ECLI:NL:RBROT:2009:BI5102

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/641032-09
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. van der Kaaij
  • M. Pit
  • A. van de Ven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsuitsluiting in strafzaak tegen minderjarige verdachte wegens schending van het recht op rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 mei 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte die beschuldigd werd van het smokkelen van amfetamine-pillen van Rotterdam naar Barcelona. Het onderzoek op de terechtzitting vond plaats op 12 mei 2009, waarbij de verdediging zich beriep op het 'Salduz'-verweer, dat betrekking heeft op het recht op rechtsbijstand. De verdediging stelde dat de verdachte, voorafgaand aan zijn eerste politieverhoor, niet in de gelegenheid was gesteld om zich van rechtskundige bijstand te voorzien, ondanks dat hij herhaaldelijk om een advocaat had gevraagd. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte, afgelegd zonder rechtsbijstand, niet gebruikt mocht worden als bewijs, omdat dit zou leiden tot een onrechtvaardig proces. De rechtbank verwierp het verzoek van de verdediging om niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, maar concludeerde dat de rechten van de verdediging ernstig waren geschaad.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet door een grote hoeveelheid amfetamine te vervoeren. De verdachte werd schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit, maar de rechtbank sprak hem vrij van het aantal pillen dat in de tenlastelegging was vermeld. De rechtbank legde een jeugddetentie op van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte, die eerder al met justitie in aanraking was gekomen. De rechtbank volgde het advies van de Raad voor de Kinderbescherming en de gezinsvoogd, die pleitten voor een deels voorwaardelijke straf, en benadrukte het belang van begeleiding door de jeugdreclassering.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Sector strafrecht
Parketnummer: 10/641032-09
Datum uitspraak: 26 mei 2009
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Rijksinrichting De Hartelborgt, locatie Kralingen, Kralingseplaslaan 108 te 3061 DG Rotterdam,
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 mei 2009.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Het ten laste gelegde komt er op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan smokkel van een hoeveelheid amfetamine-pillen van Rotterdam naar Barcelona (Spanje).
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Verhoek heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met dien verstande dat niet bewezen is het in
de tenlastelegging vermelde aantal van 20.000 pillen, zodat in zoverre vrijspraak dient te
volgen;
- veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van vijftien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering.
ONTVANKELIJKHEID OFFICIER VAN JUSTITIE
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet- ontvankelijk is in de vervolging, omdat sprake is van onherstelbare vormfouten in het voorbereidend onderzoek waardoor de strafvorderlijke belangen van de verdachte doelbewust en op grove wijze door het openbaar ministerie zijn geschonden.
De verdediging heeft zich daarbij beroepen op het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 27 november 2008 (de zaak Salduz tegen Turkije), waarbij de verdediging in het bijzonder heeft gewezen op de ‘concurring opinion’ van rechter Rozalis, alsmede op het arrest van dat Hof van 11 december 2008 (de zaak Panovits tegen Cyprus). De verdediging heeft gesteld dat de verdachte, die minderjarig is, vóór zijn eerste verhoor bij de politie ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld zich van rechtskundige bijstand te voorzien, hoewel hij voor zijn verhoor meerdere keren om bijstand van een advocaat heeft verzocht. Naar de mening van de verdediging is het bovendien zeer kwalijk dat verbalisanten het verzoek om rechtsbijstand van de verdachte niet in hun proces-verbaal hebben opgenomen, hetgeen de conclusie rechtvaardigt dat verbalisanten bepaalde aspecten van de zaak selectief uit het dossier hebben weggelaten. De raadsman bepleit op grond van het vorenstaande toepassing te geven aan artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
De officier van justitie is van mening dat de sanctie van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie pas en slechts dan aan de orde is, indien sprake is van ernstige inbreuken op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Van dergelijke inbreuken op een behoorlijke procesorde is volgens de officier van justitie in deze zaak geen sprake.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 6 EVRM ook van betekenis is in het stadium voorafgaand aan het proces ten overstaan van de rechter, indien en voor zover de eerlijkheid van het proces ten overstaan van de rechter naar redelijkerwijze valt aan te nemen ernstig kan worden geschaad door een initiële tekortkoming in de toepassing van dat artikel.
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging is pas aan de orde, indien sprake is van een vormverzuim dat daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Noch de omstandigheid dat de minderjarige verdachte vóór het eerste politieverhoor niet in de gelegenheid is gesteld zich van rechtskundige bijstand te voorzien, noch de omstandigheid dat het proces-verbaal van zijn verhoor niet het verzoek vermeldt van de verdachte om bijstand van een advocaat, zijn zodanige ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde dat zij moeten leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie. Niet aannemelijk is dat van doelbewuste schending van de belangen van de verdachte sprake is. Nauwelijks twee maanden voor het eerste politieverhoor (1 februari 2009) heeft het EHRM uitspraak gedaan in de zaken Salduz tegen Turkije (28 november 2008) en Panovits tegen Cyprus (11 december 2008). Niet onaannemelijk is dat ten tijde van het gewraakte politieverhoor bij verbalisanten nog onvoldoende duidelijkheid bestond over de inhoud van beide arresten en de gevolgen die deze arresten zouden hebben voor de dagelijkse opsporingspraktijk. Evenmin is gebleken van een grove veronachtzaming door verbalisanten van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Het betoog van de verdediging voor zover dat strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie wordt derhalve verworpen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
BEWIJSMOTIVERING EN BEWEZENVERKLARING
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van de verdachte, zoals hij die op 1 februari 2009 ten overstaan van de verbalisanten R. Vroon en R.A. Hinten heeft afgelegd, op welke verklaring de verdachte later is teruggekomen, van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat die verklaring is afgelegd voordat de verdachte toegang had gekregen tot een advocaat. De verdediging acht het strijdig met artikel 6 EVRM indien deze verklaring van de verdachte wordt gebruikt voor het bewijs van het ten laste gelegde. De raadsman beroept zich daarbij op eerder genoemd arrest in de zaak Salduz.
De officier van justitie is van mening dat de verklaring van de verdachte wel gebruikt mag worden voor het bewijs, omdat de verdachte voorafgaand aan het verhoor de cautie heeft gekregen en de verdachte bovendien al ‘wist hoe het werkte’, omdat hij al eerder in aanraking is geweest met politie en justitie en in dat verband door de politie was gehoord. Bovendien heeft hij blijkens het proces-verbaal van zijn verhoor ook een aantal keren een beroep gedaan op zijn zwijgrecht.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De vraag die voorligt is of de wijze waarop het politieverhoor is verlopen meebrengt, dat het daardoor verkregen bewijs niet mag worden gebruikt, omdat anders van een niet eerlijk proces kan worden gesproken.
Mede gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat het Salduz arrest met zich brengt, dat de rechten van de verdediging in deze zaak onherstelbaar worden geschaad indien aan de veroordeling ten grondslag worden gelegd de belastende verklaringen van de verdachte afgelegd tijdens de ondervraging door de politie, zonder dat hij toegang had gehad tot een raadsman. Een en ander klemt te meer nu het in deze zaak een minderjarige verdachte betreft, die voor het politieverhoor zelfs uitdrukkelijk om bijstand van een advocaat heeft gevraagd, doch verbalisanten niettemin hebben gemeend aan dit verzoek geen gevolg te moeten geven en zij het verhoor zijn aangevangen zonder dat de verdachte een advocaat had kunnen raadplegen.
In het vorenstaande vindt de rechtbank aanleiding om de op 1 februari 2009 ten overstaan van de verbalisanten R. Vroon en R.A. Hinten afgelegde verklaring van de verdachte, zoals neergelegd in het proces-verbaal van politie Rotterdam-Rijnmond, nummer 2009036585-17 van het bewijs uit te sluiten.
De hierna opgenomen feiten en omstandigheden zijn redengevend voor het bewijs van het ten laste gelegde. De bewijsmiddelen waaruit die feiten en omstandigheden blijken staan vermeld in de voetnoten. Voor zover nodig is door middel van een nadere bewijsmotivering aangegeven waarom die feiten en omstandigheden tot het bewijs bijdragen.
De verdachte is op 31 januari 2009 te Rotterdam samen met een vriend, genaamd [getuige1], in een bus van Eurolines gestapt met als bestemming Barcelona (Spanje). Zij waren ieder in het bezit van een op hun naam gesteld retourticket voor die bus naar Barcelona. Bij binnenkomst in de bus, die was voorzien van het Spaanse kenteken 0065-DPL, hebben de buschauffeurs de handbagage gecontroleerd. In de handbagage van de verdachte troffen zij twee plastic tassen met pillen aan. Na ontdekking van de pillen flipte de verdachte en zijn zowel de verdachte als [getuige 1] weggerend. Een van de buschauffeurs heeft de politie gebeld, die de tassen met pillen in beslag heeft genomen.
De in beslag genomen pillen zijn getest op de aanwezigheid van verdovende middelen. Onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut heeft uitgewezen dat de pillen amfetamine bevatten.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel, zoals ook door de verdediging is bepleit, dat op basis van de voorhanden bewijsmiddelen niet bewezen is dat het daarbij ging om 20.000 pillen, zodat in zoverre vrijspraak dient te volgen.
Gelet op het bovenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 31 januari 2009 te Rotterdam
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld
in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet,
pillen bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
immers heeft verdachte opzettelijk een hoeveelheid amfetamine
aanwezig gehad in een bus (voorzien van het Spaanse kenteken 0065-DPL) met
bestemming Barcelona (Spanje), ,
terwijl hij, verdachte, in het bezit was van een
retourticket Rotterdam-Barcelona voor voornoemde bus;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de uitvoer van een grote hoeveelheid ( 2.732,9 gram) amfetamine. De verdachte heeft op deze manier meegewerkt aan de instandhouding van de internationale handel in drugs en hij heeft daarmee geen rekening gehouden met de ernstige gevolgen van zijn gedragingen voor de samenleving.
De internationale illegale handel in drugs leidt niet alleen tot een ontwrichting van het beleid dat in de betrokken landen wordt gevoerd om het drugsgebruik te reguleren, maar heeft bovenal een negatieve uitwerking op de reeds bestaande maatschappelijke problematiek die is verbonden aan de handel in en het gebruik van verdovende middelen. Drugsgebruik schaadt de volksgezondheid en wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast. Handelingen die tot doel hebben illegaal drugs op de markt te brengen, dienen daarom streng te worden bestraft.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van jeugddetentie van geruime duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 april 2009 reeds eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van een rapport d.d. 1 mei 2009 opgemaakt door C.V. van Oosten, raadsonderzoeker bij de Raad voor de Kinderbescherming, waarin gerapporteerd wordt dat er veel problemen zijn geweest in de thuis-, school- en vrije tijdssituatie van de verdachte, maar dat door de detentie een aantal zaken op orde lijken te zijn gekomen. De verdachte gaat gemotiveerd naar school en hij doet binnenkort examen zodat hij kan doorstromen naar een beroepsgerichte opleiding. De Raad voor de Kinderbescherming is van mening dat een deels voorwaardelijke en een deels onvoorwaarlijke jeugddetentie, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte in het kader van de maatregel van hulp en steun zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg, evenredig is aan het delict en het best aansluit aan de mogelijkheden en behoeftes van de verdachte, nu het van belang is dat de verdachte nog enige tijd begeleid zal worden door de jeugdreclassering. Ook wordt het volgen van een agressie-regulatietraining bij de Waag geadviseerd. Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming wordt ondersteund vanuit Bureau Jeugdzorg.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van het advies van de gezinsvoogd van de verdachte, mevrouw J. Bleumink, die eveneens adviseert, gezien de kans op recidive, een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering.
Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming zal door de rechtbank worden gevolgd, zodat een deel van de op te leggen jeugddetentie voorwaardelijk zal worden opgelegd. Gezien de ernst van het feit, de leeftijd van de verdachte en het feit dat hij in 2008 eerder opgelegde werkstraffen nog niet heeft uitgevoerd, is een taakstraf – zoals door de verdediging bepleit – in deze zaak niet op zijn plaats. Een straf die gelijk is aan de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, zoals eveneens is bepleit door de verdediging, zou in deze zaak onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1, 2 en 10 lid 5 van de Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de tijd van twaalf (12) maanden;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte, groot vijf (5) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
- stelt daarbij een proeftijd vast van twee (2) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, stadsregio Rotterdam, afdeling jeugdreclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, ook als dit het volgen van een agressie-regulatietraining bij de Waag inhoudt;
- verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarde;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van der Kaaij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. Pit en Van de Ven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Goudzwaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 mei 2009.
Bijlage bij vonnis van 26 mei 2009:
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 31 januari 2009 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld
in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet,
ongeveer 20.000, althans één of meer pil(len) bevattende amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
immers heeft/hebben verdachte(n) opzettelijk die hoeveelheid amfetamine
aanwezig gehad in een bus (voorzien van het Spaanse kenteken 0065-DPL) met
bestemming Barcelona (Spanje), in elk geval het buitenland,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) in het bezit was/waren van een
retourticket Rotterdam-Barcelona voor voornoemde bus;
(artikel 2 A jo 10 Opiumwet)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 januari 2009 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 20.000, althans één of meer, pil(len) bevattende amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 B en/of C jo 10 Opiumwet)