ECLI:NL:RBROT:2009:BI8696

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/ 5293 WET T2
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van fiscaal vertegenwoordiger tot verstrekking van statistische informatie aan het CBS

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 juni 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam] B.V. en de Directeur-Generaal van de Statistiek. De zaak betreft de vraag of een fiscaal vertegenwoordiger verplicht is om het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) van de gevraagde statistische informatie te voorzien. De rechtbank overweegt dat de letterlijke bewoordingen van artikel 7 van EG-Verordening 638/2004, zoals deze luidde vóór 1 januari 2009, de fiscaal vertegenwoordiger niet informatieplichtig maken. De rechtbank stelt vast dat de fiscaal vertegenwoordiger geen bemoeienis heeft met het (doen) verzenden van goederen en niet als bezitter van de goederen kan worden gezien. Het CBS heeft geen onderzoek ingesteld naar de feitelijke gang van zaken, waardoor het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet in stand kan blijven.

De rechtbank concludeert dat de fiscaal vertegenwoordiger vóór 1 januari 2009 niet als informatieplichtige in de zin van artikel 7 van de Verordening kan worden aangemerkt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het CBS en herroept het besluit van 3 oktober 2007, waarbij aan eiseres een bestuurlijke boete van € 3.000,-- was opgelegd wegens het niet of niet tijdig aanleveren van gegevens voor de Intrastat. De rechtbank oordeelt dat de verplichting tot het verstrekken van de gevraagde informatie niet bestond ten tijde van de opgelegde boete. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.288,-.

Deze uitspraak biedt belangrijke inzichten in de interpretatie van de informatieplicht van fiscaal vertegenwoordigers in relatie tot de Europese regelgeving en de rol van het CBS in het verzamelen van statistische gegevens.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/5293 WET-T2
Uitspraak in het geding tussen
[naam]B.V., gevestigd te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde drs. M.J. Hoogesteger, Hoogesteger & Boerman B.V. te Dordrecht,
en
de Directeur-Generaal van de Statistiek, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 18 november 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 3 oktober 2007, waarbij aan eiseres een bestuurlijke boete van € 3.000,-- is opgelegd wegens het niet of niet tijdig aanleveren van gegevens voor de Intrastat Uitvoer/intracommunautaire levering (ICL) periode juli 2007, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van 3 juni 2009, waar zijn verschenen drs. M.J. Hoogesteger namens eiseres en dr.mr. J.P. Schobben en mr. W.F.G.M. Riksen namens verweerder.
2 Overwegingen
De verplichting tot het verstrekken van de statistische informatie die verweerder aan eiseres heeft gevraagd, vloeit voort uit artikel 38b van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek in verbinding met artikel 7 van Verordening (EG) nr. 638/2004 van het Europees Parlement en de Raad, zoals deze Verordening tot 1 januari 2009 luidde (hierna: de Verordening). Blijkens dit artikel 7 van de Verordening zijn voor zover hier van belang tot het vertrekken van deze informatie verplicht de natuurlijke of rechtspersonen die in de lidstaat van verzending BTW-plichtig zijn en die
i) … of, …
ii) de goederen verzenden of doen verzenden, of, bij gebreke hiervan
iii) in het bezit zijn van de goederen die worden verzonden.
Hoewel een fiscaal vertegenwoordiger als eiseres niet expliciet in deze bepaling wordt genoemd, valt naar de mening van verweerder een dergelijke vertegenwoordiger ook als een informatieplichtige in de zin van die bepaling aan te merken. Verweerder heeft ter ondersteuning van zijn standpunt gewezen op de hem desgevraagd verstrekte adviezen van Eurostat van 21 november 2007 en van mr. I. Wezel van 23 mei 2008, die als senior beleidsadviseur is verbonden aan de Centrale Beleidsstaf van verweerder (CBO).
De rechtbank kan verweerder niet in deze mening volgen. Vooropgesteld moet worden dat de bewoordingen van artikel 7, letterlijk genomen, eiseres niet informatieplichtig maken. De door verweerder ingewonnen adviezen maken dit niet anders. Het advies van Eurostat is gebaseerd op de door eiseres gemotiveerd bestreden stellingen dat eiseres taken vervult die essentieel zijn voor de overdracht van goederen en dat zij de verplaatsingen van de goederen controleert en over de goederen beschikt in relatie tot fiscale verplichtingen, zodat zij geacht kan worden in het bezit van de goederen te zijn. Mr. Wezel stelt, samengevat, dat eiseres de goederen verzendt of doet verzenden en dat zij de verplaatsingen van de goederen controleert en laat verplaatsen, zodat zij beschouwd kan worden in het bezit te zijn van de goederen. Eiseres heeft echter voldoende gesteld om vooralsnog aannemelijk te achten dat, hoewel zij wel een controlerende rol heeft bij het (doen) verzenden van de goederen, zij (overigens) geen contractueel vastgelegde of anderszins bepaalde bemoeienis heeft met het (doen) verzenden van de goederen en dat zij niet als bezitter van de te verzenden goederen gezien kan worden. Verweerder heeft hiertegenover volstaan met verwijzing naar de uitgebrachte adviezen zonder een onderzoek in te stellen naar de feitelijke gang van zaken. Hierdoor heeft hij in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht het bestreden besluit niet voldoende zorgvuldig voorbereid, zodat het reeds hierom niet in stand kan blijven.
De enkele omstandigheid dat eiseres eerder de aan haar gevraagde informatie wel aan verweerder heeft verstrekt, maakt dit alles niet anders.
De rechtbank heeft vastgesteld dat artikel 7 van de Verordening met ingang van 1 januari 2009 onder meer in die zin gewijzigd is, dat sedertdien ook de fiscaal vertegenwoordiger expliciet tot het verstrekken van Intrastat-informatie gehouden is. Hierin ziet de rechtbank een aanwijzing dat eiseres in haar standpunt gevolgd moet worden. Betoogd kan immers worden dat niet in te zien valt waarom bij het vermelden van de informatieplichtigen in artikel 7 sedertdien de fiscaal vertegenwoordiger expliciet genoemd dient te worden, als deze reeds op basis van de oude tekst als zodanig aangemerkt diende te worden.
De rechtbank ziet er niet aan voorbij dat verweerder gesteld heeft dat het expliciet vermelden van de fiscaal vertegenwoordiger slechts een verduidelijking van artikel 7 van de Verordening inhoudt. Deze stelling vindt echter geen steun in het “Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 638/2004 betreffende de communautaire statistieken van het goederenverkeer tussen de lidstaten” van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 7 februari 2008 (COM 2008/0058 def), op welk voorstel de wijziging van de Verordening gebaseerd is. Blijkens dit voorstel beoogt de wijziging van de Verordening, kort gezegd, de administratieve lasten voor ondernemingen te verminderen die uit de Gemeenschapswetgeving betreffende de communautaire statistieken van het goederenverkeer tussen de lidstaten voortvloeien. Daarnaast wordt met de wijziging beoogd door samensmelting van het Intrastat- en het VIES-systeem (BTW-informatie-uitwisselingssysteem) en nauwere samenwerking tussen statistische en belastingdiensten (BTW-diensten) enerzijds de gegevenskwaliteit van statistische diensten te verbeteren en anderzijds de belastingdiensten bij het opsporen van btw-fraude te doen profiteren van eerdere beschikbaarheid van bepaalde gegevens. In het voorstel is overigens geen voorstel tot wijziging van artikel 7 in de hiervoor bedoelde zin opgenomen. De rechtbank acht het echter aannemelijk dat deze wijziging gestalte heeft gekregen in het advies van het Europese Parlement van 21 oktober 2008 (dat nog niet in het Publicatieblad is bekendgemaakt), juist met het doel de integratie tussen het Intrastat- en het VIES-systeem te faciliteren. In die zin betekent de wijziging van artikel 7 een uitbreiding en niet een verduidelijking van het artikel.
Vóór 1 januari 2009 en dus ten tijde hier van belang bestond voor eiseres daarom nog niet de verplichting om de door verweerder aan haar gevraagde informatie te verstrekken, zodat verweerder niet de bevoegdheid toekomt om eiseres de thans bestreden boete op te leggen.
Het bestreden besluit dient ook daarom vernietigd te worden, zodat het daartegen gerichte beroep gegrond is. Aangezien een eventueel nieuw door verweerder te nemen besluit op bezwaar slechts kan inhouden dat eiseres geen boete opgelegd kan worden in verband met de gestelde schending van haar informatieplicht, zal de rechtbank, doende hetgeen verweerder bij het bestreden besluit had behoren te doen, verweerders besluit van 3 oktober 2007 herroepen.
Verweerder dient eiseres de door haar gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,- te vergoeden. Daarnaast dient verweerder eiseres de kosten, die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt, tot een bedrag van eveneens € 644,- te vergoeden.
3 Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat het besluit van verweerder van 3 oktober 2007 onder gegrondverklaring van het daartegen gerichte bezwaar herroepen wordt,
bepaalt dat het Centraal bureau voor de statistiek aan eiseres het betaalde griffierecht van € 288,- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres in bezwaar heeft gemaakt en in haar proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1.288,- en wijst het Centraal bureau voor de statistiek aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet vergoeden.
Aldus gedaan door mr. E.F.C. Francken, voorzitter, en mr. J. Bergen en mr. A.C. Hendriks, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 11 juni 2009.
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.