ECLI:NL:RBROT:2009:BI9058

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
314957 / HA ZA 08-2226
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in civiele zaak tussen eiser en VandeBouw c.s. met betrekking tot arbitragebeding

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 3 juni 2009 uitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident. Eiser, aangeduid als '[eiser]', heeft een vordering ingesteld tegen VandeBouw Schiedam Projecten, VandeBouw Holding en een derde gedaagde, aangeduid als '[gedaagde sub 3]'. VandeBouw c.s. heeft de rechtbank verzocht zich onbevoegd te verklaren op basis van een arbitragebeding in de bouw-aannemingsovereenkomst die tussen eiser en VandeBouw Schiedam Projecten is gesloten. Dit beding bepaalt dat geschillen beslecht dienen te worden door de Raad van Arbitrage voor de bouwbedrijven in Nederland.

Eiser heeft de vordering van VandeBouw c.s. betwist en gesteld dat de rechtbank bevoegd is, omdat het arbitragebeding niet van toepassing zou zijn op het geschil in de hoofdzaak. Eiser heeft ook aangevoerd dat het beroep van VandeBouw c.s. op het arbitragebeding misbruik van recht zou zijn en in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid.

De rechtbank heeft overwogen dat het arbitragebeding ruim moet worden uitgelegd en dat het geschil in de hoofdzaak onder dit beding valt. Daarom heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het geschil tussen eiser en VandeBouw Schiedam Projecten kennis te nemen. Wat betreft de geschillen met VandeBouw Holding en [gedaagde sub 3] heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen contractuele band bestaat, maar dat zij bevoegd is op basis van de woonplaats van de gedaagden. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en iedere beslissing in de hoofdzaak aangehouden.

Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 314957 / HA ZA 08-2226
Uitspraak: 3 juni 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te [adres],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. T.H. Poot,
- tegen -
de besloten vennootschap VANDEBOUW SCHIEDAM PROJECTEN B.V., gevestigd te Schiedam,
de besloten vennootschap VANDEBOUW HOLDING B.V., gevestigd te Schiedam,
[gedaagde-3], wonende te Schiedam,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. M.V. Ammerdorffer.
Eiser in de hoofdzaak/verweerder in het incident wordt hierna aangeduid als "[eiser]". Gedaagde sub 1 in de hoofdzaak/eisers in het incident wordt hierna aangeduid als "VandeBouw Schiedam Projecten", gedaagde sub 2 als "VandeBouw Holding", gedaagde sub 3 als "[gedaagde sub 3]" en gedaagden gezamenlijk als "VandeBouw c.s.".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
dagvaarding d.d. 8 september 2008 en de door [eiser] overgelegde producties;
conclusie van antwoord tevens houdende exceptie van onbevoegdheid;
conclusie van antwoord in het incident.
2 Het geschil in het incident
2.1 VandeBouw c.s. vordert dat deze rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vordering van [eiser] kennis te nemen. VandeBouw c.s. legt daaraan het volgende ten grondslag. Artikel 11 van de bouw-aannemingsovereenkomst – welke [eiser] formeel is aangegaan met VandeBouw Schiedam Projecten – bepaalt dat geschillen zullen worden beslecht door de Raad van Arbitrage voor de bouwbedrijven in Nederland, zodat de rechtbank onbevoegd is van het geschil kennis te nemen.
2.2 [eiser] heeft de vordering betwist en geconcludeerd dat de rechtbank bevoegd is om van de vordering van VandeBouw c.s. kennis te nemen en dat de stellingen van VandeBouw c.s. in het incident dienen te worden verworpen. [eiser] heeft hieraan primair het volgende ten grondslag gelegd. Het arbitragebeding is niet van toepassing, omdat arbitrage is bedoeld voor geschillen die de uitleg van de overeenkomst betreffen en niet voor het geval er slechts een gebrek in de nakoming van de betalingsverplichting is zoals in de hoofdzaak het geval is. Subsidiair stelt [eiser] dat het beroep van VandeBouw c.s. op het arbitragebeding buiten beschouwing dient te worden gelaten wegens misbruik van recht en strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid.
3 De beoordeling in het incident
3.1 De incidentele conclusie van onbevoegdheid is vóór alle weren en derhalve tijdig genomen.
3.2 Ten aanzien van haar bevoegdheid om van de vordering van [eiser] kennis te nemen, overweegt de rechtbank als volgt.
3.3 Partijen kunnen bij overeenkomst geschillen die tussen hen zijn ontstaan aan arbitrage onderwerpen. Artikel 1021 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bepaalt dat een overeenkomst tot arbitrage wordt bewezen door een geschrift. Daarvoor is voldoende een geschrift dat in arbitrage voorziet of dat verwijst naar algemene voorwaarden welke in arbitrage voorzien en dat door of namens de wederpartij uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard.
3.4 Tussen partijen is niet in geschil dat tussen VandeBouw Schiedam Projecten en [eiser] een koop-/aannemingsovereenkomst is gesloten en dat deze overeenkomst in artikel 11 een arbitragebeding bevat. De koop-/aannemingsovereenkomst is bij de dagvaarding overgelegd. Artikel 11 van deze overeenkomst bepaalt dat “alle geschillen, welke ook – waaronder begrepen die, welke slechts door één van de partijen als zodanig wordt beschouwd – die naar aanleiding van de koop-/aannemingsovereenkomst of van overeenkomsten die daarvan een uitvloeisel mochten zijn, tussen de verkrijger en de ondernemer mochten ontstaan worden beslecht door arbitrage overeenkomstig de regelen beschreven in de statuten van de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland, zoals deze drie maanden voor de dag van ondertekening door verkrijger van deze akte luidden”. [eiser] stelt dat het geschil in de hoofdzaak niet onder dit arbitragebeding valt. De rechtbank overweegt daarover als volgt. Het begrip ‘geschillen’ dient volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad ruim te worden uitgelegd. Het arbitraal beding houdt in dat ‘alle geschillen (…) die naar aanleiding van de koop-/aannemingsovereenkomst of van overeenkomsten die daarvan een uitvloeisel mochten zijn, tussen de verkrijger en de ondernemer mochten ontstaan’ worden beslecht door arbiters. De vordering in de hoofdzaak is gegrond op de koop-/aannemingsovereenkomst. Dit geschil levert naar het oordeel van de rechtbank een geschil op als in bovengenoemd arbitragebeding is bedoeld, zodat de rechtbank niet bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen.
3.5 [eiser] stelt voorts dat het beroep van VandeBouw c.s. op het arbitragebeding buiten beschouwing dient te worden gelaten wegens misbruik van recht en strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid. [eiser] legt aan deze stelling ten grondslag dat hij heeft vernomen dat de financiële situatie van gedaagden slecht is en dat hij daarom gerechtvaardigd vermoedt dat de exceptie van onbevoegdheid is opgeworpen om tijd te rekken, omdat de exceptie tot niets anders kan leiden. [eiser] heeft zijn verweer niet alleen onvoldoende gemotiveerd onderbouwd, het verweer stuit al af op hetgeen in 3.4 is overwogen. Immers, [eiser] en VandeBouw Schiedam Projecten zijn een arbitragebeding overeengekomen. Dat VandeBouw Schiedam Projecten een beroep doet op dat beding, kan in het onderhavige geval niet de conclusie rechtvaardigen dat dit beroep misbruik van recht oplevert of in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Het enkele vermoeden van financiële problemen – wat daar verder ook van zij – is daarvoor onvoldoende. De rechtbank gaat daarom ook aan dit verweer voorbij.
3.6 Ten aanzien van haar bevoegdheid om van het geschil tussen [eiser] enerzijds en VandeBouw Holding en [gedaagde sub 3] anderzijds kennis te nemen, overweegt de rechtbank als volgt. Gesteld noch gebleken is dat tussen [eiser] en VandeBouw Holding en [gedaagde sub 3] een contractuele band bestaat en/of dat zij arbitrage zijn overeengekomen. [eiser] legt aan zijn vordering in de hoofdzaak onrechtmatige daad van VandeBouw Holding en [gedaagde sub 3] ten grondslag. Voor de bevoegdheid van de rechter moet derhalve aansluiting worden gezocht bij artikel 99 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit artikel bepaalt dat de rechter van de woonplaats van gedaagde bevoegd is. Nu VandeBouw Holding gevestigd is in Schiedam en [gedaagde sub 3] woonachtig is in [adres], is deze rechtbank bevoegd om van het geschil tussen [eiser] enerzijds en VandeBouw Holding en [gedaagde sub 3] anderzijds kennis te nemen.
3.7 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank zich onbevoegd om van het geschil tussen [eiser] en VandeBouw Schiedam Projecten kennis te nemen.
3.8 Ten behoeve van beraad of een comparitie na antwoord wordt gelast, wordt iedere beslissing in de hoofdzaak tussen [eiser] en VandeBouw Holding en [gedaagde sub 3] aangehouden.
3.9 Waar ieder van partijen in het incident deels in het gelijk en deels in het ongelijk zal worden gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren.
3 De beslissing
De rechtbank,
in het incident
verklaart zich onbevoegd om van het geschil tussen [eiser] en VandeBouw Schiedam Projecten kennis te nemen;
compenseert de proceskosten;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in de hoofdzaak
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
1902/1980