ECLI:NL:RBROT:2009:BH5971

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
307196 / HA ZA 08-1230
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis met betrekking tot de toepassing van de Garantie- en waarborgregeling A. 1992

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 februari 2009 uitspraak gedaan in een vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis. De vordering is ingesteld door [eiseres], die betrokken was bij koop-/aannemingsovereenkomsten met [gedaagde]. De overeenkomsten waren onderworpen aan de Garantie- en waarborgregeling A. 1992, die bepaalt dat geschillen door middel van arbitrage worden beslecht. De eiseres stelde dat het arbitraal vonnis gebrekkig was gemotiveerd, omdat de arbiter niet voldoende onderbouwing had gegeven voor zijn oordeel over de weerstand tegen windbelasting van het gebouw.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbiter in zijn vonnis voldoende argumenten heeft gegeven voor zijn beslissing, waarbij hij de feitelijke situering en omgeving van het gebouw in aanmerking heeft genomen. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot vernietiging niet kon slagen, omdat de arbiter niet alleen de argumenten van [gedaagde] had overgenomen, maar ook had gemotiveerd waarom hij tot zijn oordeel was gekomen. De rechtbank benadrukte dat de vernietigingsprocedure niet bedoeld is als een verkapt hoger beroep en dat de rechter terughoudend moet zijn bij het toetsen van arbitraal vonnissen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis afgewezen en [eiseres] veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde]. Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin, die de zaak in enkelvoudige kamer heeft behandeld.

Uitspraak

Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 307196 / HA ZA 08-1230
Uitspraak: 25 februari 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te Beuningen,
eiseres,
advocaat mr. P.H.Ch.M. van Swaaij,
- tegen -
[gedaagde],
gevestigd te Beuningen,
gedaagde,
advocaat mr. J. Boekel.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiseres]" respectievelijk "[gedaagde]".
1 Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 6 mei 2008;
conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek.
2 De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 Tussen leden van [eiseres] en [gedaagde] zijn koop-/aannemingsovereenkomsten (hierna: de overeenkomsten) tot stand gekomen. Op deze overeenkomsten is de Garantie- en waarborgregeling A. 1992 van toepassing. Artikel 16.3.1 van die regeling bepaalt dat tussen partijen gerezen geschillen die voortvloeien uit de regeling uitsluitend door middel van arbitrage worden beslecht.
2.2 Op grond van de artikelen 14 en 15 van de Garantie- en waarborgregeling dient [gedaagde] aan [eiseres] te garanderen dat de toegepaste constructies, materialen, onderdelen in installaties onder redelijkerwijs te voorziene externe omstandigheden deugdelijk en bruikbaar zijn voor het doel waarvoor zij zijn bestemd, en dat het appartementencomplex voldoet aan de toepasselijke eisen uit het bouwbesluit.
2.3 Tussen partijen is een geschil ontstaan over de uitvoering van de overeenkomsten. De beslechting van het geschil is opgedragen aan arbiter [de arbiter], die op 20 september 2007 een arbitraal vonnis heeft gewezen en op 6 februari 2008 een arbitraal herstelvonnis. Deze arbitrale vonnissen zijn op 6 februari 2008 gedeponeerd ter griffie van deze rechtbank. Als plaats van arbitrage gold Rotterdam.
2.4 De aan het arbitrale vonnis ten grondslag liggende klacht van [eiseres] houdt in dat op de meeste plaatsen, daar waar nodig, geen gelaagd glas is toegepast en dat op andere plaatsen glas van onvoldoende dikte is toegepast. De VvE heeft in de arbitrale procedure herstel van het gebrek op korte termijn gevorderd.
2.5 In het arbitrale vonnis, verbeterd bij het arbitrale herstelvonnis, is het volgende overwogen:
“4.16 Ten aanzien van de ruitdikte (weerstand tegen windbelasting) deelt arbiter de kritiek van [gedaagde] op het rapport van [persoon 1]. Zoals ter zitting is besproken en door [gedaagde] aannemelijk is gemaakt, geven de feitelijke situering en omgeving van het gebouw voldoende aanleiding om voor de hoogte van het gebouw uit te gaan niet van het maaiveld, maar van de tuin. Ook geeft de feitelijke situatie van de omgeving voldoende aanleiding om uit te gaan van bebouwde omgeving in plaats van onbebouwd. Aanpassing van deze beide factoren maakt dat – volgens de aldus bij te stellen berekeningen van [persoon 1] – wordt voldaan aan de te stellen eisen inzake de weerstand tegen windbelasting. Arbiter volgt op dit punt dan ook niet de conclusies van het rapport [persoon 1].
4.17 Nu naar het oordeel van arbiter bij een juiste aanname van de uitgangspunten uit de berekeningen volgt dat aan de eisen inzake de weerstand tegen windbelasting wordt voldaan, wijst arbiter de daarop betrekking hebbende vorderingen van [eiseres] af.”
3 De vordering
3.1 De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad het arbitraal vonnis van 20 september 2007 te vernietigen met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2 De VvE wenst op navolgende gronden vernietiging van het arbitrale vonnis.
Ten aanzien van de ruitdikte wordt in het rapport van de door de arbiter ingeschakelde deskundige [persoon 1] geconcludeerd dat het isolerend dubbelglas dat toegepast is in de schuifpuien merk Q en het vaste deel van het kozijn slaapkamer/balkon niet voldoet aan de vereiste glassamenstelling (ruitdikte) volgens NEN 2068.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat bij de berekening of aan de weerstand tegen windbelasting wordt voldaan, ten onrechte is uitgegaan van de maaiveldhoogte en niet van de tuinhoogte. Indien de tuin als maaiveldhoogte wordt aangemerkt, zou volgens [gedaagde] aan de normen zijn voldaan. [gedaagde] is bovendien van mening dat het voor een juiste beoordeling van belang is om te bepalen dat sprake is van een bebouwd gebied in plaats van een onbebouwd, hetgeen [persoon 1] volgens [gedaagde] heeft nagelaten.
De arbiter heeft het verweer van [gedaagde] overgenomen zonder nader te motiveren waarom op het betreffende punt van het rapport van [persoon 1] wordt afgeweken. Daar komt bij dat de arbiter er van uit gaat dat wel aan de toepasselijke normen is voldaan zonder dat ter zake nieuwe berekeningen zijn uitgevoerd. Bovendien dient te worden uitgegaan van de maaiveldhoogte omdat een marginale verhoging van de tuin – die volgens [eiseres] zowel qua hoogte als qua omvang gering is - geen effect heeft op de windbelasting.
De arbiter gaat, aldus [eiseres], er in overweging 4.16 ten onrechte van uit dat [persoon 1] in haar rapport is uitgegaan van onbebouwde omgeving. Ook passeert de arbiter, zonder dit nader te motiveren, het uitgangspunt dat voor de bepaling van de hoogte van het gebouw uitgegaan dient te worden uitgegaan van het maaiveld. De arbiter licht niet toe waarom deze norm, NEN 6702, analoog moet worden toegepast in het kader van de toetsing aan NEN 2608. Bovendien is de redenering per definitie onjuist als het gaat om de berekening van de windbelasting zodat gesproken kan worden van een onmiskenbare misslag en derhalve van een niet steekhoudende argumentatie. Daar komt nog bij dat, indien aanpassing van de berekening noodzakelijk zou zijn, dit niet per definitie tot gevolg zou hebben dat wel aan de NEN-normen wordt voldaan.
De arbiter heeft aldus een fundamenteel rechtsbeginsel geschonden, te weten het motiveringsvereiste.
Door klakkeloos uit te gaan van de stellingen van [gedaagde] heeft de arbiter ook het beginsel van hoor en wederhoor geschonden, zodat het arbitrale vonnis ook op die grond niet in stand kan blijven.
4 Het verweer
4.1 Het verweer strekt tot niet ontvankelijk verklaring dan wel afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding.
4.2 [gedaagde] stelt voorop dat vernietiging van een arbitraal vonnis alleen kan plaatsvinden als het vonnis niet met redenen is omkleed. Zij betwist dat de arbiter in rechtsoverweging 4.16 geen onderbouwing heeft gegeven althans, dat enig steekhoudend argument voor het oordeel ontbreekt. [gedaagde] stelt dat de arbiter uitdrukkelijk verwijst naar hetgeen zij heeft gesteld, en dat daarin de onderbouwing is gelegen. Voorts verwijst de arbiter uitdrukkelijk naar hetgeen ter zitting is besproken en de feitelijke situering en ligging van het gebouw. Van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor kan dan ook geen sprake zijn, bovendien is dat betoog te laat in de procedure ingebracht. [gedaagde] verwijst in dit verband ook naar de pleitnota zoals die tijdens de arbitragezitting is voorgedragen, en de daaraan aangehechte stukken. Daaruit blijkt dat de tuin door partijen altijd als maaiveld is gehanteerd. Daarbij komt, aldus [gedaagde], dat de daktuin rondom een groot deel van het gebouw is gesitueerd en het dus ook logisch is in het kader van de toepasselijke normen om bij de bepaling van het maaiveld uit te gaan van de daktuin. Duidelijk is op welke wijze de arbiter tot zijn oordeel is gekomen, zodat de vordering moet worden afgewezen.
4.3 Volgens [gedaagde] tracht [eiseres] een hoger beroepsmogelijkheid te creëren om onder een onwelgevallige uitspraak te komen. De juistheid van het oordeel van het vonnis van de arbiter kan in deze procedure echter niet worden getoetst.
5 De beoordeling
5.1 Artikel 1064 Rv bepaalt, voor zover hier van belang, dat tegen een geheel of gedeeltelijk arbitraal eindvonnis, dat niet vatbaar is voor arbitraal hoger beroep, slechts de rechtsmiddelen van vernietiging en herroeping op de voet van de vijfde afdeling van boek 4 Rv openstaan.
5.2 Het vijfde lid van artikel 1064 Rv bepaalt dat alle gronden tot vernietiging, op straffe van verval van het recht daartoe, in de dagvaarding moeten worden voorgedragen. Dit betekent dat de door [eiseres] in haar conclusie van repliek, nieuw, opgeworpen gronden voor vernietiging - de schending van het beginsel van hoor en wederhoor en de onmiskenbare misslag - zullen worden gepasseerd, omdat zij niet in de dagvaarding waren voorgedragen.
5.3 Het vorenstaande heeft tot gevolg dat in dit geding slechts aan de orde is de in de dagvaarding ter beoordeling voorgelegde vernietiging op de voet van artikel 1065, lid 1, onder d, Rv, op de grond dat het vonnis niet, overeenkomstig het bepaalde in art 1057 Rv, met redenen omkleed is.
5.4 Vooropgesteld zij dat bij de beantwoording van de vraag of er grond voor vernietiging van een arbitraal vonnis is, de rechter terughoudendheid moet betrachten. De vernietigingsprocedure mag immers niet gebruikt worden als een verkapt hoger beroep. Vernietiging op de voet van art 1065, lid 1, onder d Rv, is uitsluitend mogelijk als een motivering ontbreekt.
5.5 Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een motivering die ontbreekt. De arbiter knoopt voor zijn oordeel aan bij de feitelijke situering en omgeving van het gebouw. Door dat te doen geeft hij argumenten voor zijn beslissing, die hij aldus motiveert.
5.6 Uit de jurisprudentie (HR 22-12-2006, NJ 2008/4) blijkt dat vernietiging ook mogelijk is als het arbitraal vonnis zo gebrekkig is gemotiveerd, dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat de arbiter met de passage “Zoals ter zitting is besproken en door [gedaagde] aannemelijk is gemaakt, geven de feitelijke situering en omgeving van het gebouw voldoende aanleiding om voor de hoogte van het gebouw uit te gaan niet van het maaiveld, maar van de tuin. Ook geeft de feitelijke situatie van de omgeving voldoende aanleiding om uit te gaan van bebouwde omgeving in plaats van onbebouwd. Aanpassing van deze beide factoren maakt dat – volgens de aldus bij te stellen berekeningen van [persoon 1] – wordt voldaan aan de te stellen eisen inzake de weerstand tegen windbelasting” voldoende steekhoudend verwoordt om welke reden hij tot zijn beslissing is gekomen. Aldus is het arbitraal vonnis niet gebrekkig gemotiveerd. Daarbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat een beoordeling van de in de onderhavige procedure door [eiseres] aangedragen argumenten een inhoudelijke beoordeling van de stukken, de feitelijke situatie en van NEN-normen, en de daarbij gehanteerde uitgangspunten, zou vergen. Een dergelijke beoordeling gaat het toetsingskader van een op art 1065, lid 1, onder d, Rv gebaseerde vordering echter te buiten.
5.7 Het vorenstaande betekent dat de vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis moet worden afgewezen. De VvE zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
6 De beslissing
De rechtbank,
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 254,= aan vast recht en op € 904,= aan salaris voor de advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin.
Uitgesproken in het openbaar.
2009/548