtingsovereenkomsten gesloten met verschillende reders. WEA en BHS zijn een commissie van 2,5% over de door WEA aan de reders verschuldigde vrachten overeengekomen.
Achteraf is het WEA gebleken dat BHS van de reders 5% commissie heeft bedongen zonder dat aan WEA mede te delen. Bovendien is het WEA achteraf gebleken dat BHS ten opzichte van haar US$ 1,- tot US$ 2,- per ton meer aan vracht in rekening heeft gebracht dan BHS met de reders was overeengekomen en aan deze afdroeg.
Voorts heeft BHS US$ 690,- teveel aan overliggeld aan WEA in rekening gebracht.
Daardoor heeft BHS wanprestatie jegens WEA gepleegd. Daarnaast hebben BHS en/of [gedaagde] door deze handelswijze een onrechtmatige daad jegens WEA gepleegd.
3 De vorderingen en de verweren in de incidenten
in het bevoegdheidsincident
3.1
De vordering van BHS en [gedaagde] luidt dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart tot kennisneming van de door WEA ingestelde vordering, met veroordeling van WEA in de proceskosten bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.2
BHS en [gedaagde] voeren daartoe – samengevat – het volgende aan.
Tussen BHS en WEA zijn de Cargadoorsvoorwaarden en/of Nederlandse Expeditievoorwaarden van toepassing. BHS heeft in haar offertes aan WEA de Cargadoorsvoorwaarden van toepassing verklaard. Bovendien zijn de Cargadoorsvoorwaarden en/of Nederlandse Expeditievoorwaarden ingevolge gewoonte van toepassing. Artikel 32 van de Cargadoorsvoorwaarden bevat een arbitraal beding ingevolge waarvan het dispuut door Tamara arbitrage dient te worden beslecht. Artikel 23 van de Nederlandse Expeditievoorwaarden schrijft Fenex arbitrage voor.
3.3
WEA heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele eis, met veroordeling van BHS en [gedaagde] in de kosten van het incident bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Daartoe voert zij – kort gezegd – het volgende aan.
Tussen WEA en [gedaagde] bestaat geen contractuele relatie. Op die verhouding is geen arbitraal beding van toepassing. Daarom is de rechtbank bevoegd om van de vordering tegen [gedaagde] kennis te nemen.
De Cargadoorsvoorwaarden noch de Nederlandse Expeditievoorwaarden zijn (krachtens gewoonte) van toepassing.
De bemiddelingswerkzaamheden van BHS in opdracht van WEA kunnen niet worden aangemerkt als cargadoors- of expeditiewerkzaamheden. Kennelijk kan BHS zelf, die beroep doet op zowel cargadoorsvoorwaarden als expeditievoorwaarden, niet bepalen welke soort werkzaamheden zij heeft verricht en welke voorwaarden daarop van toepassing zijn. Daarom kan van WEA naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet worden verlangd dat zij er wel mee bekend was welke soort werkzaamheden BHS heeft verricht en welke voorwaarden daarop van toepassing zijn.
Het arbitraal beding in de Cargadoorsvoorwaarden verschilt van dat in de Nederlandse Expeditievoorwaarden, waardoor het voor WEA onduidelijk is bij welke instantie zij arbitrage aanhangig zou moeten maken.
Omdat sprake is van bedrog zijdens BHS, althans haar bestuurder [gedaagde], is een beroep op een arbitraal beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Ook indien BHS wel beroep op een arbitraal beding zou toekomen, dient, omdat ten opzichte van [gedaagde] geen arbitraal beding geldt en het feitencomplex in de beide zaken hetzelfde is, om tegenstrijdige uitspraken te voorkomen en om proceseconomische redenen het beroep op het arbitraal beding te worden afgewezen.
in het vrijwaringsincident
3.4
BHS en [gedaagde] vorderen dat de rechtbank zal gelasten dat [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) wonende of verblijvende te Antwerpen, België, op hun verzoek zal worden gedagvaard om op de eis in vrijwaring te antwoorden en voort te procederen, met veroordeling van WEA in de proceskosten.
3.5
BHS en [gedaagde] voeren daartoe – samengevat – het volgende aan.
De betreffende bevrachtingsovereenkomsten tussen BHS en WEA zijn tot stand gekomen door bemiddeling van [persoon 1]. [persoon 1] heeft ten opzichte van BHS commissie bedongen. BHS heeft US $ 35.492,26 aan commissie aan [persoon 1] betaald.
Indien de vordering van WEA tegen BHS en [gedaagde] geheel of gedeeltelijk toewijsbaar is, heeft [persoon 1] de met BHS gemaakte afspraken niet doorgevoerd ten opzichte van WEA.
3.6
De conclusie van WEA strekt tot afwijzing van de incidentele eis, met veroordeling van BHS en [gedaagde] in de kosten van het incident bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Daartoe voert zij – kort gezegd – het volgende aan.
De door BHS en [gedaagde] aangevoerde feiten op grond waarvan [persoon 1] de nadelige gevolgen van een veroordeling ten gunste van WEA behoort te dragen zijn te summier en onbegrijpelijk. BHS en [gedaagde] maken de relatie tussen WEA, BHS en [persoon 1] noch hun regresrecht op van Driessche duidelijk.
Oproeping in vrijwaring brengt vertraging van de hoofdzaak mee, te meer omdat [persoon 1] in België woont. Bij belangenafweging dient het belang van WEA bij snel voort procederen in de hoofdzaak te prevaleren boven het belang van BHS en [gedaagde] bij oproeping van [persoon 1] in vrijwaring.
4 De beoordeling
in het bevoegdheidsincident
4.1
BHS en [gedaagde] hebben in hun eerste processtuk, derhalve tijdig, de onbevoegdheid van de gewone rechter ingeroepen in de zin van artikel 1022 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
Voor het welslagen van zodanig beroep dient komen vast te staan dat over het aan de gewone rechter voorgelegde geschil een overeenkomst tot arbitrage is gesloten. Ingevolge artikel 1021 Rv kan een overeenkomst tot arbitrage slechts worden bewezen door een door de wederpartij (uitdrukkelijk of stilzwijgend) aanvaard geschrift of elektronisch bericht dat voorziet in arbitrage of dat verwijst naar algemene voorwaarden die in arbitrage voorzien.
4.2
Uit het vorenstaande vloeit voort dat een beroep op een arbitraal beding in algemene voorwaarden die alleen maar door gewoonte van toepassing zijn geen kans van slagen heeft.
4.3
WEA heeft dezelfde vordering ingesteld tegen zowel BHS als [gedaagde].
Kennelijk bestrijden BHS en [gedaagde] de vordering van WEA, zodat van een geschil sprake is.
4.4
Tussen partijen blijkt als gesteld en onvoldoende betwist niet in geschil te zijn: (a) dat BHS in opdracht van WEA bemiddelingswerkzaamheden heeft verricht bij het tot stand brengen van bevrachtingsovereenkomsten, (b) dat BHS de Cargadoorsvoorwaarden in haar offertes aan WEA van toepassing heeft verklaard (c) dat in de Cargadoorsvoorwaarden een beding is opgenomen dat in Tamara arbitrage voorziet en (d) dat tussen WEA en [gedaagde] geen contractuele verhouding bestaat.
4.5
Waar tussen WEA en [gedaagde] geen contractuele verhouding bestaat en gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] tussen WEA en BHS overeengekomen (algemene) contractsvoorwaarden tegen zich dient te laten gelden, zijn op die verhouding geen contractsvoorwaarden van toepassing. Het arbitraal beding in de Cargadoorsvoorwaarden geldt derhalve niet ten aanzien van [gedaagde].
4.6
Daarom bestaat de mogelijkheid dat ten aanzien van dezelfde vordering zowel een procedure voor een scheidsgerecht als een voor de gewone rechter dient te worden gevoerd. Partijen, althans BHS en [gedaagde] hebben zich nog niet uitgelaten over zodanige mogelijke uitkomst en de wenselijkheid daarvan.
De rechtbank acht het geraden dat partijen ter terechtzitting verschijnen teneinde over dat aspect een nadere toelichting te geven en te onderzoeken of partijen het op een of meer punten eens kunnen worden.
4.7
Alle bescheiden waarop een partij ter comparitie beroep wenst te doen dienen uiterlijk twee weken vóór de terechtzitting aan de wederpartij en de rechtbank te zijn toegezonden.
4.8
Ter comparitie zal niet de gelegenheid worden geboden om te pleiten, waarbij onder pleiten wordt verstaan het juridisch beargumenteren van de zaak aan de hand van een voorbereide pleitnotitie. Dit laat onverlet dat het ieder van partijen vrij staat – mede gelet op hetgeen de andere partij nog naar voren heeft gebracht en op hetgeen in dit vonnis aan de orde is geweest – tot uiterlijk twee weken vóór de terechtzitting een korte samenvatting van het juridische standpunt aan de wederpartij en de rechtbank toe te zenden.
4.9
Indien een partij verhinderd is op de hieronder vermelde datum, dient deze dat binnen twee weken na uitspraak van dit vonnis mede te delen aan de griffie van de rechtbank – sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam – en daarbij opgave te doen van de verhinderdata van beide partijen en hun raadslieden voor de komende drie maanden.
in het vrijwaringsincident
4.1
Gegeven het voorwaardelijk karakter van de vordering tot oproeping in vrijwaring, komt deze pas aan de orde wanneer in het bevoegdheidsincident zal zijn beslist.
Echter, uit proceseconomische overwegingen zal op de comparitie aan partijen de gelegenheid worden geboden ook over deze vordering een nadere toelichting te geven en worden onderzocht of partijen het op een of meer punten eens kunnen worden.
in de hoofdzaak
4.11
Hangende de beslissingen in het bevoegdheidsincident en in het vrijwaringsincident zal de behandeling van de hoofdzaak worden aangehouden.
5 De beslissing
De rechtbank,
in de beide incidenten:
alvorens verder te beslissen,
beveelt partijen, deugdelijk vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en tot het treffen van een schikking bevoegd is, vergezeld door hun raadslieden te verschijnen in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. W.P. Sprenger, op donderdag 6 augustus 2009 van 15.00 uur tot 16.00 uur teneinde een schikking te beproeven en tot het geven van inlichtingen;
beveelt dat partijen de hiervoor bedoelde bescheiden c.q. standpunten uiterlijk twee weken vóór de terechtzitting aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - en aan de wederpartij zullen toezenden;
in de hoofdzaak
houdt elke beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger.
Uitgesproken in het openbaar.
1928