ECLI:NL:RBROT:2009:BI5101

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
329931 / HA RK 09-94
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van kantonrechter en niet-ontvankelijkheid van verzoeken tegen officier van justitie en CVOM

In deze zaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2009 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van een kantonrechter. Verzoekers, die gezamenlijk beroep hadden ingesteld tegen een beschikking waarbij een verkeerssanctie was opgelegd, hebben op 3 mei 2009 een wrakingsverzoek ingediend tegen de kantonrechter, de officier van justitie en de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM). De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de wet geen mogelijkheid biedt om een verzoek tot wraking in te dienen tegen een terechtzitting of tegen de officier van justitie, waardoor deze verzoeken niet-ontvankelijk zijn verklaard.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van de kantonrechter beoordeeld en geconcludeerd dat het verzoek feitelijke grondslag mist. Verzoekers voerden aan dat zij niet op de hoogte waren van een eerdere uitspraak in hun zaak en dat dit hun recht op een eerlijke procesgang zou frustreren. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er geen eerdere zitting of uitspraak had plaatsgevonden en dat de kantonrechter hen de gelegenheid had geboden om hun zienswijze ter zitting toe te lichten.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en verklaarde verzoekers voor het overige niet-ontvankelijk. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier J.A. Faaij. De rechtbank benadrukte dat wraking een middel is ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter, maar dat er in dit geval geen aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van de kantonrechter. De beslissing is genomen in het kader van de waarborging van een eerlijke procesgang, waarbij de rechtbank de belangen van verzoekers en de rechtsgang in overweging heeft genomen.

Uitspraak

Beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak : 28 mei 2009
Zaaknummer : 329931
Rekestnummer : HA RK 09-94
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
en
[naam verzoekster],
beiden wonende te [adres],
hierna gezamenlijk aan te duiden als: verzoekers,
strekkende tot wraking van:
Centrale Verwerking Openbaar Ministerie, hierna: de CVOM,
gevestigd te Utrecht,
en
[naam officier van justitie],
officier van justitie in het arrondissement Utrecht bij de CVOM, hierna: de officier van justitie,
en
[naam kantonrechter], kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, sector kanton, hierna: de kantonrechter.
1. Het procesverloop en de processtukken
Bij brief van 27 december 2008 hebben verzoekers gezamenlijk beroep ingesteld tegen een daarin nader omschreven beschikking waarbij een sanctie is opgelegd wegens een gedraging in het verkeer.
Bij brief van de griffier van 8 april 2009 is [naam verzoeker] meegedeeld dat dat beroep in de zaak met nummer 973931 MB VERZ 09-903 zal worden behandeld ter openbare terechtzitting van 15 mei 2009, op welke zitting de zaak - behoudens onvoorziene omstandigheden - zal worden behandeld door de kantonrechter.
Bij faxbericht van 3 mei 2009 hebben verzoekers de hiervoor genoemde personen en instantie gewraakt. Daarbij is vermeld dat het verzoek zich ook richt tegen de terechtzitting van 15 mei 2009.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de beroepszaak met het hiervoor genoemde nummer.
Verzoekers, de kantonrechter, alsmede de CVOM zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De kantonrechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De kantonrechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 14 mei 2009, alwaar de gedane wraking is behandeld, is niemand verschenen.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van de faxberichten van verzoekers van 5 mei 2009 te 14.20 uur, 6 mei 2009 te 20.18 uur, 10 mei 2009 te 15.20 uur, 12 mei 2009 te 15.09 uur, 12 mei 2009 te 21.33 uur en 13 mei 2009 te 12.54 uur.
2. De ontvankelijkheid van het verzoek
De wet kent niet de mogelijkheid een verzoek tot wraking te richten tegen een terechtzitting, tegen een officier van justitie of tegen de CVOM. In zoverre is dit verzoek dan ook niet-ontvankelijk.
3. Het verzoek en het verweer daartegen
3.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek, voor zover dat is gericht tegen de kantonrechter, hebben verzoekers het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
De kantonrechter heeft er kennelijk medewerking aan verleend dat de zaak van verzoekers opnieuw op een terechtzitting wordt behandeld, hoewel op heimelijke wijze door de officier van justitie en de CVOM is bewerkt dat al een rechterlijke uitspraak is gedaan en verleden. Van die openbare terechtzitting met rechterlijke uitspraak hadden en hebben verzoekers geen enkele wetenschap en deze worden door hen beschouwd als nietig. Om die reden moet in het licht van het frustreren van een eerlijke procesgang, de mogelijkheid van toepassing van het recht van hoor en wederhoor en het oproepen van getuigen, worden overgegaan tot wraking van de kantonrechter.
3.2
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust.
De kantonrechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de kantonrechter kan opleveren.
De kantonrechter verzoekt de rechtbank, in geval van afwijzing van het wrakingsverzoek, in de beschikking aan te geven dat in de toekomst soortgelijke kennelijk ongegronde wrakings-verzoeken niet meer in behandeling genomen zullen worden.
4. De beoordeling
4.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de kantonrechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
4.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde en anderszins aannemelijk geworden omstandigheden niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekers geuite vrees dat de kantonrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
4.4
Uit hetgeen door verzoekers aan het wrakingsverzoek ten grondslag is gelegd en aan stukken is overgelegd, leidt de rechtbank af dat de aanleiding voor verzoekers om tot wraking van de kantonrechter over te gaan, is gelegen in de hierna geciteerde zinsnede uit de brief d.d. 24 april 2009 van de Nationale Ombudsman in reactie op een met deze zaak verband houdende klacht van verzoekers:
"Volledigheidshalve wijs ik u erop dat het vast beleid van de Nationale Ombudsman is om geen onderzoek in te stellen naar een gedraging waarover al een rechterlijke uitspraak is gedaan."
4.5
Verzoekers leiden uit deze mededeling af dat er inmiddels in de zaak waarin zij beroep instelden een openbare terechtzitting is gehouden en een rechterlijke uitspraak is gedaan, terwijl zij daarvan geen weet hadden en hebben.
4.6
Aan de hand van de stukken in voormeld dossier in de beroepszaak van verzoekers stelt de rechtbank vast dat er in die zaak tot op heden geen eerdere terechtzitting is geweest en geen eerdere rechterlijke uitspraak is gedaan. Het verzoek tot wraking mist derhalve feitelijke grondslag.
4.7
Zo er in de visie van verzoekers procedurele of andere gebreken kleven aan de wijze waarop de door hen bestreden sanctie tot stand is gekomen, kunnen die klachten ter terechtzitting nu juist aan de kantonrechter ter beoordeling worden voorgelegd. Ook indien de zienswijze van verzoekers over de totstandkoming van de sanctie juist is, vormt de omstandigheid dat de kantonrechter verzoekers in de gelegenheid heeft gesteld hun zienswijze ter zitting nader toe te lichten geen aanwijzing voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, dan wel dat de daaromtrent bij verzoekers bestaande vrees naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.
4.8
De omstandigheid dat de kantonrechter in haar schriftelijke reactie verwijst naar een in het openbaar uitgesproken beslissing op een eerder wrakingsverzoek van verzoeker, vormt evenmin een aanwijzing voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert. Het staat de kantonrechter vrij in haar schriftelijke reactie op het verzoek de aandacht van de rechtbank op een dergelijke openbare uitspraak te vestigen. De omstandigheid dat een eerder wrakingsverzoek is afgewezen kan immers meewegen bij de vraag of een volgend wrakingsverzoek misbruik van recht oplevert.
4.9
De wraking van de kantonrechter is mitsdien ongegrond. Het verzoek moet worden afgewezen.
4.1
Naar aanleiding van het verzoek van de kantonrechter in de toekomst soortgelijke, volgens de kantonrechter kennelijk ongegronde, wrakingsverzoeken niet meer in behandeling te nemen overweegt de rechtbank als volgt.
In voorkomende gevallen kan de rechtbank op grond van de wet en het wrakingsprotocol, met name na herhaalde indiening van verzoeken tot wraking in dezelfde zaak, welke verzoeken tezamen kennelijk misbruik van dit rechtsmiddel opleveren, bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet meer in behandeling zal worden genomen. In dit geval gaat het om een eerste verzoek in deze zaak en is er thans onvoldoende grond voor het oordeel dat verzoekers met de indiening van het verzoek tot wraking misbruik hebben gemaakt van dit rechtsmiddel. De omstandigheid dat enkele jaren geleden een wrakingsverzoek van verzoekers ongegrond is geoordeeld maakt dat op dit moment niet anders.
5. De beslissing
wijst af het verzoek van verzoekers tot wraking van [naam kantonrechter];
verklaart verzoekers voor het overige niet-ontvankelijk in hun verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 28 mei 2009 door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
mr. L.A.C. van Nifterick en mr. H. van Lokven-van der Meer, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.