ECLI:NL:RBROT:2009:BI4901
Rechtbank Rotterdam
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid tot strafrechtelijke ontruiming van krakers en de rol van de civiele rechter
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding waarin [eiser] de Staat der Nederlanden heeft aangeklaagd. De vordering van [eiser] was gericht op het staken van een strafrechtelijke ontruiming van een door hem gekraakt pand aan de Palestinastraat 112 te Rotterdam. Het Openbaar Ministerie had aangekondigd over te gaan tot ontruiming op basis van artikel 429sexies van het Wetboek van Strafrecht, omdat het pand nog geen jaar leeg en onbewoond was. [eiser] stelde dat deze ontruiming in strijd was met zijn huis- en woonrecht, zoals gewaarborgd in de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De Staat voerde aan dat zij op grond van de Wet op de Rechterlijke Organisatie en de Politiewet bevoegd was om de strafbare feiten van huisvredebreuk en kraak te beëindigen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Officier van Justitie een redelijk vermoeden had van een strafbaar feit en dat hij binnen het wettelijk kader een ruime beleidsvrijheid had. De civiele rechter kan slechts ingrijpen bij evident onrechtmatig handelen, wat in deze zaak niet aan de orde was.
De voorzieningenrechter wees de vordering van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de rol van de civiele rechter in gevallen van strafrechtelijke ontruiming en de beleidsvrijheid van de Officier van Justitie. De zaak is van belang voor de rechtsontwikkeling rondom de bescherming van woningen en de bevoegdheden van het Openbaar Ministerie.