Sector Bestuursrecht
Meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/1553 WRO-T1
Uitspraak in het geding tussen
[eisers], allen wonende te [woonplaats], eisers,
gemachtigde mr. H.L. Verweel, advocaat te Spijkenisse,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Spijkenisse, verweerder.
Aan het geding hebben mede als partij deelgenomen [vergunninghoudster], vergunninghoudster,
het college van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland.
1 Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 26 februari 2008 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de besluiten van 15 mei 2007 (hierna: de primaire besluiten) ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) hebben eisers beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2009. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Smit, kantoorgenoot van hun gemachtigde. Van de zijde van verweerder en vergunninghoudster zijn verschenen mr. C.E. Radenborg-den Heijer, ing. P. in ’t Veld, R. Wasmijn en G.J. ’t Hart, wethouder van de gemeente Spijkenisse.
2 Overwegingen
Bij de primaire besluiten heeft verweerder vrijstellingen op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunningen verleend voor het bouwen van een bibliotheek met parkeergarage aan de Markt en 37 woningen aan het Vredehofplein in het centrum van Spijkenisse.
De bouwplannen zijn in strijd met het ter plaatse van de bouwlocaties geldende bestemmingsplan, het uitbreidingsplan “Plan Centrum”, op grond waarvan voor de bouwlocaties de bestemmingen eengezinshuizen, tuin, achtererf, weg en verharding en bebouwing voor bijzondere doeleinden gelden.
In verband met deze strijdigheden met het geldende bestemmingsplan heeft verweerder - nadat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland daarvoor op 3 april 2007 verklaringen van geen bezwaar heeft afgegeven - vrijstellingen op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO verleend.
Artikel 19, eerste lid, van de WRO luidde tot 1 juli 2008 - voor zover hier van belang - als volgt:
“De gemeenteraad kan (…) ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.”
Met ingang van 1 juli 2008 is de WRO vervangen door de Wet ruimtelijke ordening. Ingevolge artikel 9.1.10 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (Stb. 2008, 180) blijft in het onderhavige geval het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 juli 2008.
Voorts is van belang dat in het onderhavige geval, gelet op de datum van het bestreden besluit, blijkens artikel VI van de Wijzigingswet Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen; Stb. 2007, 414) het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Stb. 2005, 316) van toepassing is.
De rechtbank overweegt dat de eisen die aan de ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO dienen te worden gesteld in algemene zin afhankelijk zijn van de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten, de mate van ingrijpendheid, de actualiteit van het gemeentelijke ruimtelijke beleid, de relevantie voor het ruimtelijke beleid van de andere overheden en de aard van de eventueel tegen de voorgenomen activiteiten ingebrachte bedenkingen.
De rechtbank stelt vast dat het geldende bestemmingsplan, dat dateert uit 1957 (goedgekeurd in 1958), op de desbetreffende locaties bebouwing toelaat voor onder meer de bestemmingen wonen en bijzondere doeleinden en dat het gebruik van de beoogde bouwplannen grotendeels overeenkomstig deze bestemmingen is. De strijdigheid met het geldende bestemmingsplan bestaat met name uit het - ten dele - bouwen buiten de daarvoor geldende en op de plankaart aangegeven bouwvlakken en door afwijking van de in het bestemmingsplan voorgeschreven maatvoering (hoogte). Hierbij dient te worden aangetekend dat het in artikel 8, derde lid, van de voorschriften van het uitbreidingsplan “Plan Centrum” aan verweerder is overgelaten om nadere voorschriften te stellen aan de plaatsing en de maatvoering van gebouwen voor bijzondere doeleinden.
De voorgenomen bebouwing wijkt noch wat betreft bestemming noch wat betreft bouwvolume in grote mate af van de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Wanneer tevens in aanmerking wordt genomen de aard van het beoogde gebruik van de bouwplannen, wonen en centrumvoorziening(en), in relatie tot de ligging van de beoogde bouwlocaties, in het centrumgebied van Spijkenisse, concludeert de rechtbank dat niet kan worden geoordeeld dat de bouwplannen een zware inbreuk maken op het geldende planologische regime. Dit betekent dat aan de ruimtelijke onderbouwing geen al te hoge eisen dienen te worden gesteld.
De ruimtelijke onderbouwing van de onderhavige bouwplannen, neergelegd in de notities waarvan de versie van maart 2007 aan de vrijstellingsbesluiten ten grondslag is gelegd, is voornamelijk gebaseerd op het beleidsplan Stadsplan 2010 van juli 1998 en een nadere uitwerking daarvan in het Centrumplan van december 1999. Deze beleidsplannen zijn nogal abstract van aard en geven geen concrete invulling van de onderhavige bouwlocaties. De bouwlocaties liggen in het gebied rond de kerk. Voor de herinrichting van dit gebied is in het Centrumplan uitgegaan van de versterking van de rustieke sfeer en is als thema “rust en onthaasting” gekozen. Dit thema kan niet los worden gezien van het gebied waarvoor het geldt, het centrumgebied, en van het invullen van de centrumfuncties. In deze context passen de geplande bibliotheek met parkeergarage en de geplande levensloopbestendige woningen binnen het thema “rust en onthaasting”. In de paragrafen 3.2 (Stedenbouwkundige toets) van de notities ruimtelijke onderbouwing wordt uiteengezet waarom met de onderhavige bouwplannen het centrumgebied van Spijkenisse op een verantwoorde wijze wordt ingevuld, passend in de omgeving van de kerk. De rechtbank is van oordeel dat de planologische inpassing van de bouwplannen voldoende is gemotiveerd.
In het kader van de ruimtelijke onderbouwing heeft verweerder voorts geconcludeerd dat op basis van luchtkwaliteitsberekeningen van 18 mei 2006 de grenswaarden of plandrempels van verontreinigende stoffen niet worden overschreden. Eisers bestrijden dit en hebben ter onderbouwing van hun standpunt verwezen naar een in hun opdracht uitgevoerd onderzoek door het ingenieursbureau DGMR, dat daarvan op 1 december 2007 een rapport heeft uitgebracht.
De rechtbank is van oordeel dat het rapport van DGMR onvoldoende inhoudelijk ingaat op het luchtkwaliteitsonderzoek van verweerder om daaraan enig gevolg te kunnen verbinden. Ter zitting heeft verweerder genoegzaam aannemelijk gemaakt dat geen conclusies kunnen worden getrokken op basis van de jaarlijkse luchtkwaliteitsberekeningen in de gemeente Spijkenisse in relatie tot de onderhavige bouwplannen. Verweerder heeft aan de ruimtelijke onderbouwingen specifieke berekeningen ten grondslag gelegd, die aangeven dat geen sprake is van overschrijdingen. Niet is gebleken dat verweerder hierbij is uitgegaan van onjuiste gegevens inzake de verkeersintensiteiten als gevolg van deze bouwplannen. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder nader toegelicht op welke wijze de (toename van) verkeersintensiteiten op verschillende locaties (wegen) zijn berekend. In de tabellen van 10 januari 2007, die ten grondslag zijn gelegd aan de aanvraag van de verklaringen van geen bezwaar, komt tot uitdrukking welke invoergegevens verweerder heeft gehanteerd. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dan wel met in hun opdracht uitgevoerde berekeningen aangetoond dat deze gegevens en de door verweerder gemaakte berekeningen onjuist zijn.
De rechtbank stelt voorts vast dat niet is gesteld dat de bouwplannen in strijd zijn met de Wet geluidhinder. Voor zover eisers in dit kader menen dat zij in hun belangen onevenredig worden geschaad, deelt de rechtbank die mening niet. Door het instellen van een 30 km-zone in een aantal straten rond de locaties van de bouwplannen wordt de geluidoverlast ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking van de bouwplannen gereduceerd. De beantwoording van de vraag of de automobilisten zich in deze 30 km-zone aan de snelheidsbeperking zullen houden kan geen rol spelen in het kader van de te maken belangenafweging. Het gaat erom dat verweerder maatregelen heeft genomen ter beperking van eventuele geluidoverlast door wegverkeer, waarvan mag worden verondersteld dat deze maatregelen zullen worden gehandhaafd. Ook gelet op de afstand tussen de woningen en de met de onderhavige vrijstellingen beoogde bebouwing kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van een onevenredige aantasting van de belangen van eisers. Het (vooralsnog) ontbreken van een Staat van inrichtingen bij het voorontwerp-bestemmingsplan “Centrum Kerk e.o. 2002” is hierbij irrelevant. Verweerder heeft in voldoende mate gemotiveerd en meegewogen wat de mogelijke gevolgen zijn van het gebruik van de beoogde bebouwing en kunnen concluderen dat deze niet aan het verlenen van de vrijstellingen in de weg staan.
Met betrekking tot de gronden van het beroep die betrekking hebben op de Flora- en faunawet overweegt de rechtbank dat eisers op geen enkele wijze enigszins aannemelijk hebben gemaakt dat zich in het gebied van de beoogde bebouwing beschermde diersoorten bevinden. Uit het onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen in de gemeente Spijkenisse blijkt dat deze wel in de in de nabijheid van de bouwlocaties staande kerk zijn aangetroffen. De bouwplannen hebben echter geen negatieve effecten op de vleermuispopulatie nu er geen sprake is van sloop op deze locaties. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in voldoende mate heeft onderzocht of er als gevolg van de onderhavige bouwplannen consequenties zijn in het kader van de Flora- en faunawet. De rechtbank ziet in dit verband geen belemmering voor het verlenen van de vrijstellingen.
Wat betreft het standpunt van eisers dat verweerder onvoldoende onderzoek naar mogelijke archeologische vindplaatsen zou hebben verricht, overweegt de rechtbank dat verweerder dit punt voldoende heeft weerlegd in de zienswijzennotitie van 13 november 2006 (pagina 8) en in de ruimtelijke onderbouwingen, waaruit onder meer volgt dat het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) bij het aanvangen van de werkzaamheden zal worden betrokken. Verder heeft verweerder ter zitting verklaard dat onlangs nader onderzoek is verricht tot op een diepte van 7 meter. Hiervan is nog geen (schriftelijk) verslag uitgebracht, maar mondeling is te kennen gegeven dat er geen andersluidende conclusie dient te worden getrokken dan tot op heden is gedaan. Van een motiveringsgebrek is op dit punt geen sprake.
De door verweerder aangewende bevoegdheid als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO is discretionair van aard. Dit houdt in dat verweerder binnen het kader van de bij de wet getroffen regeling beleidsvrijheid is gelaten. De rechtbank dient deze vrijheid te respecteren, tenzij verweerder bij het gebruikmaken van zijn bevoegdheid de grenzen, getrokken door algemeen verbindende voorschriften, algemene rechtsbeginselen en algemene beginselen van behoorlijk bestuur overschrijdt. Een en ander brengt mee dat de wijze waarop verweerder deze bevoegdheid heeft aangewend door de rechtbank, met inachtneming van het zojuist aangegeven kader, terughoudend beoordeeld dient te worden.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de vrijstellingsbesluiten deze terughoudende beoordeling doorstaan. Van een onevenredige belangenaantasting is niet gebleken. Wat betreft het gestelde vermogensnadeel door een mogelijke waardedaling van de woningen van eisers overweegt de rechtbank dat verweerder heeft kunnen volstaan met het verwijzen naar de planschadeprocedure.
Nu de vrijstellingsbesluiten de rechterlijke toetsing doorstaan, kan worden vastgesteld dat de strijdigheid met het bestemmingsplan geen grond is om de bouwvergunningen te weigeren.
Wat betreft de verleende bouwvergunningen stelt de rechtbank voorts vast dat de bouwplannen zijn voorzien van een positief advies van de welstandscommissie. Eisers hebben hun standpunt dat de bouwplannen in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand niet onderbouwd. Zij hebben geen deskundig tegenadvies ingebracht. Eisers hebben enkel gewezen op procedurele tekortkomingen waardoor zij menen dat geen sprake is van een positieve welstandsbeoordeling.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat uit pagina 95 van de Welstandsnota van de gemeente Spijkenisse volgt dat voor het gebied waarin de bouwplannen zijn gesitueerd, naast de algemene criteria die met name op pagina 67 van deze nota zijn te vinden, specifieke of objectgerichte welstandscriteria dienen te worden opgesteld. Het opstellen van deze specifieke criteria dient te geschieden alvorens bouwplannen voor dit gebied kunnen worden ontwikkeld en vervolgens ter beoordeling aan de welstandscommissie kunnen worden voorgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de specifieke dan wel objectgerichte welstandscriteria af te leiden uit de paragrafen 3.2 van de notities ruimtelijke onderbouwing die ten grondslag liggen aan de vrijstellingen ten behoeve van de onderhavige bouwplannen. Nu voorts duidelijk is geworden dat de bouwplannen meermalen ter bespreking en beoordeling aan de orde zijn gesteld in vergaderingen van de welstandscommissie, mag er vanuit worden gegaan dat de welstandscommissie deze criteria dan wel stedenbouwkundige uitgangspunten heeft meegenomen bij haar beoordeling. In ieder geval hebben eisers op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de bouwplannen hier niet aan voldoen. Het gegeven dat verweerder bij het bestreden besluit hieraan geen aandacht heeft besteed acht de rechtbank onvoldoende om tot een vernietiging te concluderen.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eisers niet kan slagen en dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
3 Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A. Verweij, voorzitter, en mr. R.H.L. Dallinga en mr. D. Haan, leden, in tegenwoordigheid van M.B. van Zantvoort, griffier.
De griffier: De voorzitter:
Uitgesproken in het openbaar op: 5 maart 2009.
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eisers worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift is zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.