Zaak-/rolnummer: 307780 / HA ZA 08-1326
Uitspraak bij vervroeging: 25 maart 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de vereniging Vereniging van Eigenaren Seneca,
gevestigd te Dordrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.M. Visser,
de stichting Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. T.A. Vermeulen.
Partijen worden hierna aangeduid als "Seneca" respectievelijk "Woonbron".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 15 mei 2008 en de door Seneca overgelegde producties;
- conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met productie;
- conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie, met productie;
- conclusie van dupliek in reconventie, met producties.
2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1 Op 16 januari 2004 is een overeenkomst gesloten tussen Seneca en (Woondrecht Vastgoed/Triant, een rechtsvoorganster van) Woonbron, op grond waarvan Woonbron is opgetreden als bestuurder van Seneca. De overeenkomst luidt onder andere als volgt:
“Artikel 3
Op grond van de wet (art. 5:131 BW) kan de bestuurder door de opdrachtgever te allen tijde worden geschorst of ontslagen.
Zowel de bestuurder als opdrachtgever kunnen de overeenkomst schriftelijk opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van drie kalendermaanden. […]
Artikel 4:
De bestuurder is jegens de opdrachtgever verplicht zijn werk goed, tijdig, deugdelijk en zorgvuldig te verrichten en als redelijk handelend bestuurder op te treden […].
Artikel 6:
Voor het vervullen van de bestuursfunctie en/of het beheer van de VVE zal de bestuurder de volgende werkzaamheden verrichten:
1. Administratief en Financieel beheer
2. Technisch beheer
1. Administratief en Financieel beheer: […]
- Controleren, administreren en betalen van facturen;
- Controleren en administreren van lopende contracten;
- Organiseren (hieronder valt tevens: de oproep, de volmacht, de presentielijst, de agenda met de bijlagen) en bijwonen van de jaarlijkse ledenvergadering, inclusief het opstellen en verzenden van de notulen binnen twee weken na de vergadering; […]
- Aanmelden en afhandelen van schadeclaims bij de verzekeringsmaatschappijen en betrokken instanties. […]
Technisch beheer: […]
- Aanvragen en beoordelen en vergelijken van offertes in samenwerking met het Bestuur VVE;
- Begeleiden en controleren van werkzaamheden die door derden worden/zijn uitgevoerd en het zonodig sommeren tot een correcte nakoming/herstel; […]”
2.2 Met het oog op deze overeenkomst heeft Seneca aan Woonbron vier sleutels van het appartementengebouw Seneca aan het Hermann Hesse-erf te Dordrecht ter beschikking gesteld, waaronder de centrale sleutel van de toegangsdeuren.
2.3 Per brief van 26 april 2007 heeft Seneca aan Woonbron onder andere het volgende gemeld:
“Hiermede berichten wij u, dat het contract tussen:
VvE Seneca, Hermann Hesse erf te Dordrecht en
Woondrecht/Triant te Dordrecht voor Administrateur/Beheerder
van onze vereniging per 18 april 2007 is beëindigd met instemming van de Algemene Ledenvergadering.”
2.4 Bij brief van 14 juli 2007 heeft Seneca Woonbron op de hoogte gesteld van de bevindingen van een boekhoudkundig onderzoek van haar accountant naar een aantal betalingen door Seneca die door tussenkomst van Woonbron hadden plaatsgevonden.
2.5 Bij brief van 31 juli 2007 heeft Woonbron aan Seneca onder meer het volgende bericht:
“In het bijgevoegde overzicht geven wij aan welke claims wij erkennen en welke wij betwisten. […] Wij erkennen een claim van € 7.497,90 en zullen deze met uw goedvinden overmaken naar de rekening van VvE Seneca.”
2.6 Bij brief van 16 november 2007 heeft Hörmann Deuren B.V. onder meer het volgende aan Seneca bericht:
“De factuur welke aan u doorbelast is inzake het vervangen van de torsieveren volgens factuur D03-823290 is ons inziens niet juist. Dit zijn namelijk werkzaamheden die wij hebben uitgevoerd aan een deur op het van Baerleplantsoen 26 te Dordrecht. Deze factuur bevatten geen werkzaamheden die bij uw VVE zijn uitgevoerd. Deze factuur zullen wij niet crediteren, daar wij deze nimmer aan u gefactureerd hebben. Wij hebben deze factuur aan Woondrecht gestuurd, alwaar wij terdege deze werkzaamheden hebben uitgevoerd.”
2.7 De in 2.2 bedoelde sleutels heeft Woonbron bij het einde van de overeenkomst niet aan Seneca kunnen teruggeven, omdat deze waren zoekgeraakt.
3 De vordering in conventie
De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Woonbron te veroordelen tot betaling van € 58.088,99 met rente en kosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Seneca aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 Woonbron heeft gehandeld in strijd met haar verplichting op grond van artikel 4 van de overeenkomst, zoals hierboven weergegeven. Zij heeft onder meer slecht met Seneca gecommuniceerd, de algemene ledenvergadering van 2007 niet op goede wijze voorbereid, facturen ten onrechte betaald en niet goed acht geslagen op tijdige opzegging van contracten. Woonbron is dus toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst.
3.2 Seneca heeft door deze toerekenbare tekortkoming schade geleden. Deze schade bestaat uit diverse posten en beloopt in totaal € 48.583,91 (hierna: de hoofdsom). Woonbron is voor deze schade aansprakelijk.
3.3 Seneca heeft voorts buitengerechtelijke incassokosten moeten maken. Woonbron is tot een bedrag van 15% van de hoofdsom voor deze kosten aansprakelijk. Het gaat om een bedrag van € 7.287,59.
3.4 Voorts heeft Seneca aanspraak op de wettelijke rente met ingang van 1 augustus 2007. Tot aan de datum van dagvaarding gaat het hier om een bedrag van € 2.217,49.
4 Het verweer in conventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Seneca in de kosten van het geding.
Woonbron heeft daartoe – uiteindelijk – het volgende aangevoerd:
4.1 Op grond van de splitsingsakte van Seneca behoeft het bestuur machtiging van de vergadering voor het instellen van rechtsvorderingen. Die machtiging is niet verleend. Seneca is dan ook niet-ontvankelijk in haar vordering.
4.2 De brief van Seneca van 26 april 2007 is niet aan te merken als een buitengerechtelijke ontbinding, omdat dit met geen enkel woord uit de brief blijkt. Voor zover die brief wel als zodanig moet worden beschouwd, geldt dat ten onrechte een ingebrekestelling ontbreekt.
4.3 Moet de brief van 26 april 2007 worden begrepen als opzegging, dan is die opzegging niet verricht door het daartoe bevoegde orgaan binnen Seneca. Bovendien is in dat geval ten onrechte de geldende opzegtermijn van drie maanden niet in acht genomen.
4.4 Tijdens de algemene ledenvergaring van 2006 is Woonbron als bestuurder decharge verleend voor het financiële beleid over 2005. Seneca kan dus geen aanspraak maken op vergoeding van schade die betrekking heeft op gebeurtenissen van vóór 2006.
4.5 Ten aanzien van enkele van de door Seneca aangevoerde posten geldt dat Woonbron niet is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Ten aanzien van de meeste andere geldt dat Seneca geen schade heeft geleden. Woonbron erkent haar schadeplichtigheid ten aanzien van enkele posten. De daarmee gemoeide bedragen kunnen worden verrekend met haar vordering in reconventie.
5 De vordering in reconventie
De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Seneca te veroordelen tot betaling van € 2.594,= met rente en kosten.
Aan deze vordering heeft Woonbron naast hetgeen in conventie als verweer is aangevoerd, ten grondslag gelegd dat – nu de brief van Seneca van 26 april 2007 de overeenkomst niet rechtsgeldig heeft doen ontbinden – Seneca gehouden is de aan Woonbron toekomende vergoeding over het eerste half jaar van 2007 te voldoen, waarbij rekening gehouden moet worden met de geldende opzegtermijn.
6 Het verweer in reconventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Woonbron in de kosten van het geding.
Naast hetgeen Seneca in conventie heeft betoogd, heeft zij daartoe het volgende aangevoerd:
6.1 Woonbron heeft haar vordering onvoldoende onderbouwd.
6.2 Voorts heeft Seneca de overeenkomst bij brief van 26 april 2007 ontbonden. Ook dit staat aan toewijzing van de vordering in de weg.
6.3 Bovendien geldt dat niet Woonbron maar Seneca zelf over het eerste half jaar van 2007 de werkzaamheden heeft verricht waarvan Woonbron betaling vordert. Het is dan ook in strijd met de redelijkheid en billijkheid indien toch een vergoeding aan Woonbron moet worden voldaan.
7 De beoordeling
in conventie
Ontvankelijkheid
7.1 Bij conclusie van dupliek in conventie heeft Woonbron zich op het standpunt gesteld dat Seneca niet-ontvankelijk verklaard moet worden, nu haar bestuur niet beschikt over een door de splitsingsakte voorgeschreven machtiging van de vergadering tot het instellen van rechtsvorderingen. De rechtbank ziet aanleiding eerst op dit verweer in te gaan.
7.2 Op grond van artikel 2:14 lid 1 jo. 5:129 lid 1 BW is een besluit van een orgaan van een vereniging van eigenaars genomen in strijd met de akte van splitsing nietig (daargelaten de mogelijkheid van bekrachtiging op de voet van artikel 2:14 lid 2 BW). Komt zowel het vereiste van de machtiging als het ontbreken van die machtiging vast te staan, dan staat dus ook vast dat het aan het uitbrengen van de dagvaarding ten grondslag liggende besluit van Seneca nietig is. Die (mogelijke) nietigheid tast ook de vertegenwoordigingsbevoegdheid jegens derden aan. Anders dan het bestuur van een ‘gewone’ vereniging (artikel 2:45 lid 1 BW), beschikt de bestuurder van een vereniging van eigenaars immers niet over onbeperkte vertegenwoordigingsbevoegdheid maar is hij in beginsel slechts bevoegd tot het beheer van de middelen van de vereniging en tot het uitvoeren van de besluiten van de vergadering (artikel 5:131 lid 3 BW). Aldus zijn de stellingen van Woonbron relevant voor de vraag of Seneca in haar vordering kan worden ontvangen.
7.3 Seneca heeft weliswaar de vrijheid genomen bij conclusie van dupliek in reconventie nog op het onderhavige verweer te reageren, maar niet uitgesloten kan worden geacht dat zij daarbij niet alles naar voren heeft gebracht wat zij in dit verband van belang acht. Het partijdebat in conventie was immers reeds gesloten. Zij kan daarom alsnog bij conclusie na tussenvonnis op het onderhavige verweer reageren. De in dit verband bij conclusie van dupliek in reconventie in het geding gebrachte stukken behoeft zij niet opnieuw over te leggen. Woonbron krijgt vervolgens gelegenheid zich bij antwoordconclusie uit te laten over deze en de eventueel nog andere door Seneca over te leggen producties. (Conclusieonderwerp 1: machtiging vergadering.)
7.4 Moet na het nemen van deze conclusies worden geoordeeld dat Seneca ontvankelijk is, dan geldt het volgende.
Erkenning
7.5 Bij dagvaarding heeft Seneca onbetwist gesteld dat Woonbron de vordering van Seneca op een aantal onderdelen heeft erkend. Zij heeft dit onderbouwd met verwijzing naar de in 2.5 weergegeven brief van Woonbron van 31 juli 2007. Uit die brief en de daarbij behorende bijlage moet worden afgeleid dat Woonbron de schadeplichtigheid ten aanzien van een aantal posten zonder voorbehoud en volledig erkent. Het gaat om de posten “fortis VVE Casa Marnix” (€ 4.517,99 en € 613,72), “aanmaningskosten Eneco” (€ 15,=), “KPN boete en heraansluitkosten” (€ 52,56), “Hormann torsieveer” (€ 113,05), “Hormann voorrijkosten” (€ 57,12) en “doorbelasting aan [X]” (€ 451,46). In totaal gaat het hier om een bedrag van € 5.820,90. Weliswaar is Woonbron in de onderhavige procedure opnieuw ingegaan op enkele van deze posten, maar niet gesteld of gebleken is dat aan de eerdere erkenning geen waarde zou mogen worden gehecht. Gelet daarop en op de bewoordingen waarin die erkenning is gedaan, gaat de rechtbank aan het verweer ten aanzien van die posten voorbij. In voorkomend geval is de vordering van Seneca tot het zojuist genoemde bedrag toewijsbaar.
Decharge
7.6 Woonbron heeft gesteld dat haar als bestuurder door Seneca decharge is verleend voor het financiële beleid over 2005, zodat zij niet aangesproken kan worden op zaken die zich hebben voorgedaan vóór 1 januari 2006. Dit verweer slaagt niet. Seneca heeft de verleende decharge als zodanig niet betwist. Decharge leidt echter slechts dan tot ontslag van aansprakelijkheid van de bestuurder, indien de desbetreffende handelingen van de bestuurder blijken uit de jaarstukken of op andere wijze bij de vergadering bekend zijn geworden (onder meer HR 10 januari 1997, NJ 1997, 360). Dat daarvan sprake is, heeft Woonbron – op wie ter zake de stelplicht rust, nu zij zich beroept op de rechtsgevolgen van de gestelde decharge – evenwel niet gesteld, noch is dit anderszins gebleken. De stellingen van Woonbron kunnen haar standpunt dus niet dragen.
Verzuim
7.7 Met het oog op de vraag of op Woonbron naast het in 7.5 bedoelde bedrag enigerlei schadevergoedingsplicht rust, ziet de rechtbank aanleiding eerst in te gaan op de vraag of voor die plicht verzuim van Woonbron vereist is en, zo ja, of zij in verzuim is. De rechtbank overweegt als volgt.
7.8 Ten aanzien van diverse schadeposten heeft Woonbron ten verwere aangevoerd dat zij door Seneca niet in de gelegenheid is gesteld haar (gestelde) omissies te herstellen. De rechtbank begrijpt deze stelling aldus dat Woonbron ten aanzien van die (gestelde) tekortkomingen niet in gebreke is gesteld, zodat zij niet in verzuim is. Kennelijk heeft Seneca deze stelling van Woonbron niet in deze zin opgevat. In elk geval heeft zij op dit punt niet specifiek gereageerd. In algemene zin heeft Seneca gesteld dat zij voorafgaande aan de beëindiging van de overeenkomst meermalen mondeling aan Woonbron te kennen heeft gegeven niet tevreden te zijn over de dienstverlening van Woonbron, maar die stellingen staan in het teken van de vraag of Seneca de bevoegdheid tot ontbinding toekwam. Met die vraag valt niet noodzakelijkerwijs samen de vraag of voor schadeplichtigheid van Woonbron in verband met de tekortkomingen verzuim vereist is en, zo ja, of zij in verzuim is. Seneca krijgt gelegenheid haar stellingen op dit punt bij conclusie na tussenvonnis aan te vullen, waarna Woonbron ook op dit punt kan reageren. (Conclusieonderwerp 2: verzuim Woonbron.)
7.9 Komt na dit debat vast te staan dat verzuim van Woonbron niet vereist is dan wel dat Woonbron in verzuim is, dan geldt het volgende.
Nakoming/niet-nakoming
7.10 Seneca heeft zich op het standpunt gesteld dat Woonbron in de nakoming van de overeenkomst toerekenbaar is tekort geschoten. Woonbron heeft de tekortkoming betwist. In het navolgende zal de rechtbank de verschillende stellingen van Seneca bespreken, voor zover deze betrekking hebben op de niet volledig door Woonbron erkende posten. De rechtbank stelt daarbij het volgende voorop. Gelet op het bepaalde in artikel 2:9 BW – dat op een vereniging van eigenaars van overeenkomstige toepassing is (artikel 5:124 lid 2 BW) – was Woonbron als bestuurder van Seneca gehouden tot een behoorlijke vervulling van de haar opgedragen taak. Voor aansprakelijkheid van de bestuurder is vereist dat hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt, te beoordelen aan de hand van alle omstandigheden van het geval (HR 4 april 2003, NJ 2003, 538). In het licht van dit criterium overweegt de rechtbank als volgt.
Factuur Dorfix
7.11 Seneca heeft gesteld dat Woonbron ten onrechte een factuur van Dorfix voor kopieerkosten bij haar in rekening heeft gebracht, omdat – zo begrijpt de rechtbank de stelling – de desbetreffende werkzaamheden niet voor Seneca zijn uitgevoerd. Komt dit feit vast te staan, dan is op dit punt naar het oordeel van de rechtbank sprake van een tekortkoming van Woonbron. Een redelijk oordelend en oplettend bestuurder behoort er immers voor zorg te dragen dat hij bij de rechtspersoon geen bedragen in rekening brengt die de rechtspersoon niet aangaan. Daarbij acht de rechtbank van belang dat – zoals Seneca onbetwist heeft gesteld en overigens ook uit de gedingstukken blijkt – Woonbron een professionele bestuursorganisatie is, terwijl de leden van Seneca niet beschikken over bijzondere deskundigheid ter zake. In die omstandigheden mag te meer van Woonbron worden verwacht dat zij met de nodige zorgvuldigheid te werk gaat. Aldus valt Woonbron op dit punt een ernstig verwijt te maken, mits de stellingen van Seneca komen vast te staan. Woonbron heeft echter betwist dat de op de factuur van Dorfix vermelde werkzaamheden niet ten behoeve en in opdracht van Seneca zijn verricht. Gelet op deze betwisting staat dit feit nog niet vast. Anders dan Seneca bij conclusie van repliek in conventie heeft gesteld, rust op haar de bewijslast. Zij beroept zich immers op de rechtsgevolgen, te weten schadevergoeding door Woonbron. Na de hierboven bedoelde conclusiewisseling zal de rechtbank Seneca dan ook zonodig toelaten tot het bewijs van haar stelling dat de op de onderhavige factuur van Dorfix vermelde werkzaamheden niet ten behoeve van Seneca zijn verricht. Slaagt zij in deze bewijsvoering, dan moet de schade als gevolg van deze tekortkoming worden vastgesteld op het (onbetwiste) bedrag van de factuur, te weten
€ 254,38.
Facturen Hörmann Deuren
7.12 De rechtbank begrijpt de stellingen van Seneca aldus dat Woonbron ten onrechte akkoord is gegaan met betaling door Seneca van de huurkosten voor een hoogwerker door Hörmann Deuren in verband met de vervanging van zogenaamde torsieveren in een garagedeur. Woonbron heeft als verweer gesteld dat deze hoogwerker vanwege het gewicht van de torsieveren wel degelijk nodig was en dat zij de uitvoering van de werkzaamheden heeft gecontroleerd. De rechtbank is van oordeel dat de stellingen van Seneca niet kunnen leiden tot de conclusie dat Woonbron haar taak op dit punt niet behoorlijk zou hebben uitgevoerd. Bij de uitvoering van zijn taken moet een bestuurder de nodige vrijheid worden gegund. Denkbaar is dat een bestuurder tot een bepaalde beslissing komt waar ook een andere beslissing verdedigbaar zou zijn geweest. Voor de conclusie dat sprake is van een onbehoorlijke taakvervulling is dat echter niet voldoende. Zoals overwogen in 7.10 is daarvoor nodig dat de bestuurder een ernstig verwijt moet worden gemaakt, dat wil zeggen dat geen redelijk denkend en verstandig bestuurder tot eenzelfde beslissing zou zijn gekomen. Dat verschil van inzicht mogelijk is over de vraag of de huur van een hoogwerker aangewezen is, leidt dus nog niet tot een tekortkoming van Woonbron. Uit de stellingen van Seneca kan niet worden afgeleid dat geen redelijk denkend en verstandig bestuurder in de onderhavige situatie een hoogwerker nodig zou hebben gevonden. De vordering moet worden afgewezen.
7.13 Seneca heeft voorts gesteld dat Woonbron ten onrechte een factuur van € 949,36 voor werkzaamheden aan garagedeuren bij Seneca in rekening heeft gebracht, nu die werkzaamheden in werkelijkheid bij Woonbron zelf hebben plaatsgevonden. Zij heeft daartoe verwezen naar de in 2.6 weergegeven brief van Hörmann Deuren van 16 november 2007. Woonbron heeft de verschuldigdheid betwist. Bij conclusie van antwoord in conventie heeft zij daartoe gesteld dat het ging om noodzakelijke herstelkosten. Op de concreet onderbouwde stelling van Seneca dat het hier gaat om werkzaamheden die in werkelijkheid bij Woonbron zelf zijn verricht heeft Woonbron evenwel niet gereageerd, ook niet bij conclusie van dupliek in conventie. Aldus heeft zij de stellingen van Seneca naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet betwist. Als vaststaand moet daarom worden aangenomen dat Woonbron de desbetreffende factuur bij Seneca in rekening heeft gebracht, terwijl de onderhavige werkzaamheden niet bij Seneca maar bij Woonbron zelf zijn uitgevoerd. Onder verwijzing naar het overwogene in 7.11 is de rechtbank van oordeel dat Woonbron aldus is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.
7.14 Het (onbetwiste) bedrag van de in 7.13 bedoelde factuur (€ 949,36) is de schade die van deze tekortkoming het gevolg is. Woonbron heeft weliswaar als verweer gesteld dat van schade geen sprake is, omdat Seneca bij Hörmann Deuren kan reclameren, maar dat verweer slaagt niet. De eventuele mogelijkheid van reclame bij Hörmann Deuren laat onverlet dat het ten laste van Seneca gebrachte bedrag in de rechtsverhouding tussen Seneca en Woonbron moeten worden aangemerkt als schade die het gevolg is van de tekortkoming van Woonbron. Woonbron heeft geen feiten gesteld die zouden moeten leiden tot de conclusie dat Seneca gehouden is eerst Hörmann Deuren aan te spreken alvorens zich tot Woonbron te wenden. Afhankelijk van de hierboven bedoelde aktewisseling is de vordering dus in zoverre toewijsbaar.
7.15 De rechtbank begrijpt de stellingen van Seneca verder aldus dat Woonbron namens Seneca een rekening van Hörmann Deuren heeft betaald in verband met het plaatsen van twee torsieveren, terwijl de desbetreffende garagedeur slechts over één torsieveer beschikt. Ten verwere heeft Woonbron echter gesteld dat wel degelijk twee veren zijn geplaatst. Gelet op deze betwisting staat het door Seneca gestelde feit nog niet vast. De rechtbank zal haar te zijner tijd zonodig toelaten tot bewijs van haar stelling dat Hörmann Deuren slechts één torsieveer heeft geplaatst. Komt dit feit vast te staan, dan is op dit punt naar het oordeel van de rechtbank sprake van een tekortkoming van Woonbron. De rechtbank verwijst naar overweging 7.11, welke overweging ook hier van toepassing is. De ten gevolge van deze tekortkoming door Seneca geleden schade moet in dat geval vastgesteld worden op het (onbetwiste) bedrag van de montage van de extra torsieveer (€ 171,36). Naar aanleiding van de stelling van Woonbron in dit verband dat geen sprake is van schade omdat Seneca bij Hörmann Deuren kan reclameren, verwijst de rechtbank naar het overwogene in 7.14.
7.16 Seneca heeft gesteld dat Woonbron ten onrechte een factuur van Hörmann Deuren ten belope van € 142,= heeft betaald, omdat op de factuur staat vermeld dat deze niet in rekening wordt gebracht. Woonbron heeft de ongegrondheid van de betaling betwist. Zij heeft daartoe gesteld dat het hier ging om een reparatie die niet onder de garantie viel en dat de werkzaamheden terecht zijn verricht. Dit heeft Seneca op haar beurt niet betwist, zodat dit vaststaat. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat in die omstandigheden geen redelijk denkend en verstandig bestuurder tot betaling kon besluiten, ook al heeft de betrokken aannemer oorspronkelijk te kennen gegeven dat geen factuur gezonden zou worden. Aldus is niet gebleken dat op dit punt Woonbron een ernstig verwijt moet worden gemaakt. De vordering zal op dit punt worden afgewezen.
Rechtsbijstandverzekering
7.17 Verder heeft Seneca gesteld dat zij door de trage overdracht van zaken door Woonbron niet tijdig haar rechtsbijstandverzekering heeft kunnen opzeggen, zodat zij wederom de premie van € 2.081,65 moet betalen. Woonbron heeft betwist dat zij op dit punt is tekort geschoten. Zij heeft gesteld dat zij niet wist dat Seneca deze verzekering wilde beëindigen. Dit laatste heeft Seneca niet betwist. De rechtbank overweegt als volgt. Zonder opdracht van de vergadering tot beëindiging van een verzekering valt niet in te zien om welke reden de bestuurder van het niet (tijdig) opzeggen een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het enkele (gestelde) feit dat Woonbron na de beëindiging van de overeenkomst door Seneca traag zou hebben gehandeld maakt dat nog niet anders. Om in dat geval van een ernstig verwijt te kunnen spreken, zou tenminste nodig zijn dat Seneca aan Woonbron kenbaar zou hebben gemaakt haast te hebben met het oog op het beëindigen van verzekeringen. Dat is echter gesteld noch gebleken. Van een tekortkoming is op dit punt dus geen sprake. De vordering moet worden afgewezen.
Glasschades
7.18 Seneca heeft ook gesteld dat Woonbron in 2006 ten onrechte twee glasschades van respectievelijk € 165,73 en € 415,80 niet heeft gemeld bij de verzekeraar, zulks terwijl op grond van de polisvoorwaarden bij de glasverzekering geen eigen risico gold. Woonbron heeft deze tekortkoming betwist. Zij heeft daartoe gesteld dat aanmelding bij de verzekering zinloos zou zijn geweest, omdat er een eigen risico van € 500,= per schadegeval van toepassing was. Komt vast te staan dat op grond van de polisvoorwaarden bij de glasverzekering geen eigen risico van toepassing was, dan moet Woonbron van het niet melden van de glasschades bij de verzekeraar een ernstig verwijt worden gemaakt. Van een professionele bestuurder als Woonbron mag immers worden verwacht dat deze in voorkomend geval zorgvuldig onderzoekt of bepaalde schades verzekerd zijn en, zo ja, deze schades bij de verzekeraar te melden. Door zulks na te laten heeft Woonbron – indien het gestelde feit komt vast te staan – haar taak als bestuurder op dit punt niet behoorlijk vervuld. Gelet op de gemotiveerde betwisting door Woonbron, zal Seneca te zijner tijd zonodig worden toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat op grond van de in 2006 geldende polisvoorwaarden bij de glasverzekering geen eigen risico gold. Zij kan de desbetreffende polisvoorwaarden om praktische redenen al bij conclusie na tussenvonnis overleggen, waarop Woonbron kan reageren. (Conclusieonderwerp 3: overleggen polisvoorwaarden glasverzekering 2006.) Slaagt Seneca in de bewijsvoering op dit punt, dan gelden genoemde bedragen – die niet door Woonbron zijn betwist – als schade ten gevolge van deze tekortkoming.
Sleutels
7.19 Tussen partijen is niet in geschil dat het zoekraken van de door Seneca ter beschikking gestelde sleutels een tekortkoming van Woonbron oplevert. Afhankelijk van de hierboven genoemde conclusiewisseling is Woonbron gehouden de hierdoor geleden schade te vergoeden. Vast staat dat tot de zoekgeraakte sleutels mede behoort de sleutel van de centrale toegangsdeur. Seneca heeft onbetwist gesteld dat de sleutels die toegang geven tot de verschillende appartementen tevens geschikt zijn om de centrale toegangsdeur te openen. De leden van Seneca hebben (of hadden) dus slechts één sleutel nodig om van buiten het gebouw in hun appartement te geraken. Seneca heeft tegen deze achtergrond gesteld dat zij door het zoekraken van de sleutels vijf sleutelprofielen en alle deurcilinders heeft moeten vervangen, waarmee volgens haar – onderbouwd door offertes – een bedrag van € 19.903,49 is gemoeid. Ook heeft Seneca zich op het standpunt gesteld dat sprake is van grove nalatigheid van Woonbron, nu op dit punt de veiligheid van zaken in het geding is en Woonbron een “gecertificeerd bedrijf” is. Woonbron heeft gesteld dat van haar slechts kan worden verwacht de vier cilinders van de zoekgeraakte sleutels te vervangen en de bewoners te voorzien van de desbetreffende nieuwe sleutels. Volgens Woonbron mag van de bewoners in het kader van hun schadebeperkingsplicht worden verwacht dat zij voortaan twee sleutels gebruiken, één (nieuwe) om de centrale toegangsdeur te openen en één om hun appartement te openen. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
7.20 De schuldeiser heeft in beginsel recht op die schadevergoeding die hem brengt in de situatie zoals die zonder de wanprestatie zou hebben bestaan. Dat betekent in dit geval dat Seneca in beginsel recht heeft op vergoeding van de kosten die zij moet maken om opnieuw de situatie te doen ontstaan waarin haar leden slechts één sleutel nodig hebben om vanaf buiten in hun appartement te komen. Seneca heeft onbetwist gesteld dat met die kosten een bedrag van € 19.903,49 is gemoeid. Tot vergoeding van die kosten is Woonbron dus in beginsel gehouden.
7.21 Woonbron beroept zich op de schadebeperkingsplicht aan de zijde van Seneca en stelt dat zij (Seneca) genoegen moet nemen met vervanging van de vier cilinders van de zoekgeraakte sleutels. Op grond van artikel 6:101 BW is een benadeelde binnen redelijke grenzen gehouden tot het nemen van maatregelen ter voorkoming of beperking van de schade. Van iemand jegens wie wanprestatie is gepleegd kan echter niet in redelijkheid worden gevergd dat hij de daardoor geleden schade beperkt door zelf genoegen te nemen met een ongunstigere situatie. Seneca heeft gemotiveerd betoogd, en de rechtbank volgt haar daarin, dat sprake is van een verslechtering als haar leden voortaan twee in plaats van één sleutel moeten gebruiken om toegang te krijgen tot hun woning. Het beroep van Woonbron op de schadebeperkingsplicht faalt derhalve.
Wanbeheer
7.22 Seneca heeft voorts een schadevergoeding gevorderd van € 10.000,= in verband met wanbeheer van Woonbron. Bij conclusie van repliek in conventie heeft Seneca op dit punt gesteld dat haar leden werkzaamheden hebben moeten verrichten ter voorbereiding van de algemene ledenvergadering van 2007, welke werkzaamheden Woonbron had moeten verrichten. Ook heeft Seneca gesteld dat zij veel tijd heeft moeten besteden aan de overdracht van zaken door Woonbron na beëindiging van de overeenkomst. De rechtbank betrekt in dit verband ook de stelling van Seneca dat Woonbron onvoldoende heeft gecommuniceerd. Woonbron heeft de tekortkoming en de schade betwist.
7.23 Op zichzelf zal sprake zijn van een onbehoorlijke taakvervulling door een bestuurder van een vereniging van eigenaars indien de bestuurder de overeengekomen werkzaamheden niet verricht. De daardoor geleden schade kan worden begroot op de in geld gewaardeerde tijd die de leden van die vereniging van eigenaars hebben moeten besteden aan de werkzaamheden die de bestuurder had moeten verrichten. Ook zal sprake zijn van onbehoorlijke taakvervulling indien de bestuurder dermate slecht met de vereniging heeft gecommuniceerd dat het goede functioneren van de vereniging in gevaar is gebracht. Seneca heeft echter haar stellingen zowel ter zake de gestelde wanprestatie van Woonbron als ter zake de daardoor geleden schade nog onvoldoende concreet onderbouwd. Zij krijgt gelegenheid haar stellingen bij conclusie na tussenvonnis aan te vullen. Zij zal daarbij voldoende concrete feiten en omstandigheden moeten stellen, voorzien van een deugdelijke toelichting, ter onderbouwing van haar standpunt alsmede een onderbouwing van het geclaimde schadebedrag. In dat verband merkt de rechtbank op voorhand op dat de tijd gemoeid met besprekingen tussen Seneca en Woonbron in beginsel niet kan worden aangemerkt als schade ten gevolge van de (gestelde) wanprestatie van Woonbron. In het algemeen zal immers tijd gemoeid zijn met dergelijk overleg tussen vereniging en bestuurder. In bijzondere omstandigheden kan dit wellicht anders zijn, maar het is aan Seneca dergelijke bijzondere omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen. Hetzelfde geldt voor de tijd gemoeid met de overdracht van stukken door Woonbron na de beëindiging van de overeenkomst. Dat met een dergelijke overdracht tijd is gemoeid, is immers inherent aan de beëindiging van een samenwerking als hier aan de orde. Op de conclusie van Seneca kan Woonbron reageren. (Conclusieonderwerp 4: onderbouwing vordering € 10.000,=.)
Overige schadeposten
7.24 Seneca heeft voorts gevorderd terugbetaling (dan wel “creditering”) van de declaraties van Woonbron over 2006 (€ 4.820,99) en 2007 (€ 2.495,=). Grond hiervoor is volgens Seneca gelegen in de wanprestatie van Woonbron. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Seneca haar vordering aldus onvoldoende onderbouwd. Dat Woonbron op onderdelen wanprestatie heeft gepleegd blijkt uit het voorgaande. In het voorgaande heeft de rechtbank tevens een oordeel gegeven over de schade die van de daar bedoelde (mogelijke) tekortkomingen het gevolg is. Dat Seneca naast die schade ook nog andere schade heeft geleden, heeft zij niet gesteld en is ook overigens niet gebleken. Het enkele feit dat (op onderdelen) wanprestatie is gepleegd is nog geen grond voor het terugbetalen van de overeengekomen tegenprestatie. De vordering zal worden afgewezen.
7.25 Seneca vordert voorts vergoeding van de kosten gemoeid met de werkzaamheden van haar accountant. Woonbron heeft gesteld dat het inschakelen van een accountant niet nodig was, daar Seneca beschikt over een kascontrolecommissie. De rechtbank overweegt als volgt. De gevorderde schadevergoeding moet worden beschouwd als vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Deze kosten komen op de voet van artikel 6:69 lid 2 onder b BW voor vergoeding in aanmerking als zij redelijk zijn. Seneca kon in redelijkheid besluiten tot het inschakelen van een accountant, nu haar leden – zoals zij onbetwist heeft gesteld – niet beschikken over bijzondere deskundigheid ter zake. Of de hoogte van de gemaakte kosten ook redelijk is, is afhankelijk van de hoogte van de vordering die uiteindelijk zal worden toegewezen. Op dat punt zal de rechtbank haar beslissing aanhouden.
7.26 Seneca heeft een bedrag aan buitengerechtelijke kosten gevorderd. De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat dergelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Seneca heeft weliswaar gesteld dat de gevorderde kosten geen betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten, maar uit de gegeven omschrijving van deze werkzaamheden moet het tegendeel worden afgeleid. De vordering op dit punt zal dus worden afgewezen.
7.27 Woonbron legt aan haar vordering ten grondslag de stelling dat Seneca gehouden is de overeengekomen tegenprestatie over het eerste half jaar van 2007 te voldoen, te weten het gevorderde bedrag van € 2.495,=. Seneca heeft zich op verschillende gronden verweerd.
7.28 In beginsel is Seneca gehouden de overeengekomen vergoeding aan Woonbron te voldoen. Bij conclusie van antwoord in reconventie heeft Seneca weliswaar gesteld dat Woonbron haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd, maar aan dat verweer gaat de rechtbank voorbij. De vordering van Woonbron heeft volgens haar stellingen betrekking op het eerste half jaar van 2007. De daaraan kennelijk ten grondslag liggende factuur is door Seneca zelf al bij dagvaarding overgelegd en ten grondslag gelegd aan de in 7.24 behandelde vordering. Bij die stand van zaken heeft Woonbron haar vordering voldoende onderbouwd. Als vaststaand moet daarom worden aangenomen dat het door Woonbron gevorderde bedrag van € 2.495,= de overeengekomen halfjaarlijkse vergoeding betreft.
7.29 Ten verwere heeft Seneca zich (pas) bij conclusie van dupliek in reconventie op het standpunt gesteld dat zij de overeenkomst door middel van de brief van 26 april 2007 rechtsgeldig heeft ontbonden. Voor ontbinding is vereist dat de wederpartij is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat de wederpartij in verzuim is, dit laatste tenzij nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is. Uit hetgeen in conventie is geoordeeld volgt dat van een tekortkoming metterdaad sprake is. In aansluiting op hetgeen is overwogen in 7.8, krijgt Seneca gelegenheid bij conclusie na tussenvonnis haar stellingen terzake het (vereiste van) verzuim van Woonbron aan te vullen. Op voorhand merkt de rechtbank op dat hetgeen Seneca heeft aangevoerd omtrent haar contacten met Woonbron voorafgaande aan de gestelde ontbinding niet kan leiden tot de conclusie dat Woonbron rechtsgeldig in gebreke is gesteld. Uit die stellingen volgt immers niet dat Woonbron schriftelijk is aangemaand binnen een redelijke termijn alsnog na te komen. Moet te zijner tijd worden vastgesteld dat Seneca de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden, dan is de vraag aan de orde wat daarvan de gevolgen moeten zijn in het licht van de opmerking in de brief van 26 april 2007 dat de overeenkomst wordt beëindigd per 18 april 2007 én gelet op het bepaalde in artikel 6:271 BW. Seneca kan bij de hier bedoelde conclusie na tussenvonnis ook op die vraag ingaan. Op een en ander kan Woonbron vervolgens reageren. (Conclusieonderwerp 5: gevolgen ontbinding.)
7.30 Ten verwere heeft Seneca ook gesteld dat de overeenkomst bij brief van 26 april 2007 is opgezegd. Woonbron heeft de rechtsgeldigheid van die opzegging betwist, maar die betwisting is niet relevant. Haar vordering strekt immers niet verder dan de periode die de overeenkomst nog zou hebben voortgeduurd indien Seneca bij haar opzegging de overeengekomen opzegtermijn in acht zou hebben genomen. De opzegging als zodanig is geen grond voor afwijzing van de vordering. Seneca is gehouden de overeengekomen vergoeding te voldoen over de periode met inachtneming van de opzegtermijn. Seneca heeft geen feiten gesteld die – naast de schade die in conventie wordt beoordeeld – kunnen leiden tot de conclusie dat de vordering op grond van de redelijkheid en billijkheid moet worden afgewezen. Het verweer op dit punt slaagt dus niet.
in conventie en in reconventie
7.31 In afwachting van de hierboven bedoelde conclusiewisseling zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.
8 De beslissing
De rechtbank,
in conventie en in reconventie
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 13 mei 2009 voor het nemen van een conclusie na tussenvonnis als bedoeld in 7.3, 7.8, 7.18, 7.23 en 7.29 door Seneca, waarna Woonbron bij antwoordakte kan reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling.
Uitgesproken in het openbaar.
1980/1581