Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/4178 WET-T2
Uitspraak in het geding tussen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (lees: de gemeente Rotterdam), eiseres,
gemachtigde mr. R.W. van Harmelen, advocaat te Rotterdam,
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, verweerder.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 2 september 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 4 juni 2008 ongegrond verklaard. Bij dit besluit heeft verweerder de voor het project “Waterwegcentrum” te Hoek van Holland door eiseres ingediende declaraties van voor een bijdrage in aanmerking komende kosten over de jaren 2000 tot en met 2005 beoordeeld en de definitieve bijdragen vastgesteld. Daarbij heeft verweerder - voor zover thans van belang - geweigerd de door eiseres op 4 november 2002 ingediende factuur van Saricon B.V. van 27 oktober 2000 ten bedrage van € 84.443,03 ter zake van werkzaamheden betreffende de Planciusstraat te vergoeden. Verder heeft verweerder geweigerd de door eiseres verzochte bijdrage in de kostenposten “administratief medewerker” en “risicotoeslag administratief medewerker” voor 2004 en 2005 toe te kennen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2009. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Brakenhoff en ir. J.M.P. Martens. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door ing. G.C.J. van Rooijen.
2 Overwegingen
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het Bijdragebesluit kosten ruiming explosieven Tweede Wereldoorlog 1999 (hierna: het Bijdragebesluit) dient het college om in aanmerking te kunnen komen voor een bijdrage de declaratie vóór 1 oktober van het jaar volgend op de beëindiging van de opsporings- of ruimingswerkzaamheden in bij de minister.
Ingevolge artikel 13, tweede lid, van het Bijdragebesluit wordt bij opsporingswerkzaamheden met een doorlooptijd langer dan 12 maanden per kalenderjaar een declaratie ingediend.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Bijdragebesluit verstaat dit besluit onder opsporing: het onderzoeken van een bepaald gebied in verband met de vermoede aanwezigheid van explosieven afkomstig uit de Tweede Wereldoorlog.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van het Bijdragebesluit verstaat dit besluit onder opsporingswerkzaamheden: detecteren (vaststellen van de aanwezigheid van een voorwerp op of onder het maaiveld) en lokaliseren (vaststellen van de exacte ligplaats van een voorwerp, dat op of onder het maaiveld is gedetecteerd).
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van het Bijdragebesluit verstaat dit besluit onder ruiming: benaderen, veiligstellen, afvoeren of vernietigen van een explosief, afkomstig uit de Tweede Wereldoorlog, dat in een bepaald gebied is aangetroffen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, van het Bijdragebesluit verstaat dit besluit onder ruimingswerkzaamheden: werkzaamheden die verband houden met de ruiming van een aangetroffen explosief dan wel van een voorwerp waarvan de exacte ligplaats bij opsporingswerkzaamheden op of onder het maaiveld is gedetecteerd.
Ingevolge artikel 4 van het Bijdragebesluit kunnen bij een opsporing de volgende soorten kosten voor een bijdrage in aanmerking komen:
a. kosten van vooronderzoek;
b. kosten van opsporingswerkzaamheden;
c. kosten van grondwerkzaamheden;
d. kosten van preventieve maatregelen ter voorkoming van schade;
e. kosten die gemaakt zijn in verband met het treffen van noodzakelijke spoedvoorzieningen;
f. kosten van ruimingswerkzaamheden.
Ingevolge artikel 5 van het Bijdragebesluit kunnen bij een ruiming de in artikel 4 onder c. tot en met f. genoemde soorten kosten voor een bijdrage in aanmerking komen.
Ingevolge artikel 6 van het Bijdragebesluit kunnen de kosten van de verzekering van het bovenmatig risico dat verbonden is aan het opsporen of ruimen van explosieven en dat niet gedekt wordt door de gebruikelijke verzekeringen voor een bijdrage in aanmerking komen.
Volgens artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregels uitvoering Bijdragebesluit kosten ruiming explosieven Tweede Wereldoorlog 1999 (hierna: de Beleidsregels), voor zover thans van belang, behoren tot de kosten van opsporingswerkzaamheden, bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van het Bijdragebesluit, die in beginsel voor een bijdrage in aanmerking kunnen komen uitsluitend:
(…)
j. kosten van een opruimer explosieven, munitie herkenners, bedrijfsleider, (hoofd)uitvoerder, grondwerkers en bewakingsmedewerkers voor wat betreft de loonkosten, reisuren en reiskosten, risicotoeslag en overnachtingskosten;
Factuur werkzaamheden Planciusstraat
Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder de door eiseres op 4 november 2002 ingediende factuur van Saricon B.V. van 27 oktober 2000 ten bedrage van € 84.443,03 ter zake van werkzaamheden betreffende de Planciusstraat niet vergoed, omdat deze, gelet op het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van het Bijdragebesluit, te laat is ingediend. Volgens verweerder zijn de werkzaamheden betreffende de Planciusstraat aan te merken als opsporingswerkzaamheden en is sprake van een doorlooptijd langer dan 12 maanden.
Nu uit de factuur blijkt dat de werkzaamheden in het jaar 2000 hebben plaatsgevonden had de declaratie vóór 1 oktober 2001 moeten worden ingediend.
De rechtbank stelt vast dat blijkens het door eiseres overgelegde vrijwaringsrapport “Explosieven onderzoek Hoek van Holland” van 10 oktober 2003 van Saricon B.V. de werkzaamheden betreffende de Planciusstraat onder meer behelsden het detecteren van projectielen, het ontgraven en afvoeren van verdachte grond naar de zeeflocatie, het zeven van de grond en het overdragen van de aangetroffen explosieven aan het Explosieven Opruimings Commando Koninklijke Landmacht (EOCKL). Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat deze werkzaamheden niet alleen zijn aan te merken als opsporingswerkzaamheden maar dat dit tevens ruimingswerkzaamheden betreffen.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verweerders standpunt nader toegelicht en verklaard dat het onderscheid tussen opsporingswerkzaamheden en ruimingswerkzaamheden bij de toepassing van het tweede lid van artikel 13 van het Bijdragebesluit niet relevant is. Verweerder heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 18 maart 2009 (LJN: BH6355).
De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. De Afdeling heeft in voormelde uitspraak overwogen dat het tweede lid van artikel 13 van het Bijdragebesluit een uitzondering bevat op de hoofdregel dat een declaratie vóór 1 oktober van het jaar volgend op de beëindiging van de opsporings- of ruimingswerkaamheden moet worden ingediend. De Afdeling heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in voormelde uitspraak niet uitgelaten over de vraag of het tweede lid van artikel 13 van het Bijdragebesluit ook van toepassing is indien sprake is van andere dan opsporingswerkzaamheden, namelijk tegelijkertijd opsporings- én ruimingswerkzaamheden, zoals het geval was bij de Planciusstraat.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook ten onrechte aan de weigering de declaratie te vergoeden de uitzonderingsbepaling van het tweede lid van artikel 13 van het Bijdragebesluit ten grondslag gelegd. Nu deze bepaling niet ziet op de situatie dat tegelijkertijd sprake is van opsporings- én ruimingswerkzaamheden is op de door eiseres ingediende declaratie het eerste lid van artikel 13 van het Bijdragebesluit van toepassing. De werkzaamheden zijn blijkens het vrijwaringsrapport op 15 februari 2002 beëindigd, zodat de declaratie met toepassing van dit artikellid tijdig is ingediend. Het bestreden besluit komt dan ook, voor zover dat betrekking heeft op voormelde declaratie, voor vernietiging in aanmerking en het beroep dient in zoverre gegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat verweerder de door eiseres op 4 november 2002 ingediende factuur van Saricon B.V. van 27 oktober 2000 ten bedrage van € 84.443,03 ter zake van werkzaamheden betreffende de Planciusstraat vergoedt.
Administratief medewerker en risicotoeslag administratief medewerker
Verweerder is van mening dat de kostenposten “administratief medewerker”en “risicotoeslag administratief medewerker” niet voor een bijdrage in aanmerking komen omdat de taken van de administratief medewerker niet direct verband houden met de opsporing en ruiming van explosieven. De kosten gemaakt voor de werkzaamheden van de administratief medewerker behoren volgens verweerder niet tot de kosten genoemd in artikel 4 Bijdragebesluit en artikel 4 van de Beleidsregels. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij de kosten “nergens onder kan scharen.”
Blijkens de stukken hebben de werkzaamheden van de administratief medewerker, behalve uit het verrichten van administratieve werkzaamheden, onder meer bestaan uit het ontvangen van de te zeven vrachten, het begeleiden van auto’s naar de stortlocatie, het zorgen voor voldoende ruimte op het depot en het afroepen van puinbakken.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat de taken van de administratief medewerker direct verband houden met de opsporing en ruiming van explosieven en overweegt daartoe het navolgende.
In de Beleidsregels zijn regels opgenomen met betrekking tot opsporingswerkzaamheden. Volgens artikel 4, eerste lid, aanhef en onder j, van de Beleidsregels komen de kosten voor de aldaar genoemde functionarissen voor een bijdrage in aanmerking. De functie van administratief medewerker wordt niet met zoveel woorden genoemd maar is, gelet op de hiervoor weergegeven werkzaamheden, naar het oordeel van de rechtbank op één lijn te stellen met de functie van uitvoerder. Nu verweerder bovendien ter zitting heeft verklaard dat de in dit artikelonderdeel opgenomen opsomming van functies niet uitputtend is, staat deze bepaling niet aan toekenning van een bijdrage in de weg.
Voor zover de werkzaamheden van de administratief medewerker tevens als ruimingswerkzaamheden moeten worden aangemerkt geven de Beleidsregels hiervoor geen nadere bepalingen, zodat deze ook niet aan toekenning van een bijdrage in de weg staan.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft gemeend dat de kosten voor de werkzaamheden die zijn verricht door de administratief medewerker niet behoren tot de kosten die op grond van artikel 4 van het Bijdragebesluit voor een bijdrage in aanmerking komen.
Nu deze kosten naar het oordeel van de rechtbank wel voor een bijdrage in aanmerking komen en verweerder niet heeft betwist dat de administratief medewerker zijn werkzaamheden niet uitsluitend vanuit de tel-unit maar ook op het terrein zelf verricht, waarbij hij direct met munitieverdachte grond in aanraking komt, komt de risicotoeslag administratief medewerker eveneens voor een bijdrage in aanmerking.
Het vorenoverwogene leidt tot het oordeel dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt voor zover het betrekking heeft op de kostenposten administratief medewerker en risicotoeslag voor 2004 en 2005. Het beroep dient gegrond te worden verklaard. Verweerder dient in zoverre en met inachtneming van het hiervoor overwogene opnieuw op het bezwaar te beslissen.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 644,-- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat verweerder de door eiseres op 4 november 2002 ingediende factuur van Saricon B.V. van 27 oktober 2000 ten bedrage van € 84.443,03 ter zake van werkzaamheden betreffende de Planciusstraat vergoedt,
bepaalt dat verweerder met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe be¬slis¬sing op het bezwaar neemt voor zover het de vergoeding van de kostenposten “administratief medewerker” en “risicotoeslag administratief medewerker” voor 2004 en 2005 betreft,
bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan de gemeente Rotterdam het betaalde griffierecht van € 288,-- vergoedt,
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,-- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten aan de gemeente Rotterdam moet vergoeden.
Aldus gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, voorzitter, en mr. J. Bergen en mr. D. Haan, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 8 mei 2009.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.