Zaak-/rolnummer: 316870 / HA ZA 08-2521
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[opposant],
wonende te Schiedam,
opposant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. J. van den Ende,
de publiekrechtelijke rechtspersoon de GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelende te Rotterdam,
geopposeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. R.W. van Harmelen.
Partijen worden hierna aangeduid als "[opposant]" respectievelijk "Gemeente".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- verzetdagvaarding d.d. 10 oktober 2008, met productie;
- incidentele conclusie tot opheffing van de schorsing van de tenuitvoerlegging ex artikel 5:26 lid 4, tweede volzin, AWB, met producties;
- conclusie van antwoord in het incident.
2 Het geschil in het incident en de beoordeling daarvan
2.1 De Gemeente heeft bij incidentele conclusie gevorderd dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de schorsing van de tenuitvoerlegging van het op 11 januari 2007 uitgevaardigde dwangbevel, welke op 26 maart 2008 aan [opposant] is betekend, opheft, met veroordeling van [opposant] in de kosten van het incident.
De Gemeente heeft daartoe gesteld dat het verzet van [opposant], geen, althans weinig kans van slagen heeft en louter lijkt te zijn ingesteld vanwege de schorsende werking van het verzet op de tenuitvoerlegging van het dwangbevel. [opposant] was reeds op 26 maart 2008 bekend met het dwangbevel, aangezien het dwangbevel op die dag is betekend. Bovendien blijkt uit telefoongesprekken met de deurwaarder dat [opposant] bekend was met het dwangbevel. [opposant] heeft het verzet tegen het dwangbevel zonder onderbouwing en te laat ingesteld, zodat het verzet kansloos is. Het belang van [opposant] bij de schorsing van de tenuitvoerlegging van het dwangbevel weegt niet op tegen het belang van de Gemeente bij voortzetting van de tenuitvoerlegging. [opposant] gebruikt de verzetprocedure met de enkele bedoeling de invordering van de bestuursdwangkosten te vertragen.
De Gemeente heeft een afschrift van een overzicht, waarin de inhoud van de gesprekken tussen [opposant] en medewerkers van het kantoor van de deurwaarder verkort is weergegeven, overgelegd als productie 4 bij conclusie in het incident. Voor zover van belang is hierin opgenomen:
“26-03-2008 13:45:04 (…) in deb/deb heeft dwangbevel ontvangen. Zegt dat het niet klopt. Moet in vergadering. Belt straks terug. (…)
27-03-2008 08:54:46 (…) tel. deb. zegt niet aansprakelijk te zijn. Hij heeft contact gehad met de recherche (?) en die zou DS+V weer bellen. dgg dat wij dat niet hebben doorgekregen. Heb hem uitdrukkelijk op verzettermijn gewezen, anders is dwangbevel definitief. (…)
26-09-2008 13:59:25 (…) tel. Deb nav beslag. vraagt waar vordering over gaat. Dgg hennep. Volgens hem heeft zijn advocaat contact met ons opgenomen. Dgg niets gezien of gehoord. Verzettermijn is ook al verstreken. Hij is daar in maart uitdrukkelijk op gewezen. Hij gaat met adv. opnemen”
2.2 [opposant] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering van de Gemeente. [opposant] betwist de inhoud van de gespreksverslagen.
2.3 De rechtbank is van oordeel dat [opposant] de stellingen van de Gemeente dat hij op 26 maart 2008 reeds bekend was met het dwangbevel onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De enkele betwisting door [opposant] van de inhoud van de gespreksverslagen zonder omtrent de inhoud en aanleiding van de gesprekken nadere feiten en/of omstandigheden te stellen is niet voldoende, zodat vast is komen te staan dat [opposant] reeds op 26 maart 2008 op de hoogte was van het dwangbevel.
2.4 Krachtens het bepaalde in artikel 5:26 lid 4 van de Awb is de tenuitvoerlegging van het dwangbevel van 11 januari 2007 door het verzet van [opposant] van rechtswege geschorst en kan de Gemeente de rechter verzoeken de schorsing van de tenuitvoerlegging op te heffen.
Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot opheffing van de schorsing van de tenuitvoerlegging van een dwangbevel moeten de belangen van partijen worden afgewogen.
2.5 De rechtbank stelt vast dat de wetgever bij de totstandkoming van de Awb uitdrukkelijk schorsende werking heeft verbonden aan het op de voet van artikel 5:26 lid 4 Awb gedane verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel.
2.6 Naar het oordeel van de rechtbank kan de schorsende werking uitzondering lijden, indien de argumenten die door [opposant] in het kader van de verzetprocedure zijn aangevoerd zo duidelijk kansloos zijn dat het belang van [opposant] bij de schorsing van de tenuitvoerlegging niet opweegt tegen het belang van de gemeente bij voortzetting van de tenuitvoerlegging, met andere woorden uitsluitend indien het verzet lijkt te zijn ingesteld met de enkele kennelijke bedoeling de tenuitvoerlegging te vertragen, behoort in een geval als het onderhavige de schorsende werking te worden opgeheven.
De rechtbank is van oordeel dat de verzetzaak kansloos is, nu [opposant] onvoldoende heeft weersproken dat hij reeds op 26 maart 2008 op de hoogte was van het dwangbevel. Derhalve weegt het belang van [opposant] bij de schorsing van de tenuitvoerlegging van het dwangbevel niet op tegen het belang van de Gemeente bij de voortzetting van de tenuitvoerlegging van het dwangbevel.
2.7 Het voorgaande leidt ertoe dat de incidentele vordering van de Gemeente zal worden toegewezen.
2.8 [opposant] zal als de partij die in het ongelijk is gesteld, worden veroordeeld in de kosten van het incident.
heft op de schorsing van de tenuitvoerlegging van het op 11 januari 2007 uitgevaardigde dwangbevel;
veroordeelt [opposant] in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente bepaald op € 452,00 aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 29 mei 2009 voor het nemen van een conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman.
Uitgesproken in het openbaar.
1346/1729