Zaak-/rolnummer: 283742 / HA ZA 07-1224
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. [eiser 1]
2. [eiser 2],
wonende te Rotterdam,
eisers,
advocaat mr. W.L. Stolk,
1. [gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
wonende te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. A.S. van Randwijck,
- met als gevoegde partijen -
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AANNEMINGSBEDRIJF DE HEK B.V.,
gevestigd te Giessenburg,
2. [gevoegde 2],
wonende te Rotterdam,
gevoegde partijen aan de zijde van gedaagden,
advocaat mr. P. van der Mersch.
Partijen worden hierna als volgt aangeduid:
- eisers gezamenlijk als “[eisers]”,
- gedaagden gezamenlijk als “[gedaagden]” en
- gevoegde partijen afzonderlijk als “De Hek” respectievelijk “[gevoegde 2]”.
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 24 april 2007;
- akte houdende overlegging van producties aan de zijde van [eisers];
- incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring;
- akte houdende referte in het vrijwaringsincident;
- vonnis van deze rechtbank d.d. 14 november 2007, waarbij het [eisers] is toegestaan De Hek en [gevoegde 2] in vrijwaring op te roepen;
- conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagden], met productie;
- akte tot voeging aan de zijde van [gevoegde 2];
- conclusie van antwoord aan de zijde van [gevoegde 2];
- akte tot voeging tevens conclusie van antwoord aan de zijde van De Hek, met productie;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 9 juli 2008, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- brief met bijlagen van 4 november 2008 aan de zijde van [eisers];
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 19 november 2008.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1 [eisers] en [gedaagden] zijn buren. [eisers] bewonen de woning aan de [adres 1]. [gedaagden] wonen op [adres 2].
2.2 In de tuin van [gedaagden] staan (onder meer) twee bomen. Eén van die bomen (hierna: de achterste boom) staat op een afstand van minder dan 50 cm van de erfgrens. De andere boom (hierna: de voorste boom) heeft een afstand tot de erfgrens van ongeveer een meter. Deze boom is geplant in 2006.
2.3 Aan de voorzijde van de woning van [eisers] bevindt zich een overstekende dakgoot van hout met zinken bekleding. Een deel van het dak van [gedaagden] watert af op een deel van de dakgoot van [eisers]
2.4 In 2005 hebben [gedaagden] een aanbouw aan de achterzijde van hun woning gerealiseerd. Deze aanbouw grenst aan een hardhouten terras van [eisers] De aanbouw is aan de zijde van het terras van [eisers] voorzien van een overstek en een houten daklijst. De buitenmuur van de aanbouw die grenst aan het terras van [eisers] is niet afgevoegd.
2.5 Ten behoeve van de aanbouw hebben [gedaagden] [gevoegde 2] als architect en De Hek als aannemer ingeschakeld.
2.6 Voorafgaande aan deze werkzaamheden heeft Taxatie en Expertise Bureau [persoon x] in opdracht van [gedaagden] de woning van [eisers] geïnspecteerd teneinde al aanwezige scheuren en dergelijke vast te leggen. In zijn rapport maakt [persoon x] melding van diverse scheuren op diverse plekken in de woning.
2.7 Bij de uitvoering van de werkzaamheden heeft De Hek een multiplexplaat van het terras van [eisers] verwijderd.
2.8 In opdracht van [gedaagden] heeft De Hek aan de voorzijde van de woning van [gedaagden] een dakraam geplaatst. Deze bevond zich te dicht bij de woning van [eisers] en was aan het dak van [eisers] bevestigd. De Hek heeft het dakraam verplaatst, waardoor de afstand tot de woning van [eisers] nu ten minste 50 cm bedraagt.
2.9 Op 17 oktober 2005 heeft [persoon 1] in opdracht van [eisers] hun woning geïnspecteerd in verband met de in 2.4 bedoelde werkzaamheden. Voor zover (nog) van belang luidt zijn rapport als volgt:
“Om het metselwerk te plaatsen was het nodig de gemeenschappelijke schutting te verwijderen. Hierbij werd onder andere een hardhouten element ingezaagd […] welke diende om een ruimte tussen schutting en terras van nr. 19 af te dekken.”
2.10 In 2005 en 2006 hebben zich lekkages voorgedaan in de kelder van [eisers] In opdracht van De Hek heeft het bedrijf Repstone de kelder geïnjecteerd.
2.11 In 2006 heeft Ingenieursbureau [persoon 1] b.v. in opdracht van [eisers] onderzoek gedaan naar de gevolgen van de verbouwing bij [gedaagden] voor de woning van [eisers] In haar rapport van 13 juni 2006 meldt [persoon 1] – voor zover thans van belang – het volgende:
“Mechanismen die kunnen leiden tot de geconstateerde schade:
Ad a. […]
Houten palen hebben een effectief draagvermogen van 80 à 100 kN. Hierop is de fundering ontworpen. Door de extra belasting uit negatieve kleef zullen de paalbelastingen hoger zijn dan de ontwerpbelasting. De palen bezwijken daardoor niet, maar elke toename van de belasting leidt tot vervormingen (zakking) van de paal. De vervormingen zijn relatief groot ten opzichte van de aangebrachte extra belasting omdat de palen al tegen de grens van het vormveranderingsdraagvermogen zitten. […]
Ad b. De nieuwe palen zijn ingeheid op korte afstand van de bestaande fundering. Als de belasting wordt aangebracht zullen deze ook zakken, geschat wordt 3 tot 5 mm. De nieuwe en bestaande constructie zijn gekoppeld door de staalconstructie, misschien ook door wrijving tussen de bestaande en nieuwe fundering. […] De bestaande fundering zal gezien het bovenstaande de vervorming (zakking) ook hebben ondergaan. […] De vervormingen uit 1 en 2 zijn tijdsafhankelijk en zullen in de komende tijd naar een eindsituatie komen. De nieuwe situatie is echter veel gevoeliger geworden voor lastwisselingen in de toekomst.
[…]
Conclusies:
[…]
3) De tekeningen van de uitbreiding [adres 3] laten zien dat de nieuwbouw gekoppeld is aan het bestaande. Hierdoor treedt een onbedoelde belastingafdracht naar de bestaande woningen op. Gecombineerd met de gewijzigde verdeling van de paalbelastingen door vloer en achtergevel leidt dit tot extra belasting op enkele palen. De bestaande houten palen zetten door de extra belasting, deze zettingen hebben scheurvorming tot gevolg.
[…]
6) De kelderruimte is door de verbouwing van het naastliggende pand blijvend beschadigd. De kans dat er in de nabije toekomst nieuwe scheurvorming optreedt is vrijwel 100%.
Het evenwicht is verstoord en kan met gebruikelijke reparatiemethoden niet worden hersteld.
De enige oplossing tot het herstellen van het evenwicht is dat er bij [adres 3] voor moet worden gezorgd dat de extra belasting door de nieuwe palen wordt opgenomen en niet door de bestaande palen. Dit is mogelijk door de nieuwbouw alsnog volledig van de oorspronkelijke bouw te dilateren. De oude situatie kan zich dan herstellen. Dit zal gepaard gaan met een waarschijnlijk eenmalige nieuwe scheurvorming in soutterain en plafond- en wandafwerkingen, maar tot slot ontstaat er weer evenwicht.”
2.12 Op dit rapport is op 21 augustus 2006 op verzoek van [gedaagden] gereageerd door Bouwkundig adviesburo Henk Docter b.v., die voorafgaande aan de verbouwing in opdracht van [gedaagden] constructieberekeningen heeft uitgevoerd. In haar reactie heeft Docter onder meer het volgende opgemerkt:
“Ad a) […] Indien de aanbouw niet op palen zou zijn geprojecteerd is er sprake van een bovenbelasting, waardoor er een toename zou kunnen zijn van de negatieve kleef op de bestaande houten palen. De aanbouw is echter volledig zelfstandig op palen gefundeerd. Bij de palen van de uitbreiding is ook rekening gehouden met de negatieve kleef. Doordat de aanbouw zelfstandig op palen is gefundeerd, zal de negatieve kleef op de bestaande houten palen niet toenemen; bij de aansluitende houten palen kan deze zelfs wat afnemen.
Er is op dit pand en op het naastgelegen pand geen extra belasting toegevoegd. […]
Ad b) De opbouw van de uitbreiding is maar voor een klein deel op het bestaande aanwezig. Naar de uitbreiding is deze opbouw scharnierend geprojecteerd. Da aanbouw is volgens onze tekening volledig gedilateerd bij de begane grond en de fundering, zodat deze zelfstandig kan zetten. Er is dus geen sprake van vervormingen van deze aanbouw welke invloed zal hebben op de bestaande woningen.
[…]
Conclusies:
[…]
3) […] Op de funderingsplattegrond is zelfs twee maal de tekst dilatatie vermeld. Over de paalbelasting is in deze reactie al meer vermeld. Er zijn dan ook geen extra belastingen aanwezig.
5) Schade en scheuren in een pand gebouwd tussen 1920 en 1930 is best wel mogelijk. Er is nog geen verband met de aanbouw.
6) De termen “blijvend beschadigd” en “kans op nieuwe scheurvorming is vrijwel 100%” zijn sterk overdreven veronderstellingen. Er wordt door de bestaande palen geen extra belasting opgenomen en de aanbouw is gedilateerd van het bestaande, zodat het in de conclusie genoemde evenwicht er nu reeds is.”
2.13 Op 3 november 2006 heeft [persoon 1] op het rapport van Docter gereageerd. Deze reactie luidt voor zover van belang als volgt:
“3) Ingenieursbureau [persoon 1] b.v. heeft geconstateerd dat de volgende aspecten bij deze verbouwing een rol spelen:
[…]
g) Vanwege de eventueel hoge paallasten door negatieve kleef kan een geringe toename van paalbelasting leiden tot relatief grote vervormingen
h) De gevelwand van de kelder is gedeeltelijk verwijderd. Dit leidt tot een andere verdeling van de paalbelasting in de achtergevel.
i) De nieuwe palen zullen enige mm’s zetten als ze worden belast. Als de dilataties goed zijn uitgevoerd, zal dit niet tot extra belasting op de bestaande palen leiden. De verbinding tussen bestaand en nieuw is inderdaad scharnierend uitgevoerd, waardoor bij zettingen nagenoeg geen extra belasting wordt overgedragen.
[…]
Ten aanzien van onze conclusie nr. 3 in ons rapport d.d. 13 juni 2006 willen we aangeven dat bij een goede uitvoering van de dilataties nagenoeg geen belasting van nieuw naar bestaand zal worden overgebracht. Het belangrijke punt van een andere verdeling van belasting over de bestaande palen handhaven wij wel, omdat de gedeeltelijke sloop van de kelderwand hiertoe heeft geleid.”
3 De vordering
De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagden] te veroordelen
1. tot betaling van € 125,= ter zake de beschadiging aan het terras;
2. tot het verlenen van opdracht aan een deskundige om onderzoek te doen naar mogelijke schade aan het dak als gevolg van het in eerste instantie verkeerd plaatsen van het in 2.8 bedoelde dakraam;
3. tot verwijdering van de in 2.2 bedoelde bomen;
4. tot betaling van schadevergoeding ter zake de reparatie van de dakgoot;
5. tot betaling van schadevergoeding ter zake herstel van scheuren en ter zake schade als gevolg van het zettingsproces;
6. tot verwijdering van de sierlijst en de overstek van de aanbouw voor zover deze zich boven het perceel van [eisers] bevinden;
7. tot het gedurende vijf jaar door een deskundige laten verrichten van een hoogtemeting van de woning van [eisers];
8. tot betaling van € 2.050,= ter zake van buitengerechtelijke kosten;
9. tot vergoeding van de proceskosten,
voor wat betreft de vorderingen onder 2, 3, 6 en 7 onder last van een dwangsom. Voorts vorderen [eisers] een verklaring voor recht dat [gedaagden] aansprakelijk zijn voor de schade aan de woning van [eisers] ten gevolge van het zettingsproces.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten hebben [eisers] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 Behalve de 2.7 bedoelde multiplexplaat heeft de aannemer van [gedaagden] ook een trede van het terras ingezaagd en weggehaald. Dat is een inbreuk op de eigendomsrechten van [eisers] en dus onrechtmatig. [gedaagden] moeten de schade ten belope van € 125,= vergoeden.
3.2 Het aanvankelijk verkeerd geplaatste dakraam (zie onder 2.8) heeft mogelijk schade veroorzaakt aan het dak van [eisers] [gedaagden] zijn gehouden daartoe op hun kosten een deskundige in te schakelen.
3.3 De in 2.2 bedoelde bomen staan te dicht bij de erfgrens van [eisers] Op grond van artikel 5:42 BW zijn [gedaagden] gehouden de bomen te verwijderen.
3.4 Het in 2.3 bedoelde deel van de dakgoot van [eisers] waarop het dak van [gedaagden] afwatert verkeerde in slechte staat. De oorzaak is een gebrek aan het dak van [gedaagden] [gedaagden] zijn gehouden de herstelkosten (€ 3.450,= exclusief BTW) te vergoeden.
3.5 Door de verbouwing in de woning van [gedaagden] zijn in de woning van [eisers] talrijke scheuren ontstaan aan wanden en plafonds. [gedaagden] zijn voor die schade aansprakelijk. Zij moeten de herstelkosten vergoeden.
3.6 De overstek en de sierlijst van de aanbouw bevinden zich boven het perceel van [eisers] [gedaagden] zijn gehouden de overstek en de sierlijst te verwijderen.
3.7 Door de verbouwingswerkzaamheden is schade ontstaan aan de woning van [eisers] Totdat het zettingsproces is gestopt, zal scheurvorming aan de kelder van [eisers] kunnen blijven optreden. [gedaagden] zijn voor die schade aansprakelijk.
3.8 Zondervan hebben kosten moeten maken ter vaststelling van de aansprakelijkheid van [gedaagden] als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder b BW. Het gaat om de kosten van het rapport van [persoon 3] (€ 650,= exclusief BTW) en van [persoon 1] (€ 1.400,= exclusief BTW). [gedaagden] dienen deze kosten te vergoeden.
4 Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [eisers] in de (na)kosten. [gedaagden] hebben daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 De Hek heeft geen trede van het terras weggehaald dan wel ingezaagd.
4.2 Er is geen enkele aanwijzing dat het aanvankelijk verkeerd plaatsen van het in 2.8 bedoelde dakraam schade aan het dak van [eisers] heeft veroorzaakt. Een eventueel onderzoek kan dan ook niet voor rekening van [gedaagden] komen.
4.3 Op grond van artikel 4.4.5 van de geldende APV is de in artikel 5:42 BW bedoelde afstand beperkt tot 50 cm. Ten aanzien van de voorste boom die op een afstand van een meter tot de erfgrens staat moet de vordering dus worden afgewezen. De achterste boom staat er al twintig jaar, zodat de vordering tot verwijdering ervan is verjaard. Subsidiair geldt dat [eisers] geen redelijk belang hebben bij toewijzing van de vordering.
4.4 [gedaagden] zijn bereid redelijke kosten tot herstel van de schade aan de in 2.3 bedoelde dakgoot van [eisers] te vergoeden. [eisers] wensen echter een onevenredig hoge bijdrage in de kosten te ontvangen.
4.5 Niet gebleken is dat na de verbouwing nieuwe scheuren in de woning van [eisers] zijn ontstaan. Zelfs al zou daarvan sprake zijn geweest, dan is niet aangetoond dat die nieuwe scheuren het gevolg zijn van de verbouwing. Het gaat om tachtig jaar oude woningen die voortdurend aan zetting onderhevig zijn.
4.6 Van overbouw is geen sprake. [eisers] hebben bovendien geen redelijk belang bij een veroordeling tot verwijdering van de sierlijst en de overstek.
4.7 De verbouwingswerkzaamheden hebben niet tot een nieuw zettingsproces geleid. De door [eisers] op dit punt ingeroepen rapportage van [persoon 1] is op wezenlijke punten door Docter weersproken. Van belang is vooral dat tussen de aanbouw en de bestaande woning sprake is van dilatatie.
4.8 [eisers] hebben geen buitengerechtelijke kosten gemaakt die voor vergoeding naast een proceskostenveroordeling in aanmerking komen.
5 De beoordeling
Terras
5.1 De gevorderde schadevergoeding van € 125,= heeft blijkens de verklaringen van [eisers] ter comparitie geen betrekking op de in 2.7 bedoelde multiplexplaat “die het onderste gedeelte van het terras afdekte”, maar op het inzagen en verwijderen van een trede van het terras. Mede gelet op de eerder door [eisers] ingenomen stellingen, is de rechtbank van oordeel dat zij hun vordering aldus onvoldoende concreet hebben onderbouwd. Het op dit punt door [eisers] bij dagvaarding ingeroepen rapport van [persoon 3] (zie 2.9) verwijst niet naar een (verwijderde) trede. Wel spreekt het rapport van het inzagen van “een hardhouten element” bedoeld om “een ruimte tussen schutting en terras van nr. 19 af te dekken”, maar daarmee kan geen trede zijn bedoeld. Ook de foto’s waarnaar [eisers] bij dagvaarding hebben verwezen tonen geen ingezaagde trede.
5.2 Hieruit volgt dat [eisers] het gestelde onrechtmatig handelen aan de zijde van [gedaagden] onvoldoende concreet hebben onderbouwd. Hun vordering zal worden afgewezen.
Dakraam
5.3 Niet ter discussie staat dat het aanvankelijk door De Hek geplaatste dakraam te dicht bij de woning van [eisers] was aangebracht en aan het dak van hun woning was bevestigd. Partijen zijn het er kennelijk ook over eens dat [gedaagden] aldus onrechtmatig jegens [eisers] hebben gehandeld. [gedaagden] zijn dus in beginsel gehouden de als gevolg hiervan door [eisers] geleden of te lijden schade te vergoeden.
5.4 [eisers] vorderen evenwel geen schadevergoeding (al dan niet op te maken bij staat), maar – kort weergegeven – dat op kosten van [gedaagden] een deskundige onderzoek zal doen naar eventuele beschadigingen aan het dak. Over de grondslag van hun vordering hebben [eisers] zich niet uitgelaten, maar kennelijk stellen zij zich op het standpunt dat [gedaagden] vanwege de door hen gepleegde onrechtmatige daad verplicht zijn het onderhavige onderzoek te doen verrichten en te bekostigen. Niet valt echter in te zien dat uit het onrechtmatig handelen van [gedaagden] een dergelijke verplichting tot onderzoek naar eventuele schade zou voortvloeien. In bijzondere omstandigheden zou dit wellicht anders kunnen zijn, maar daarvan is niet gebleken. Integendeel: het gaat [eisers] kennelijk uitsluitend om de vaststelling van “eventuele” beschadigingen, terwijl gesteld noch gebleken is dat zij ten gevolge van de onderhavige onrechtmatige daad daadwerkelijk schade hebben geleden of zullen lijden. Hun verklaring ter comparitie dat zij “een lekkage [hebben] gehad in een onderliggende ruimte” maakt dit niet anders. Uit die – weinig specifieke – verklaring kan immers niet worden afgeleid dat de gestelde lekkage het gevolg is geweest van het aanvankelijk verkeerd plaatsen van het dakraam. Gelet op dit alles zal de vordering van [eisers] ook op dit punt worden afgewezen.
5.5 Dit oordeel laat vanzelfsprekend onverlet dat [gedaagden] gehouden zijn tot schadevergoeding zo alsnog zou blijken dat hun onrechtmatig handelen tot schade heeft geleid. Het staat [eisers] vrij ter zake onderzoek te (doen) verrichten en – indien van schade zou blijken – de kosten van dat onderzoek op de voet van artikel 6:96 lid 2 onder b BW bij [gedaagden] in rekening te brengen.
Bomen
5.6 [eisers] vorderen veroordeling van [gedaagden] tot verwijdering van twee bomen uit hun tuin. Vaststaat dat de afstand tussen de voorste boom en het erf van [eisers] ongeveer een meter bedraagt. De achterste boom staat op een afstand tot de erfgrens van minder dan 50 cm. De rechtbank overweegt als volgt.
5.7 Op grond van artikel 5:42 BW is het niet geoorloofd een boom te hebben op een afstand van minder dan twee meter van het erf van een ander, tenzij ingevolge een plaatselijke verordening een kleinere afstand is toegelaten. Niet ter discussie staat dat zich die laatste situatie hier voordoet. Op grond van artikel 4.4.5 van de geldende Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is de afstand als bedoeld in artikel 5:42 BW voor bomen vastgesteld op 50 cm. Aldus staat de voorste boom van [gedaagden] op voldoende afstand van het erf van [eisers] Hun betoog dat de bij APV vastgestelde afstand van 50 cm pas geldt vanaf 2007 treft geen doel. De hier bedoelde afstand was immers ook al opgenomen in de APV zoals die gold vanaf 12 maart 2004 (besluit van de gemeenteraad van 22 januari 2004, Gemeenteblad 2004, 12), dat wil zeggen vóórdat de voorste boom werd geplant. De vordering van [eisers] ten aanzien van de voorste boom kan op grond van artikel 5:42 BW dus niet worden toegewezen.
5.8 Voor zover [eisers] hebben bedoeld hun vordering tot verwijdering van de voorste boom mede te baseren op artikel 5:37 BW, geldt dat dit beroep onvoldoende feitelijk is onderbouwd. De opmerkingen in dit verband in de brief van 4 november 2008 hebben kennelijk slechts betrekking op de achterste boom. De enkele verklaring ter comparitie dat [eisers] door de bomen weinig licht hebben, is in elk geval ten aanzien van de voorste boom onvoldoende specifiek. Daarbij komt mede belang toe aan de door [eisers] in het geding gebrachte foto’s, waarop zichtbaar is dat de stam en takken van deze boom dun zijn.
5.9 Ten aanzien van de achterste boom geldt het volgende. Vast staat dat de afstand van deze boom tot de erfgrens van [eisers] minder is dan de voorgeschreven 50 cm. Door het aldaar hebben van de boom handelen [gedaagden] dus in strijd met het verbod van artikel 42 BW jo. artikel 4.4.5 APV. De vordering tot verwijdering van deze boom is dus in beginsel toewijsbaar.
5.10 [gedaagden] hebben zich ter betwisting evenwel op het standpunt gesteld dat de vordering tot verwijdering van de achterste boom verjaard is. Daartoe hebben zij gesteld dat de boom al in 1980 geplant is. [eisers] hebben de verjaring gemotiveerd betwist. Volgens hen is de boom pas in 1988 geplant. De rechtbank overweegt als volgt.
5.11 Op grond van artikel 3:314 jo. 3:306 BW verjaart een vordering tot beëindiging van een onrechtmatige toestand door verloop van twintig jaar na de dag volgende op die waarop de onmiddellijke opheffing van die toestand kan worden gevorderd. Nu gesteld noch gebleken is dat tussen de beide erven een muur staat als bedoeld in artikel 5:43 BW (zulks met het oog op het bepaalde in artikel 5:42 lid 3 BW), moet worden aangenomen dat de verjaring in een geval als het onderhavige gaat lopen op het moment dat de desbetreffende boom is geplant. Komt vast te staan dat de boom al in 1980 is geplant, dan is de vordering tot verwijdering van die boom dus verjaard. Op [gedaagden] rust de bewijslast van hun stelling dat de achterste boom in 1980 geplant is. Zij beroepen zich immers op de rechtsgevolgen van die stelling, te weten verjaring van de vordering.
5.12 Bewijsvoering op dit punt heeft evenwel geen zin als de vordering reeds om een andere reden moet worden afgewezen. In dat verband is van belang dat [gedaagden] zich op het standpunt hebben gesteld dat [eisers] geen redelijk belang hebben bij toewijzing van de vordering, omdat – zo begrijpt de rechtbank – verplaatsing van de boom tot de voorgeschreven afstand tot de erfgrens van (slechts) 50 cm niet veel verandert aan het uitzicht en de lichtinval. De rechtbank begrijpt dit betoog aldus dat [eisers] volgens [gedaagden] misbruik maken van hun bevoegdheid verwijdering te vorderen op grond van artikel 5:42 BW. Op dit betoog hebben [eisers] nog niet concreet gereageerd. De rechtbank zal hen alsnog die gelegenheid geven. Zij kunnen daartoe een conclusie na tussenvonnis nemen. Zonodig zal nadien een bewijsopdracht aan [eisers] volgen.
5.13 [eisers] hebben subsidiair nog doen betogen dat de achterste boom onrechtmatige hinder als bedoeld in artikel 5:37 BW veroorzaakt. In dat verband is tevens van belang dat [eisers] bij dagvaarding hebben gesteld dat de boom pas sinds 1994 boven de erfafscheiding is gekomen. De rechtbank begrijpt een en ander aldus dat [eisers] zich subsidiair op het standpunt stellen dat de achterste boom sinds 1994 onrechtmatige hinder veroorzaakt en dat zij mede op die grondslag verwijdering van de boom vorderen. De rechtbank is van oordeel dat het debat over deze grondslag nog onvoldoende is gevoerd. [eisers] kunnen bij conclusie na tussenvonnis hun stellingen daarom ook op dit punt aanvullen.
Dakgoot
5.14 Tussen partijen is niet in geschil dat een gebrek aan het dak van [gedaagden] schade heeft veroorzaakt aan een stuk dakgoot van [eisers] en dat [gedaagden] voor die schade aansprakelijk zijn. Partijen twisten evenwel over de omvang van de schade die aan het gebrek aan het dak van [gedaagden] toegerekend kan worden. Ten aanzien daarvan geldt het volgende.
5.15 Ter comparitie hebben [gedaagden] verklaard bereid te zijn tot vergoeding van de schade tot een bedrag van € 1.300,=. De rechtbank beschouwt dit als een erkenning van de vordering tot dit bedrag. In zoverre is de vordering dus toewijsbaar. Met betrekking tot het meerdere is in de eerste plaats van belang dat [eisers] – zoals zij ter comparitie hebben verklaard, onderbouwd met een gespecificeerde factuur – de dakgoot inmiddels hebben laten repareren voor een bedrag van € 3.450,= exclusief BTW. [gedaagden] hebben deze betaling niet gemotiveerd betwist, zodat deze als vaststaand moet worden aangenomen. Ter betwisting hebben [gedaagden] in onderdeel 14 van de conclusie van antwoord echter enkele stellingen ingenomen die van belang zijn voor het antwoord op de vraag of zij gehouden zijn dit bedrag aan [eisers] te vergoeden. [eisers] hebben nog niet op deze stellingen gereageerd. Zij kunnen dit alsnog doen bij conclusie na tussenvonnis. Zij zullen met name moeten ingaan op de volgende vragen:
- Moet het door de loodgieter vervangen houtwerk van de goot volledig worden toegerekend aan het gebrek aan het dak van [gedaagden] of moet een deel daarvan los worden gezien? Ter toelichting merkt de rechtbank op dat de schadevergoedingsplicht van [gedaagden] vanzelfsprekend beperkt is tot die schade die in causaal verband staat tot hun onrechtmatige daad. Op [eisers] rusten stelplicht en bewijslast.
- Is de schade mede een gevolg van omstandigheden die aan [eisers] zijn toe te rekenen, bijvoorbeeld door (de aannemer van) [gedaagden] niet toe te staan tijdens de werkzaamheden aan het dak ook de dakgoot te repareren of door lang te wachten met het herstel? Ten aanzien van dit laatste merkt de rechtbank op dat een aanzienlijk verschil bestaat tussen de offerte van de loodgieter uit 2006 en het uiteindelijk in 2008 betaalde bedrag. Op [gedaagden] rusten stelplicht en bewijslast. Het gaat hier immers om mogelijke toepassing van artikel 6:101 BW.
Scheuren / zettingsproces
5.16 [eisers] hebben gesteld dat als gevolg van de verbouwingswerkzaamheden in de woning van [gedaagden] scheuren zijn ontstaan en zich zullen blijven voordoen totdat in de fundering van de woningen een nieuw evenwicht is opgetreden. Zij vorderen ter zake schadevergoeding, een verklaring voor recht en veroordeling van [gedaagden] tot het doen verrichten van jaarlijks onderzoek naar de hoogte van de woningen. [gedaagden] hebben de vorderingen gemotiveerd bestreden. Zij hebben daartoe betwist dat na aanvang van de verbouwingswerkzaamheden nieuwe scheuren zijn ontstaan. Ook hebben zij het causaal verband betwist tussen eventuele schade en de verbouwingswerkzaamheden. De rechtbank overweegt als volgt.
5.17 De gestelde nieuwe scheuren sinds de aanvang van de verbouwingswerkzaamheden zijn door [eisers] bij dagvaarding gespecificeerd. Voor een deel komen de in de dagvaarding opgesomde scheuren niet voor in het in 2.6 genoemde rapport van [persoon x]. Voor een ander deel lijken de gestelde nieuwe scheuren wel al in het rapport van [persoon x] te zijn vermeld, zodat in die gevallen niet van nieuwe scheuren sprake lijkt te zijn. Ook in het in 2.11 genoemde rapport van [persoon 1] wordt melding gemaakt van scheuren. Die opsomming komt echter niet (volledig) overeen met de opsomming van [eisers] in de dagvaarding, terwijl evenmin de verhouding tot het rapport van [persoon x] duidelijk is. Gelet op dit alles zullen [eisers] specifieker en concreter moeten stellen welke scheuren zijn ontstaan na aanvang van de verbouwingswerkzaamheden. Zij kunnen dit doen bij conclusie na tussenvonnis. Vervolgens is zonodig bewijsvoering aan de orde. De bewijslast rust op [persoon 1] c.s., nu zij zich beroepen op de rechtsgevolgen van de gestelde scheuren.
5.18 Ten aanzien van het causaal verband tussen de geleden en nog te lijden schade en de verbouwing bij [gedaagden] overweegt de rechtbank als volgt. Anders dan [eisers] ter comparitie hebben betoogd leidt de enkele vaststelling dat sprake is van nieuwe scheuren nog niet tot de conclusie dat die scheuren door de verbouwing zijn veroorzaakt. Vaststaat immers dat in het huis van [eisers] ook voordien al scheuren aanwezig waren, zodat niet zonder meer aannemelijk is dat nieuwe scheuren uitsluitend het gevolg van de verbouwing zijn. Uit de in 2.11-2.13 weergegeven rapporten maakt de rechtbank op dat tussen de door partijen ingeschakelde deskundigen niet (meer) ter discussie staat dat de zetting van de palen onder de aanbouw niet tot extra belasting op de bestaande palen onder de woningen leidt. Wel zijn beide deskundigen het kennelijk oneens over de vraag of de verbouwing heeft geleid tot een andere verdeling van de belasting over de bestaande palen, als gevolg waarvan scheuren kunnen (zijn) ontstaan. De rechtbank ziet geen aanleiding aan het standpunt van de ene deskundige meer gewicht toe te kennen dan aan het standpunt van de andere. Anders dan [eisers] stellen, is die aanleiding niet gelegen in het feit dat Docter al voorafgaande aan de verbouwing door [gedaagden] was ingeschakeld. Ook [persoon 1] is immers eenzijdig door één partij ingeschakeld.
5.19 Aldus kan de rechtbank niet nu al een oordeel geven over het gestelde causale verband. Dat De Hek in opdracht van [gedaagden] de kelder van [persoon 1] c.s. heeft geïnjecteerd maakt dit niet anders. Voor zover hierin al een erkenning van het causaal verband tussen de verbouwing en de lekkage in de kelder kan worden gezien, volgt daaruit nog niet dat ook het causaal verband tussen de verbouwing en het zettingsproces vaststaat. De rechtbank heeft ter zake behoefte aan een deskundigenbericht. [eisers] krijgen daarom gelegenheid zich – bij voorkeur na overleg en in overeenstemming met [gedaagden] – bij conclusie na tussenvonnis uit te laten over de perso(o)n(en) en het aantal van de deskundige(n) en de door deze te beantwoorden vragen. Op voorhand merkt de rechtbank op dat het aan de deskundige toekomende voorschot zal moeten worden voldaan door [eisers], nu op hen de bewijslast ter zake het causale verband rust.
5.20 Moet na het deskundigenbericht worden geoordeeld dat en in welke mate de verbouwing van de woning van [gedaagden] tot zetting van de woning van [eisers] leidt, dan zijn [gedaagden] aansprakelijk voor de daardoor geleden en te lijden schade. In dat geval is de gevraagde verklaring voor recht toewijsbaar. De gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure in verband met nog te lijden schade is in dat geval eveneens toewijsbaar. Ter zake de gevorderde vergoeding van al geleden schade geldt dat [eisers] hun stellingen omtrent de omvang van die schade nog onvoldoende concreet hebben onderbouwd. Bij conclusie na tussenvonnis kunnen [eisers] hun stellingen in dit verband aanvullen. De gevorderde veroordeling van [gedaagden] tot het doen verrichten van periodiek onderzoek naar de hoogte van de woning van [eisers] vat de rechtbank op als schadevergoeding in andere vorm dan geld. Voor toewijzing van die vordering zal slechts aanleiding kunnen bestaan indien uit het deskundigenbericht concrete aanwijzingen moeten worden afgeleid dat de woning van [eisers] ten gevolge van de verbouwing (verder) zal verzakken.
Overbouw
5.21 Onder het kopje “Overbouw” hebben [eisers] onder meer betoogd dat zij er belang bij hebben dat de aan hun terras grenzende muur van de aanbouw van [gedaagden] niet wordt afgevoegd. [eisers] hebben op dit punt geen vordering ingesteld. Het debat over dit punt laat de rechtbank dan ook verder buiten beschouwing.
5.22 [eisers] vorderen verwijdering van de sierlijst en de overstek van de aanbouw voor zover die grenst aan hun terras. Zij stellen daartoe dat de sierlijst en overstek boven hun perceel zijn aangebracht. [gedaagden], De Hek en [gevoegde 2] hebben dit laatste gemotiveerd betwist. Hun subsidiaire verweren op dit punt begrijpt de rechtbank aldus dat zij zich op het standpunt stellen dat [eisers] geen in redelijkheid te respecteren belang hebben bij toewijzing van hun vordering, zulks mede gelet op de aan toewijzing verbonden nadelen voor [gedaagden] Aldus beroepen zij zich kennelijk op misbruik van bevoegdheid aan de zijde van [eisers] Dit beroep slaagt. De rechtbank overweegt als volgt.
5.23 Als onweersproken staat vast dat de overstek en de daklijst zijn aangebracht in de stijl van de architectuur van de beide woningen. Overstek en daklijst sluiten dus ook aan bij de bouwstijl van de woning van [eisers] Gelet hierop komt aan het belang van [eisers] bij het gestelde “prettiger aanzicht” van een muur zonder overstek en daklijst minder gewicht toe dan aan het belang van [gedaagden] om de kosten voor verwijdering van overstek en daklijst niet te hoeven maken. De mogelijkheid dat ten gevolge van schilderwerk schade ontstaat aan het terras van [eisers] leidt evenmin tot een reëel belang bij toewijzing van hun vordering. Het toebrengen van dergelijke schade is immers hoe dan ook (en ongeacht de vraag of al dan niet sprake is van overbouw) onrechtmatig, zodat [eisers] in voorkomend geval volledige schadevergoeding kunnen vorderen. Gesteld noch gebleken is dat [eisers] andere belangen bij toewijzing van hun vordering hebben. Gelet op dit alles zal de vordering worden afgewezen. Dat betekent dat in het midden kan blijven of sprake is van overbouw.
Kosten
5.24 [eisers] vorderen vergoeding van buitengerechtelijke kosten tot een totaalbedrag van € 2.050 exclusief BTW, te weten het totaalbedrag van de facturen van [persoon 3] en [persoon 1]. Uit 5.1 volgt dat de mede op basis van het rapport van [persoon 3] gebaseerde vordering zal worden afgewezen. De voor dat rapport gemaakte kosten (€ 650,=) komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
5.25 Of de kosten voor het rapport van [persoon 1] (€ 1.400,=) voor vergoeding in aanmerking komen, hangt allereerst af van de vraag of de mede daarop gebaseerde vorderingen uiteindelijk voor toewijzing in aanmerking komen. Is dat het geval, dan geldt het volgende. [gedaagden] hebben de verschuldigdheid van deze kosten betwist. Met [gedaagden] is de rechtbank van oordeel dat in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking komen die werkzaamheden die niet meer hebben behelst dan een enkele aanmaning, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op de gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Het gaat hier echter niet om kosten voor dergelijke incassowerkzaamheden, maar om kosten ter vaststelling van schade. Die komen voor vergoeding in aanmerking als zij redelijk zijn. Ten aanzien van het rapport van [persoon 1] is dat naar het oordeel van de rechtbank het geval. In het hier bedoelde geval is de vordering tot het bedrag van € 1.400,= exclusief BTW daarom toewijsbaar.
Slot
5.26 Uit het voorgaande volgt dat [persoon 1] c.s. op een groot aantal punten hun stellingen nog nader moeten aanvullen. Op de daartoe te nemen conclusie kunnen [gedaagden], De Hek en [gevoegde 2] bij antwoordconclusies reageren. Gelet op die conclusiewisseling ziet de rechtbank thans geen aanleiding voor een plaatsopneming, zoals [gedaagden] hebben verzocht. Mogelijk ontstaat die aanleiding alsnog in een latere fase van de procedure.
5.27 In afwachting van de hiervoor bedoelde conclusiewisseling zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
6 De beslissing
De rechtbank,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 8 juli 2009 voor het nemen van een conclusie na tussenvonnis als bedoeld in 5.12, 5.13, 5.15, 5.17, 5.19 en 5.20 aan de zijde van [eisers], waarna [gedaagden], De Hek en [gevoegde 2] bij antwoordconclusies mogen reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
1980/204