Parketnummer: 10/756145-08
Datum uitspraak: 22 april 2009
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
geboren op [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres] te [woonplaats],
raadsman mr. C.M.P. Jongsma, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2009.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte:
1.
in zijn hoedanigheid van mededirecteur van aannemingsbedrijf [naam bedrijf] in strijd heeft gehandeld met voorschriften uit de Arbeidsomstandighedenwet 1998 door na te laten doelmatige voorzieningen aan te brengen bij werkzaamheden waarbij valgevaar bestond voor werknemers waardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van deze werknemers kon ontstaan’
2.
mede schuld heeft aan de dood van een werknemer van voormeld aannemingsbedrijf, die tijdens het uitvoeren van sloopwerkzaamheden van een hoogte van ongeveer 10 meter op straat is gevallen, waarbij deze werknemer ernstig letsel heeft opgelopen waaraan deze is overleden.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van ‘t Westeinde heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
Van het volgende wordt uitgegaan.
Op 27 augustus 2007 zijn er door [slachtoffer] en [naam werknemer] werkzaamheden verricht bestaande uit het slopen van een balkon gelegen op de derde verdieping aan de achterzijde van de woning aan [adres] ter hoogte van perceel [nummer] te [plaats]. Beide mannen waren in dienst bij aannemingsbedrijf [naam bedrijf] gevestigd aan [adres] te [plaats]. De verdachte is mededirecteur van dit aannemingsbedrijf en heeft in die hoedanigheid de opdracht tot het verrichten van de sloopwerkzaamheden aangenomen. De werkzaamheden werden in opdracht van de verdachte en zijn aannemingsbedrijf door [slachtoffer] en [naam werknemer] verricht en de verdachte had daar ook de feitelijke leiding over.
De werkzaamheden moesten verricht worden op een hoogte van ongeveer 10 meter op en aan een balkon dat in slechte bouwkundige staat verkeerde. Daarom hebben [slachtoffer] en [naam werknemer] voor aanvang van de werkzaamheden een rolsteiger opgebouwd. Zij hadden al het in het magazijn aanwezige rolsteigermateriaal, samen met vanggordels en ander materiaal vanuit het magazijn van het aannemingsbedrijf naar de arbeidsplaats meegenomen. De rolsteiger bleek uiteindelijk slechts 2/3 deel van de breedte van het balkon te beslaan en ook niet hoog genoeg te zijn. Daarnaast was de halfgesloten werkvloer van de steiger niet voorzien van deugdelijk en doelmatig leuningwerk. Ook bleek ter plaatste dat de meegenomen persoonlijke valbeveiliging niet gebruikt kon worden, omdat deze nergens op een veilige manier vastgemaakt kon worden. Ter hoogte van de kopse zijde van het balkon hebben beide werknemers daarom als enige vorm van valbeveiliging nog een deel van het in slechte staat verkerende balkonhek laten staan. Tijdens het verrichten van de sloopwerkzaamheden is [slachtoffer] op enig moment vanaf de kopse zijde van het balkon op de 3e verdieping ongeveer 10 meter naar beneden gevallen en op de straat terechtgekomen, daarbij is voornoemd deel van het balkonhekje afgebroken. Hij was op dat moment bezig om met een touw via een nog op het balkon aanwezig deel van het balkonhekje emmers met puin naar beneden af te voeren. Tengevolge hiervan is [slachtoffer] ernstig gewond geraakt en naar het ziekenhuis overgebracht, alwaar is geconstateerd dat hij hersenletsel, brilhematoom en een fractuur aan de arm had opgelopen. De volgende dag op 28 augustus 2007 is [slachtoffer] aan zijn verwondingen overleden.
De raadsman heeft namens de verdachte bepleit dat hij van het onder 1 en 2 ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte niet dusdanig culpoos heeft gehandeld, dat hij daarvoor veroordeeld zou moeten worden. Hierbij is volgens de raadsman de vraag van belang op welk moment de verantwoordelijkheid van de verdachte is overschaduwd door de verantwoordelijkheid van de werknemers. De verdachte staat de werknemers toe om na het opbouwen van de steigers altijd direct aan het werk gaan onder de voorwaarde dat er sprake is van een veilige situatie op de arbeidsplaats. In de onderhavige zaak heeft de verdachte op de bewuste ochtend de uit te voeren klus mondeling toegelicht aan [naam werknemer] en [slachtoffer] en daarbij aangegeven dat zij steigers en valbescherming moesten meenemen. Op de arbeidsplaats aangekomen hebben de werknemers de steiger opgebouwd en geconstateerd dat zij steigermateriaal te kort kwamen en dat de meegenomen valbeveiliging nergens aan bevestigd kon worden. Op dat moment hebben de werknemers zelf de beslissing genomen om toch te starten met de sloopwerkzaamheden zonder hierover contact op te nemen met de verdachte. Aldus is de verantwoordelijkheid bij de werknemers komen te liggen. Daarbij speelt volgens de raadsman een rol dat [naam werknemer] een ervaren werknemer is en dat [slachtoffer] kennis van de veiligheidsaspecten had, aangezien hij over een VCA-certificaat (Veiligheid, gezondheid en milieuchecklist aannemers) beschikte en bij vorige werkgevers deelgenomen had aan zogenaamde toolboxmeetingen (een vorm van werkoverleg waarin arbeidsveiligheid centraal staat).
Volgens de verdachte was de inrichting van de arbeidsplaats nog niet afgerond, aangezien hij eerst nog ter plaatse zou komen kijken. De verdachte heeft verklaard dat als hij op de arbeidsplaats was aangekomen en had gezien dat er in verband met mogelijk valgevaar te weinig veiligheidsmateriaal beschikbaar was hij de werkzaamheden acuut stop had laten zetten. De beslissing om in een onveilige situatie aan het werk te gaan is niet genomen door de verdachte als werkgever, maar door de werknemers zelf. Het ontstaan van de onveilige situatie valt de verdachte dan ook niet toe te rekenen, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt dat blijkens de wetsgeschiedenis de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van werknemers in verband met de arbeid in de Arbeidsomstandighedenwet 1998 centraal staat. In artikel 32 van deze wet is een algemene zorgplicht opgenomen die zich tot de werkgever richt. De werkgever wordt verboden handelingen te verrichten of na te laten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet of daarop rustende bepalingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer medewerkers ontstaat of te verwachten is.
[naam werknemer] heeft inderdaad verklaard dat noch hij, noch [slachtoffer], nadat zij hadden geconstateerd dat er een te kort aan steigermateriaal was om de arbeidsplaats zodanig in te richten dat er veilig gewerkt kon worden, contact met de leidinggevenden van aannemingsbedrijf [naam bedrijf]heeft opgenomen om dit kenbaar te maken. Ook heeft hij aangegeven dat zowel hij als [slachtoffer] zelf had gezien dat de conditie waarin het balkon verkeerde erg slecht was en dat zij daarom tegen elkaar hebben gezegd dat zij uiterst voorzichtig te werk moesten gaan. Beiden hebben toen ook al geconstateerd dat de vanuit de werkplaats van het aannemingsbedrijf meegenomen persoonlijke valbeveiliging niet gebruikt kon worden, omdat deze nergens op een veilige manier aanvastgemaakt kon worden.
Het vorenstaande doet naar het oordeel van de rechtbank echter niet af aan de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever, voortvloeiende uit de Arbeidsomstandighedenwet 1998, om ervoor zorg te dragen dat er voldoende en deugdelijke voorzieningen op de arbeidsplaats aanwezig zijn ter voorkoming van valgevaar. Het is de taak van de verdachte in zijn hoedanigheid als werkgever om, telkens voordat zijn werknemers met nieuwe werkzaamheden een aanvang maken, de situatie op de arbeidsplaats te inspecteren of te doen inspecteren om te beoordelen of er voldoende en doelmatige voorzieningen zijn getroffen om valgevaar te voorkomen.
De rechtbank overweegt voorts dat aan de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte niet af doet dat het ongeval mogelijk (mede) is ontstaan door onvoorzichtigheid van het slachtoffer [slachtoffer]. De rechtbank is van oordeel dat – zelfs al zou sprake zijn van enige vorm van eigen schuld van het slachtoffer, wat geenszins vaststaat - dit niet in de weg staat aan het toerekenen aan de verdachte van de vastgestelde tekortkomingen op het gebied van te nemen voorzorgsmaatregelen en te stellen eisen van veiligheid.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
[verdachte vennootschap] op 27 augustus 2007 te [plaats],
als werkgeefster als bedoeld in artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet
1998, handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met voornoemde wet of
de daarop berustende bepalingen,
aangezien zij, [verdachte vennootschap],
op of aan een balkon gelegen aan de - op ongeveer 10 meter
hoogte gelegen - derde verdieping van een woning, gelegen
aan de [adres] ter hoogte van perceel [nummer] te
[plaats], zijnde een arbeidsplaats,
door haar werknemers, te weten [slachtoffer] en [naam werknemer],
arbeid heeft doen verrichten, bestaande uit het uitvoeren van
sloopwerkzaamheden aan voornoemd balkon en het afvoeren
van sloopafval vanaf voornoemd balkon,
terwijl niet was voldaan aan een of meer van de voorschriften gesteld bij of
krachtens de Arbeidsomstandighedenwet 1998, te weten het/de voorschrift(en)
vastgelegd in artikel 3.16 lid 1 en/of 2 en/of 4 van het
Arbeidsomstandighedenbesluit,
immers heeft [verdachte vennootschap] nagelaten bij voornoemde werkzaamheden - waarbij
valgevaar bestond en waarbij het gevaar bestond om 2,5 meter of meer te
vallen -
- een veilige steiger en/of, stelling en/of bordes en/of werkvloer aan te
(doen) brengen, en
- het gevaar tegen te gaan door het (doen) aanbrengen van doelmatige
hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen, en,
- voor zover de hiervoor genoemde voorzieningen niet of slechts ten dele
konden worden aangebracht, of het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere
gevaren meebracht dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten
dienen, ter voorkoming van het (val)gevaar voldoende sterke en voldoende
grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aan te (doen) brengen en/of
doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte te (doen)
gebruiken, dan wel andere technische middelen toe te (doen) passen die ten
minste een zelfde mate van beveiliging de arbeid waarbij valgevaar bestond,
geven,
terwijl daardoor naar [verdachte vennootschap] redelijkerwijs had moeten weten
levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemer(s)
van haar, [verdachte vennootschap], kon ontstaan en/of te verwachten was,
terwijl hij, verdachte, toen en aldaar, tot bovengenoemde feiten opdracht heeft gegeven
en feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen;
2.
hij, op 27 augustus 2007 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander,
in aanzienlijke mate onvoorzichtig en nalatig
als feitelijk leidinggevende en als opdrachtgever door [slachtoffer] werkzaamheden heeft doen verrichten,
op een balkon gelegen aan de - op ongeveer 10 meter
hoogte gelegen - derde verdieping van een woning, gelegen
aan de [adres] ter hoogte van perceel [nummer] te [plaats],
terwijl hij en/of zijn mededader heeft/hebben nagelaten bij de voornoemde
werkzaamheden - waarbij valgevaar bestond en waarbij het gevaar bestond om
2,5 meter of meer te vallen -
- een veilige steiger en/of, stelling en/of bordes en/of werkvloer aan te
(doen) brengen, en
- het gevaar tegen te gaan door het (doen) aanbrengen van doelmatige
hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen, en,
- voor zover de hiervoor genoemde voorzieningen niet of slechts ten dele
konden worden aangebracht, of het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere
gevaren meebracht dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten
dienen, ter voorkoming van het (val)gevaar voldoende sterke en voldoende
grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aan te (doen) brengen en/of
doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte te (doen)
gebruiken, dan wel andere technische middelen toe te passen die tenminste
een zelfde mate van beveiliging de arbeid waarbij valgevaar bestond, geven,
terwijl daarmee onder meer werd gehandeld in strijd met artikel 3.16 van het
Arbeidsomstandighedenbesluit
terwijl voornoemde werkzaamheden onder meer bestonden uit het uitvoeren van
sloopwerkzaamheden aan voornoemd balkon en het afvoeren van
sloopafval vanaf of van voornoemd balkon, waarbij sloopafval met een of
meer emmer(s) aan een touw over het balkonhek aan de kopse zijde van het
balkon van de derde verdieping - dat in (zeer) slechte bouwkundige, althans
ondeugdelijke staat verkeerde - naar beneden werd getransporteerd, en
waarbij genoemd balkonhek is afgebroken en los gekomen en naar beneden
is gevallen (al dan niet doordat die [slachtoffer] zijn evenwicht verloor en/of
tegen het hek leunde of viel) en waarbij genoemde [slachtoffer] van
dat op ongeveer 10 meter hoogte gelegen balkon is gevallen,
waardoor het mede aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer]
dusdanig letsel (te weten hersenletsel en brilhematoom en fractuur
aan de linkerarm) heeft bekomen dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De bewezen feiten leveren op:
1.
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 32, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 begaan door een rechtspersoon, terwijl hij tot het plegen van het feit opdracht heeft gegeven en feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
2.
Medeplegen van aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn.
De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in zijn hoedanigheid van mededirecteur van aannemingsbedrijf [naam bedrijf]door zijn nalatigheid een zodanige onveilige arbeidsplaats laten ontstaan dat een werknemer van 10 meter hoogte op straat is gevallen. De werknemer heeft daardoor ernstig letsel opgelopen, aan welk letsel hij een dag later is overleden.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ernstig is tekortgeschoten in de op hem (in genoemde hoedanigheid) rustende zorgplicht ter bescherming van de gezondheid en het welzijn van zijn werknemers bij het uitvoeren van de hun opgedragen werkzaamheden.
Een werkgever is verplicht om de omstandigheden in en om het bedrijf voor werknemers zo veilig mogelijk te maken. Werknemers moeten er op kunnen vertrouwen dat in alle omstandigheden voldoende maatregelen zijn genomen om hun veiligheid en welzijn in verband met de arbeid te waarborgen. Dit staat los van de eigen verantwoordelijkheid die werknemers hebben op het gebied van de veiligheid.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 18 maart 2009 niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Voorts heeft de rechtbank in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij inmiddels maatregelen heeft genomen om de veiligheid en gezondheid van de werknemers van het aannemingsbedrijf [naam bedrijf]te verbeteren. Alle werknemers hebben inmiddels het VCA-certificaat (Veiligheid, gezondheid en milieuchecklist aannemers) behaald en er zijn zogenaamde toolboxmeetingen (een vorm van werkoverleg waarin arbeidsveiligheid centraal staat) georganiseerd. Hierin wordt aanleiding gezien de door de officier van justitie geëiste voorwaardelijke gevangenisstraf niet op te leggen.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam 2] (nabestaande [slachtoffer]), wonende aan [adres] te [woonplaats], terzake van de feiten 1 en 2. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 700,-, zijnde de vliegkosten die de nabestaanden hebben moeten maken om vanaf hun vakantiebestemming op Ameland naar het ziekenhuis in Rotterdam te reizen.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade is toegebracht en de verdachte de hoogte van de gevorderde schadevergoeding niet heeft betwist, zal de vordering worden toegewezen.
Nu de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 51, 57 en 307 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 1 onder 3º, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 32, lid 2 van de Arbeidsomstandighedenwet alsmede artikel 3.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- legt de verdachte een taakstraf op bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdenveertig) uur, waarbij de Stichting Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
- beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte vennootschap tegen kwijting aan [nabestaande], wonende aan [adres] te [woonplaats] te betalen € 700,- (zegge: ZEVENHONDERD euro), met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;
- veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
- legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 700,- (zegge: ZEVENHONDERD euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 14 (veertien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van den Berg, voorzitter,
en mrs. Daalmeijer en Mantel-Duetz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Broersma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 april 2009.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 22 april 2009:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
[naam bedrijf]op of omstreeks 27 augustus 2007 te [plaats], in elk
geval in Nederland,
als werkgeefster als bedoeld in artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet
1998, handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met voornoemde wet of
de daarop berustende bepalingen,
aangezien zij, [naam bedrijf],
op of aan een of meer balkon(s) (gelegen op of aan de - op ongeveer 10 meter
hoogte gelegen - derde verdieping) van een woning, althans gebouw, gelegen
aan [adres] ter hoogte van perceel [nummer] te
[woonplaats], zijnde een arbeidsplaats,
door een of meer van haar werknemers, te weten [slachtoffer] en [werknemer],
arbeid heeft doen verrichten, bestaande uit het uitvoeren van
sloopwerkzaamheden op en/of aan voornoemd(e) balkon(s) en/of het afvoeren van
sloopafval vanaf of van voornoemd(e) balkon(s),
terwijl niet was voldaan aan een of meer van de voorschriften gesteld bij of
krachtens de Arbeidsomstandighedenwet 1998, te weten het/de voorschrift(en)
vastgelegd in artikel 3.16 lid 1 en/of 2 en/of 4 van het
Arbeidsomstandighedenbesluit,
immers heeft [naam bedrijf] nagelaten bij voornoemde werkzaamheden -
waarbij valgevaar bestond en/of waarbij het gevaar bestond om 2,5 meter of
meer te vallen -
- een veilige steiger en/of, stelling en/of bordes en/of werkvloer aan te
(doen) brengen, en/of
- het gevaar tegen te gaan door het (doen) aanbrengen van doelmatige
hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen, en/of,
- voor zover de hiervoor genoemde voorzieningen niet of slechts ten dele
konden worden aangebracht, of het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere
gevaren meebracht dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten
dienen, ter voorkoming van het (val)gevaar voldoende sterke en voldoende
grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aan te (doen) brengen en/of
doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte te (doen)
gebruiken, dan wel andere technische middelen toe te passen die ten minste
een zelfde mate van beveiliging de arbeid waarbij valgevaar bestond, geven,
terwijl daardoor naar [naam bedrijf]wist of redelijkerwijs had moeten
weten levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer
werknemer(s) van haar, [naam bedrijf], is, althans kon ontstaan en/of te
verwachten was,
terwijl hij, verdachte, toen en aldaar, tezamen en in vereniging met (een)
ander(en), althans alleen, tot bovengenoemd(e) feit(en) opdracht heeft gegeven
en/of feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging(en);
Artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet 1998
Artikel 3.16 Arbeidsomstandighedenbesluit
Artikel 51 Wetboek van Strafrecht
hij, op of omstreeks 27 augustus 2007 te [plaats], en/of [plaats], in
elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen,
roekeloos en/of hoogst, althans in aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of
nalatig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of onnadenkend en/of ondeskundig
als feitelijk leidinggevende en/of als opdrachtgever door [slachtoffer]
werkzaamheden heeft doen verrichten,
op of aan een of meer balkon(s) (gelegen op of aan de - op ongeveer 10 meter
hoogte gelegen - derde verdieping) van een woning, althans gebouw, gelegen
aan [adres] ter hoogte van perceel [nummer] te [woonplaats],
terwijl hij en/of zijn mededaders heeft/hebben nagelaten bij de voornoemde
werkzaamheden - waarbij valgevaar bestond en/of waarbij het gevaar bestond om
2,5 meter of meer te vallen -
- een veilige steiger en/of, stelling en/of bordes en/of werkvloer aan te
(doen) brengen, en/of
- het gevaar tegen te gaan door het (doen) aanbrengen van doelmatige
hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen, en/of,
- voor zover de hiervoor genoemde voorzieningen niet of slechts ten dele
konden worden aangebracht, of het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere
gevaren meebracht dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten
dienen, ter voorkoming van het (val)gevaar voldoende sterke en voldoende
grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aan te (doen) brengen en/of
doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte te (doen)
gebruiken, dan wel andere technische middelen toe te (doen) passen die ten
minste een zelfde mate van beveiliging de arbeid waarbij valgevaar bestond,
geven,
[terwijl daarmee onder meer werd gehandeld in strijd met artikel 3.16 van het
Arbeidsomstandighedenbesluit]
terwijl voornoemde werkzaamheden onder meer bestonden uit het uitvoeren van
sloopwerkzaamheden op of aan voornoemd(e) balkon(s) en/of het afvoeren van
sloopafval vanaf of van voornoemd(e) balkon(s), waarbij sloopafval met een of
meer emmer(s) aan een touw over het balkonhek aan de kopse zijde van het
balkon van de derde verdieping - dat in (zeer) slechte bouwkundige, althans
ondeugdelijke staat verkeerde - naar beneden werd getransporteerd, en/of
waarbij genoemd balkonhek is afgebroken en/of los gekomen en/of naar beneden
is gevallen (al dan niet doordat die [slachtoffer] zijn evenwicht verloor en/of
tegen het hek leunde of viel) en/of waarbij of waardoor genoemde [slachtoffer]
(vervolgens) van dat op ongeveer 10 meter hoogte gelegen balkon is gevallen,
waardoor het aan zijn, verdachtes schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer]
dusdanig letsel (te weten hersenletsel en/of brilhematoom en/of fractuur aan
de linkerarm) heeft bekomen dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden;
Artikel 307 Wetboek van Strafrecht