ECLI:NL:RBROT:2009:BI9832

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
41220 / HA ZA 95-1773
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over inbreuk op garanties bij overname en de gevolgen voor schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is er een geschil ontstaan over de inbreuk op garanties bij de overname van aandelen in Stortgas. De rechtbank heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat de schadestaatprocedure niet geschikt is voor de vordering tot nakoming van contractuele verplichtingen tot schadevergoeding. De rechtbank heeft de eerdere beslissingen bevestigd en de onderbouwing van de vordering van de eiseres als onvoldoende beoordeeld, wat heeft geleid tot afwijzing van de vordering.

De rechtbank heeft verder uiteengezet dat bij de berekening van de schade niet kan worden uitgegaan van de betaalde koopprijs voor de aandelen, omdat deze prijs niet overeenkomt met de waarde van de aandelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de aandelen niet de doorslaggevende factor was bij de onderhandelingen over de overname. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat de oninbare vorderingen ten tijde van de overeenkomst al oninbaar waren, en dat de kosten van het geding tussen partijen gecompenseerd moeten worden.

In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat de vordering van de gedaagde tot integrale vergoeding van proceskosten niet kan worden toegewezen, omdat geen van beide partijen als de verliezende partij kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie, en de vordering van de eiseres tot schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kosten van het deskundigenonderzoek zijn gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 41220 / HA ZA 95-1773
Uitspraak: 20 mei 2009
VONNIS in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Drachten,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.J.A. Bron-Slis,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Joure,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. O.A. van Oorschot.
Partijen blijven aangeduid als [eiseres] en [gedaagde].
1 Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- tussenvonnis van deze rechtbank van 14 mei 2008 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken, hierna: het tussenvonnis;
- akte van [eiseres] d.d. 11 juni 2008, houdende overlegging van producties, tevens houdende wijziging van eis, met producties;
- nadere akte in conventie, tevens houdende antwoordakte in conventie, tevens akte in reconventie, mede houdende wijziging van eis in reconventie van [gedaagde] d.d. 9 juli 2008, met producties;
- nadere akte in conventie en reconventie van [eiseres] d.d. 17 september 2008, met producties;
- nadere antwoordakte in conventie en in reconventie van [gedaagde] d.d. 26 november 2008.
2 De verdere beoordeling
in conventie
2.1 Algemeen
2.1.1 De rechtbank blijft bij hetgeen in het tussenvonnis is overwogen en beslist, met inachtneming van hetgeen hierna is overwogen omtrent de kanttekeningen die [gedaagde] heeft gemaakt bij dat vonnis, en naar aanleiding van hetgeen [eiseres] nog heeft opgemerkt naar aanleiding van overwegingen over de betekenis die bij de beoordeling van dit geschil toekomt aan ‘de’ waarde van de aandelen in Stortgas. In het tussenvonnis is een aantal begrippen gedefinieerd. De rechtbank zal begrippen in dit vonnis dienovereenkomstig hanteren.
2.1.2 Bij het tussenvonnis is de rechtbank ingegaan op het in haar opdracht uitgebrachte rapport van de deskundige [deskundige] RA RV en op hetgeen partijen daaromtrent hebben aangevoerd. Voorts zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten naar aanleiding van het oordeel van de rechtbank dat de vordering op grond van artikel 4.1 van de overeenkomst zich niet leent voor verwijzing naar de schadestaatprocedure, nu deze vordering moet worden gekenschetst als een vordering tot nakoming. Partijen hebben die gelegenheid benut.
2.2 Nader:schade als gevolg van inbreuk op garantie ter zake van eigen vermogen
2.2.1 Ten aanzien van de door [eiseres] gestelde schade als gevolg van inbreuk op de garanties heeft de rechtbank in het tussenvonnis nader uiteengezet waarom bij de berekening van die schade niet als uitgangspunt kan dienen dat betaalde koopprijs voor de aandelen in Stortgas niet een juiste prijs, overeenstemmend met ‘de’ waarde van die aandelen, zou zijn.
2.2.2 In hetgeen daarover toen is overwogen en beslist, ligt besloten dat in deze zaak in verband met de vaststelling van door [eiseres] geleden schade aan ‘de’ waarde van de aandelen in Stortgas geen zelfstandige, en in ieder geval geen doorslaggevende betekenis toekomt, nu deze immers bij de onderhandelingen over de overname van de aandelen in Stortgas en de voorwaarden waaronder deze overname zou plaatsvinden niet, en in ieder geval niet primair, leidend is geweest. De koopprijs is immers uiteindelijk op aangeven van de koper vastgesteld op een bedrag dat hoger was dan de waarde die volgens de verkoper aan de aandelen kon worden toegekend – en overigens nog op een lager bedrag dan door de koper gewenst ¬– bij welke vaststelling, zo volgt uit de stukken, uitdrukkelijk ook andere factoren dan ‘de’ waarde van de aandelen (mede)bepalend waren zoals de samenhang met enkele andere aandelentransacties die gelijktijdig plaatsvonden en de vraag welke (ver)koopprijs ook jegens derden zonodig verantwoord zou kunnen worden. Voor een nadere heroverweging is naar het oordeel van de rechtbank, anders dan door [eiseres] verzocht, dan ook geen plaats.
2.2.3 Met [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat ter zake van de geconstateerde inbreuk op de garantie die het eigen vermogen van Stortgas betreft, het positieve belang voor vergoeding in aanmerking komt. Daarbij heeft inderdaad als uitgangspunt te gelden hetgeen onder 8.9 in het vonnis van 17 september 1998 is overwogen, zoals aangehaald in overweging 2.2.6, 2e alinea van het tussenvonnis, en bestaat er geen grond om een correctie toe te passen op het verschil tussen het gegarandeerde eigen vermogen per ultimo 1993 en het nader vastgestelde (lagere) eigen vermogen per die datum dat ingevolge die overweging als schade moet worden aangemerkt. Nader deskundigenonderzoek is daartoe niet noodzakelijk.
2.2.4 [gedaagde] wijst thans op het vervolg van de hier bedoelde overweging 8.9, waarin de rechtbank de mogelijkheid heeft opengehouden een correctie op het onder 2.2.3 bedoelde verschil toe te passen in verband met mogelijk in de jaarrekening 1993 reeds verantwoorde, maar eerst in 1994 tot uiting gekomen winsten. Daaraan ligt ten grondslag, zoals ook kan blijken uit de zesde vraag zoals deze is geformuleerd in overweging 8.10 van het vonnis van 17 september 1993, dat de te vroege winstneming per saldo geen invloed zou hebben gehad op ‘de waarde’ van de aandelen. Die waarde kan evenwel naar het oordeel van de rechtbank in dit verband op gronden van hetgeen daarover bij het tussenvonnis en hiervóór is overwogen niet als maatgevend gelden.
2.2.5 Er bestaat dan ook geen grond om terug te komen op hetgeen op dit punt reeds is overwogen en hetgeen in overwegingen 2.2.11 en 2.2.12 van het vonnis van 14 mei 2008 is beslist.
2.3 Nader: oninbare debiteuren
2.3.1 In overweging 2.2.8 van het tussenvonnis heeft de rechtbank zich er rekenschap van gegeven dat het hof heeft overwogen dat [eiseres] nog aandacht moest besteden aan de daadwerkelijke oninbaarheid van de als oninbaar aangemerkte vorderingen, en aan haar inspanningen om tot voldoening te komen. De rechtbank heeft op gronden als in het tussenvonnis overwogen geoordeeld dat voldoende aannemelijk is geworden dat de oninbare vorderingen ten tijde van het aangaan van de overeenkomst inderdaad al oninbaar waren en dat van [eiseres] onder de gegeven omstandigheden niet meer verlangd kon worden zich desondanks voor inning van die vorderingen in te spannen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee het punt waar het hof op heeft gewezen afdoende behandeld.
2.3.2 De rechtbank ziet dan ook geen grond haar oordeel op dit onderdeel te heroverwegen.
2.4 Vergoeding kosten c.a.
2.4.1 Nadat in het tussenvonnis was geoordeeld dat dit onderdeel van de vorderingen van [eiseres] niet kan worden aangemerkt als een vordering uit hoofde van een verplichting tot schadevergoeding uit de wet, maar als een vordering tot nakoming, en dat op die grond een schadestaatprocedure niet de aangewezen weg is, heeft [eiseres], in de gelegenheid gesteld zich daaromtrent uit te laten, haar oorspronkelijke vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat gewijzigd. Na een daarop volgende vermeerdering van eis vordert [eiseres] thans op dit punt dat de rechtbank [gedaagde] zal veroordelen om [eiseres] een schadevergoeding te betalen als bedoeld in punt 18 van de dagvaarding ad € 518.370,63, met nevenvorderingen.
2.4.2 [eiseres] heeft in haar akte van 11 juni 2008, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 4.1 en 4.2 van de overeenkomst, aan dit onderdeel van haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] in geval van een garantieschending alle schade en kosten die [eiseres] daardoor lijdt dient te vergoeden, waaronder – ten overvloede – tevens begrepen de gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten. De BTW heeft zij daarbij op nader omschreven gronden buiten beschouwing gelaten, en van enige aftrek onder de vennootschapsbelasting is geen sprake, aldus [eiseres].
2.4.3 Bij de akte van 11 juni 2008 heeft [eiseres] ter adstructie van haar vorderingen facturen overgelegd van haar advocaten vanaf 1995, alsmede een overzicht van declaraties van het Accountantskantoor Kingma dat [eiseres] en haar advocaten in deze procedure heeft bijgestaan, welk overzicht deels is gebaseerd op schattingen. Voorts heeft [eiseres] bij die akte een declaratie overgelegd van Adviesbureau Iwaco, dat haar heeft geassisteerd in verband met de door haar ten laste van [gedaagde] gelegde beslagen. Ten slotte heeft [eiseres] een schatting gemaakt van de interne kosten van haar hoofd financiën [persoon 1], en heeft zij erop gewezen dat zij het voorschot voor de deskundige in deze procedure heeft betaald.
2.4.4 [gedaagde] heeft daartegenover bij antwoordakte primair aangevoerd dat het bepaalde onder 4.1 en 4.2 van de overeenkomst niet kan dienen als grondslag voor dit onderdeel van de vordering, maar dat daarvoor hetgeen in de overeenkomst onder 5.7 (b) is bepaald maatgevend is, te weten dat de verliezende partij alle juridische en andere gerechtelijke kosten van de procedure dient te vergoeden, en dat niet [eiseres], maar [gedaagde] als zodanig moet worden aangemerkt.
2.4.5 Voorts heeft [gedaagde] onderscheiden posten weersproken dan wel matiging daarvan bepleit.
2.4.6 Met recht heeft [eiseres] aangevoerd dat nu het hier om een vordering tot nakoming van een contactuele overeengekomen vergoeding van zekere kosten gaat, voor matiging van haar vordering op de voet van het bepaalde in artikel 6:109 BW geen plaats is, nu die matigingsbevoegdheid ziet op uit de wet voortvloeiende verplichtingen tot schadevergoeding (waarvan de verplichting tot schadevergoeding wegens toerekenbare tekortkoming zoals [gedaagde] op zichzelf genomen terecht heeft aangevoerd, er één is) en dit onderdeel van de vordering niet gegrond is op een uit de wet voortvloeiende verplichting tot schadevergoeding, maar op de verplichting tot nakoming van de overeenkomst. Bij die stand van zaken is voor een begroting door de rechter van een toe te wijzen bedrag evenmin plaats, nu ook de in artikel 6:97 BW aan de rechter gegeven mogelijkheid het toe te kennen bedrag te begroten slechts ziet op uit de wet voortvloeiende verplichtingen tot schade-vergoeding.
2.4.7 Dat in aanmerking nemende, en ervan uitgaande dat het bepaalde in 4.1 (en 4.2) van de overeenkomst conform het standpunt van [eiseres] bij inbreuk op een garantie wel een contractuele aanspraak op schadevergoeding van [eiseres] jegens [gedaagde] in het leven roept, is hetgeen [eiseres] ter onderbouwing van haar vordering op dit punt thans heeft aangevoerd onvoldoende om tot toewijzing daarvan te kunnen leiden. Immers, uit de overgelegde facturen en – deels op grond van schattingen tot stand gekomen – specificaties en de uitleg die daarbij is geven, kan zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet worden afgeleid dat, en in hoeverre deze stukken kosten betreffen die zijn veroorzaakt door, in causaal verband staan met, de in dit geding vastgestelde inbreuk op de garantie betreffend de jaarrekening 1993.
2.4.5 De gevorderde schadevergoeding als bedoeld in punt 18 van de inleidende dagvaarding is dan ook niet toewijsbaar. Vragen omtrent met die schadevergoeding mogelijk verband houdende heffing van BTW en omtrent de mogelijke effecten van toewijzing daarvan op het gebied van de VpB behoeven thans geen bespreking meer.
2.4.6 In conventie is de slotsom dan ook dat toegewezen moet worden een bedrag van
€ 271.627,85. Tegen de medegevorderde wettelijke rente is geen zelfstandig verweer gevoerd. Deze zal worden toegewezen op de wijze zoals hierna is vermeld. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
2.5 Proceskosten
2.5.1 Partijen zijn in dit geding partijen over en weer voor een deel in het ongelijk gesteld; enerzijds kon [eiseres] niet worden gevolgd in haar primaire standpunt, kort gezegd, dat zij teveel heeft betaald voor de aandelen met als gevolg een schadeplichtigheid die de koopsom voor de aandelen benadert of overstijgt, terwijl anderzijds [gedaagde] niet gevolgd kon worden in haar primaire standpunt dat van enige schadeplichtigheid onder de overeenkomst geen sprake is, terwijl uit dien hoofde uiteindelijk een substantieel bedrag toewijsbaar is geoordeeld.
2.5.2 De kosten van het geding zullen daarom met toepassing van het bepaalde in artikel 56 Rv (oud) worden gecompenseerd, en wel aldus dat partijen ieder de helft van de kosten van het deskundigenbericht dienen te dragen en dat partijen voor het overige ieder de eigen kosten dragen. [gedaagde] zal in dit verband derhalve worden veroordeeld haar aandeel in de kosten van het deskundigenonderzoek ad € 26.211,53 aan [eiseres] te voldoen.
2.6 Uitvoerbaarheid bij voorraad
[gedaagde] heeft verzocht een toewijzend vonnis niet, althans niet zonder zekerheidstelling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [gedaagde] heeft geen feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt die met zich brengen dat haar belangen bij een dergelijke beslissing opwegen tegen die van [eiseres] bij de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Deze zal dan ook worden uitgesproken.
in reconventie
2.7 De gewijzigde vordering
2.7.1 [gedaagde] heeft haar vordering opnieuw gewijzigd en wel zo, dat zij thans – enigszins verkort weergegeven – vordert:
a. [eiseres] tot schadevergoeding te veroordelen in verband met een gelegd beslag, zulks onder de voorwaarde dat de vordering van [eiseres] in conventie integraal wordt afgewezen; en
b. [eiseres] te veroordelen tot schadevergoeding op de voet van artikel 5.7 onder (b) van de overeenkomst, met nevenvorderingen.
2.7.2 De voorwaarde waaronder de vordering onder a. is ingesteld, is niet in vervulling gegaan, gelet op hetgeen in conventie is overwogen en beslist. Dit onderdeel van de vordering behoeft daarom geen behandeling.
2.7.3 Het onder b. gevorderde strekt tot integrale vergoeding van proceskosten van het geding in conventie. [gedaagde] grondt dit onderdeel van haar vordering op het bepaalde in artikel 5.7 onder (b) van de overeenkomst. Daarbij is bepaald dat de partij die het geschil verliest alle juridische en andere gerechtelijke kosten van de procedure dient te voldoen. Nu evenwel op gronden als in conventie is overwogen niet één der partijen kan worden aangemerkt als ‘de partij die het geschil verliest’ in de zin van die bepaling, dient de vordering onder b. te worden afgewezen.
2.7.4 [gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij – als hoedanig zij ook heeft te gelden ten aanzien van de schadevordering in verband met het beslag die eerst in een laat stadium het hiervoor omschreven voorwaardelijke karakter heeft gekregen – worden veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie. Bij de bepaling van het bedrag van die kosten is enerzijds het financiële belang van de vordering in aanmerking genomen en anderzijds de omstandigheid dat de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie.
3 De beslissing
De rechtbank,
in conventie:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres]
€ 271.627,85 (zegge: tweehonderdeenenzeventigduizend zeshonderdzevenentwintig euro en vijfentachtig cent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 mei 1995 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] € 26.211,53 (zesentwintigduizend tweehonderdelf euro en drieënvijftig cent) te betalen en compenseert de kosten van het geding voor het overige;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
in reconventie:
verstaat dat de voorwaarde waaronder de vordering onder a. is ingesteld niet in vervulling is gegaan;
wijst af de vordering onder b.;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op nihil aan verschotten en € 5.805,-- aan salaris voor de advocaat;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen.
Uitgesproken in het openbaar.
196