Zaak-/rolnummer: 237547 / HA ZA 05-1253
Uitspraak: 3 juni 2009 (bij vervroeging)
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Terneuzen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. Kneppelhout,
1. [gedaagde 1],
wonende te Hellevoetsluis,
2. [gedaagde 2],
wonende te Hellevoetsluis,
3. [gedaagde 3],
wonende te Goedereede,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REMOL BEHEER B.V.,
gevestigd te Hellevoetsluis,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EMOL BEHEER B.V.,
gevestigd te Goedereede,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.C.V. Dornstedt.
Eiseres blijft hierna aangeduid als [eiseres] en gedaagden blijven gezamenlijk aangeduid als [gedaagden] en gedaagde sub 3 als [gedaagde 3].
1 De verdere procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
-vonnis van 22 oktober 2008 waarbij onder meer [gedaagde 3] is toegelaten tot bewijs,
alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken;
-processen-verbaal van de op 6 januari 2009 en 10 maart 2009 gehouden getuigenverhoren;
-de conclusie na enquête van [gedaagde 3];
-de antwoordconclusie na enquête van [eiseres].
2 De verdere beoordeling in conventie
2.1 Bij vonnis van 24 oktober 2007 is geoordeeld dat de vordering in reconventie moet worden afgewezen en dat [gedaagden] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten moet worden veroordeeld. Iedere beslissing is op dat punt aangehouden in afwachting van de beoordeling in conventie.
2.2 Bij vonnis van 22 oktober 2008 is een deskundigenbericht gelast, en is [gedaagde 3] toegelaten tot het bewijs.
2.3 In overleg met partijen en hun advocaten wordt in dit vonnis bij wijze van deelvonnis een oordeel gegeven over de vraag of [gedaagde 3] is geslaagd in dat bewijs en in het verlengde daarvan over de vraag of hij een boete heeft verbeurd wegens overtreding van het non-concurrentiebeding en zo ja, of en in hoeverre deze moet worden gematigd.
2.4 De beslissing over de overige geschilpunten wordt opnieuw aangehouden in afwachting van de uitkomst van het deskundigenonderzoek.
INBREUK OP NON-CONCURRENTIEBEDING
2.5 Ten aanzien van twee auto’s is al geoordeeld dat de vordering niet toewijsbaar is. Slechts ten aanzien van een VW Golf (hierna: de Golf) die [gedaagde 3] in dienst van Carlos Autocenter heeft verkocht aan [persoon 1], moet nu nog worden beslist.
2.6 Aanvankelijk heeft [gedaagde 3] Autobedrijf Voorne Putten BV (hierna opnieuw: VP) verweten dat zij medewerking heeft geweigerd aan inkoop van de Golf bij [persoon x] ten behoeve van Carlos Autocenter. Dat verwijt is niet verenigbaar met later door hem ingenomen stellingen. Het wordt er daarom voor gehouden dat hij die klacht niet langer handhaaft. Deze wordt daarom niet bij de verdere beoordeling betrokken.
2.7 Het non-concurrentiebeding waar het hier om gaat, hierna aan te duiden als het beding, luidt als volgt:
“Artikel 9: non concurrentie
1. (…) verbinden (…) [gedaagde 3] en (…) zich jegens koper (te weten: [eiseres], opm. rb.) en de Vennootschappen (te weten VP en de met haar verbonden vennootschappen, opm. rb.) om gedurende een periode van 5 (vijf) jaar (…) noch direct, noch indirect, in welke vorm of hoedanigheid dan ook, anders dan krachtens schriftelijke overeenkomst met de Vennootschap(pen):
a. in kringen van (…) betrokken te zijn bij en/of belangen te hebben in activiteiten die vergelijkbaar of concurrerend zijn met de activiteiten en/of producten van de Vennootschappen;
2. Onder het in lid 1 onder a. genoemde verbod vallen niet de huidige werkzaamheden die [gedaagde 3] thans in loondienst verricht bij “Carlos Autocenter” te Oostvoorne, indien en zolang “Carlos Autocenter” de nieuwe Volkswagens (…) die zij verkoopt (blijft) betrek(t)en bij de Vennootschappen. (…)”.
2.8 Wat betreft het standpunt van [gedaagde 3] dat in verband met de Golf geen inbreuk is gemaakt op het beding, geldt het volgende. Verkoop van Volkswagens van het type Golf behoort onmiskenbaar tot de reguliere bedrijfsvoering van VP en/of met haar verbonden vennootschappen. De inkoop en verkoop van de Golf vallen daarmee, nu deze voorts hebben plaatsgevonden tijdens de geldingsduur van het beding en binnen het gebied waarop het beding betrekking heeft, onder het verbod zoals verwoord in het beding. De overeengekomen uitzonderingsgevallen doen zich niet voor. Immers, de Golf is niet ingekocht bij VP of een met haar verbonden vennootschap – zodat in- en verkoop van de Golf niet valt onder de voor [gedaagde 3] geldende geclausuleerde vrijstelling van het beding – en er is geen sprake is van een schriftelijke overeenkomst met VP of een met haar verbonden vennootschap, waarbij een gehele of gedeeltelijke ontheffing van het beding is gegeven. Met de transacties met de Golf is dan ook inderdaad inbreuk gemaakt op het non-concurrentiebeding.
2.9 Bezien moet thans worden of het beroep op matiging van de contractuele boete van € 50.000,-- geheel of ten dele slaagt. Er is, anders dan door [eiseres] eerder is betoogd, geen grond om aan te nemen dat de bedongen boete op overtreding van het non-concurrentiebeding niet voor matiging vatbaar zou zijn; het bepaalde in artikel 6:94 BW opent in voorkomende gevallen die mogelijkheid zelfs in weerwil van andersluidende partijafspraken. De rechtbank houdt het er verder voor dat [eiseres] met haar kwalificatie van de bedongen boete als een ‘prikkelboete’ bedoelt dat de boete niet mede strekt tot vergoeding van geleden schade. Daarvan zal in het navolgende dan ook worden uitgegaan.
2.10 [gedaagde 3] is toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat hij erop mocht vertrouwen dat [persoon I] bevoegd was namens [eiseres] in te stemmen met de inkoop van de Golf door Carlos Autocenter bij [persoon x].
2.11 [gedaagde 3] heeft zichzelf als getuige doen horen, en verder [getuige x], [werkgever], [getuige 1], destijds commercieel directeur van de [persoon x],
[persoon y], destijds sales manager bij VP, en [persoon 1], koper van de Golf.
2.12 Inventarisatie van het bewijsmateriaal zoals dat nu voorhanden is, leidt de rechtbank thans tot het volgende.
2.13 Op 11 december 2003 heeft [persoon 1] de Golf gekocht bij Carlos Autocenter door tussenkomst van [gedaagde 3]. Dat blijkt onder meer uit de getuigenverklaring van [persoon 1] en de door hem ter zake getekende orderbevestiging. Carlos Autocenter beschikte toen nog niet over een van het gewenste type; [gedaagde 3] zou deze gaan zoeken voor [persoon 1], zo blijkt uit diens verklaring en die van [gedaagde 3] als getuige, uit welke verklaringen ook volgt dat de Golf conform de nader gemaakte afspraak pas in april 2004 aan [persoon 1] is geleverd.
2.14 Over het moment waarop [gedaagde 3] de Golf voor [persoon 1] heeft ingekocht bij [persoon x] is enige onduidelijkheid blijven bestaan. Zoals hierna zal blijken kan echter in het midden blijven of dit kort voor, of kort na indiensttreding van [persoon I] bij VP is geweest.
2.15 [gedaagde 3] heeft [persoon I] in ieder geval op enig moment gesproken over de Golf die hij zocht voor [persoon 1]. [persoon I] heeft vastgesteld dat VP deze alleen via een inkoop van [persoon x] kon leveren. [persoon I] heeft daarop ingestemd met inkoop van de Golf zonder tussenkomst van VP. De reden daarvoor was dat er slechts een te geringe opbrengst zou staan tegenover de moeite die een dergelijke inkoop zou kosten. Dat blijkt uit de getuigenverklaringen van [persoon I] en [gedaagde 3].
2.16 [contactpersoon] was door [eiseres] aan [gedaagde 3] aangewezen als contactpersoon voor de operationele gang van zaken rond de inkoop van auto’s bij VP, en het stond haar vrij [gedaagde 3] in voorkomende gevallen te verwijzen naar [persoon I], zo blijkt uit de getuigenverklaring van [getuige x].
2.17 Het beroep op matiging van de boete, dat moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de feiten zoals deze mede op grond van de getuigenverhoren vast zijn komen te staan, treft doel op grond van het volgende.
2.18 Om te beginnen moet in aanmerking worden genomen dat het in deze zaak gaat om een generieke boete ter sanctionering van elke mogelijke inbreuk op het non-concurrentiebeding, ongeacht de ernst daarvan.
2.19 Voorts geldt dat [gedaagde 3] VP op enig moment vóórdat de Golf zou worden afgeleverd VP in de persoon van [persoon I] heeft gekend in de inkoop van de Golf via [persoon x]. Dat is in ieder geval tot zover in lijn met de aanwijzing door [eiseres] van [persoon z] – en in voorkomende gevallen [persoon I] – als contactpersoon voor de operationele gang van zaken rond de inkoop van auto’s bij VP. De koninklijke weg is daarbij vanzelfsprekend dat VP in een dergelijke inkoop wordt gekend voordat deze heeft plaatsgevonden. Echter, ook indien dat eerst mocht zijn gebeurd nadat de Golf al door Carlos Autocenter bij [persoon x] was ingekocht, is VP in ieder geval nog in de gelegenheid geweest om na te gaan of zijzelf mogelijkheden had om een auto in de gewenste uitvoering aan Carlos Autocenter te leveren en te bezien of dat voor haar interessant genoeg was, hetgeen echter niet het geval was.
2.20 [persoon I] heeft, nu VP de auto zelf niet kon leveren en inkoop bij [persoon x] voor haar niet interessant genoeg bleek, ingestemd met inkoop van de Golf zonder tussenkomst van VP. Strikt genomen is met die instemming niet voldaan aan de vereisten van ontheffing van het beding, omdat daarvoor ingevolge artikel 9 lid 1 aanhef van de overeenkomst zoals hiervoor aangehaald, een schriftelijke overeenkomst met VP was voorgeschreven, maar het is wel voor de hand liggend dat [gedaagde 3] erop vertrouwde dat die instemming van [persoon I] in dit geval afdoende was, mede omdat daarmee voor VP slechts een verwaarloosbaar belang gemoeid was. Verder moet in aanmerking genomen worden dat, anders dan mede besloten ligt in de stellingen die tot de bewijsopdracht hebben geleid, en anders dan op dit punt is verklaard door de getuige [getuige x], kwesties rondom het beding volgens de tekst van het beding niet in de eerste plaats of uitsluitend [eiseres] aangingen. Immers, het beding voorziet met zoveel woorden in de mogelijkheid dat in ieder geval ook VP daarvan gehele of gedeeltelijke ontheffing verleent.
2.21 Ten slotte staat vast dat het belang van VP, en daarmee indirect dat van [eiseres], bij naleving van het concurrentiebeding, voor zover het de inkoop van de Golf betreft, gering was en niet opwoog tegen de moeite die inkoop via VP met zich zou hebben gebracht, in welk laatste geval de overeengekomen geclausuleerde vrijstelling van het beding voor [gedaagde 3] overigens wél van toepassing zou zijn geweest.
2.22 Onder deze omstandigheden – te weten: het gaat om een generieke boete, VP is in ieder geval voor aflevering van de Golf aan de koper gekend in de rechtstreekse inkoop van de Golf door Carlos Autocenter bij [persoon x], [persoon I] heeft daarmee toen ingestemd, VP kon de auto zelf niet leveren en had er per saldo geen of een gering belang bij de auto eerst zelf in te kopen bij [persoon x] om deze aan Carlos Autocenter te kunnen doorverkopen – eist de billijkheid klaarblijkelijk dat de bedongen boete inderdaad wordt gematigd, en wel tot nihil, wat dit laatste betreft: mede in aanmerking genomen dat de bedongen boete niet mede strekt tot schadevergoeding.
2.23 De slotsom is dat de vordering op grond van het beding integraal moet worden afgewezen.
2.24 [eiseres] dient in zoverre als de in het ongelijk gestelde partij te worden aangemerkt.
De kosten die rechtstreeks aan de vordering uit hoofde van het beding kunnen worden toegerekend, zullen op die grond thans reeds, ongeacht het verdere verloop van het geding voor het overige, ten laste van [eiseres] worden gebracht. Ter zake van verschotten wordt een evenredig deel van het vast recht, te weten 40% daarvan ad € 1.834,--, in aanmerking genomen. Ter zake van salaris voor de advocaat worden de proceshandelingen tot het vonnis 22 oktober 2008 eveneens op die voet voor een evenredig deel in aanmerking genomen en wel tegen een tarief dat correspondeert met de hoogte van de vordering in conventie. De comparitie van 1 oktober 2008 wordt thans buiten beschouwing gelaten omdat deze hoofdzakelijk betrekking had op het deskundigenbericht. Alle proceshandelingen ter zake van de bewijslevering en de daarop gevolgde conclusies worden ten volle in aanmerking genomen, nu deze uitsluitend betrekking hadden op het beding, en wel tegen het tarief dat correspondeert met het nog resterende deel van de vordering uit dien hoofde ad € 50.000,--.
2.25 In overeenstemming met de wens van partijen op dit punt zal daarom thans bij wijze van deelvonnis uitspraak worden gedaan over de vordering tot betaling van boetes wegens overtreding van het beding. Op alle overige onderdelen, waaronder begrepen de overige proceskosten, zal de verdere beoordeling van het geschil worden aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht. De zaak zal daartoe naar de parkeerrol worden verwezen.
- wijst af de vordering van [eiseres] jegens [gedaagden] uit hoofde van het beding;
- veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagden] voor zover deze rechtstreeks kunnen worden toegerekend aan de vordering ter zake van het beding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagden] vastgesteld op € 1.834,-- aan verschotten en € 4.588,-- aan salaris voor de advocaat;
in conventie en in reconventie:
- houdt iedere verdere beslissing aan en verwijst de zaak naar de parkeerrol in afwachting van de uitkomst van het deskundigenonderzoek.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen.
Uitgesproken in het openbaar.
196