ECLI:NL:RBROT:2009:BH5153

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
284192 / HA ZA 07-1283 , 285485 / HA ZA 07-1430
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvlechting samenwerking tussen vennootschappen; overdracht van onroerende zaken en van aandelen met betrekking tot onrechtmatig beslag

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stonden de ontvlechting van een samenwerking tussen vennootschappen en de overdracht van onroerende zaken en aandelen centraal. De rechtbank deed uitspraak op 25 februari 2009 in de gevoegde zaken met de rolnummers 284192 / HA ZA 07-1283 en 285485 / HA ZA 07-1430. De eisers, [eiser sub 1] en Peet Beheer, vorderden betaling van een bedrag van € 4.125,05 van de gedaagden, [gedaagde sub 1] en Houdstermaatschappij, en in de andere zaak van V Beheer. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de betaling van de vorderingen, die voortvloeiden uit een overeenkomst van 4 februari 1999. Deze overeenkomst betrof de verkoop van aandelen en onroerende zaken, waarbij de koopsom niet direct opeisbaar was, maar in jaarlijkse termijnen moest worden voldaan. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden in gebreke waren gebleven met de betaling van de laatste termijn, die opeisbaar was geworden. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers toe, maar wees de vordering tegen [gedaagde sub 1] af, omdat deze niet als koper kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde verder dat de gelegde beslagen onrechtmatig waren, waardoor de eisers schadeplichtig waren jegens [gedaagde sub 1]. De zaak illustreert de complexiteit van vennootschapsrecht en de gevolgen van onrechtmatige beslagen.

Uitspraak

Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummers: 284192 / HA ZA 07-1283
285485 / HA ZA 07-1430
Uitspraak: 25 februari 2009
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de gevoegde zaken:
onder zaak- en rolnummer 284192 / HA ZA 07-1283 van
1. [eiser sub 1], wonende te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PEET-CPC BEHEER B.V.,
gevestigd te Rotterdam, eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J.R. Maas,
- tegen -
1. [gedaagde sub 1], wonende te Heerle, 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BESLOTEN VENNOOTSCHAP GOODWILL HOUDSTERMAATSCHAPPIJ PCPC-VBR, gevestigd te Rotterdam,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. N.C.M. Koch,
en onder zaak- en rolnummer 285485 / HA ZA 07-1430 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PEET-CPC BEHEER B.V., gevestigd te Rotterdam, eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.R. Maas,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ‘V’ BEHEER ROTTERDAM B.V., gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. N.C.M. Koch.
Partijen in de zaak onder rolnummer 07-1283 worden hierna aangeduid als [eiser sub 1], Peet Beheer, [gedaagde sub 1] en Houdstermaatschappij. Partijen in de zaak onder rolnummer 07-1430 worden hierna aangeduid als Peet Beheer en V Beheer.
[eiser sub 1] en Peet Beheer worden gezamenlijk ook wel aangeduid als [eisers] en [gedaagde sub 1], V Beheer en Houdstermaatschappij worden gezamenlijk ook wel aangeduid als [gedaagden]
1 Het verloop van het geding
in de zaak onder rolnummer 07-1283:
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
dagvaardingen van 25 april 2007, respectievelijk 26 april 2007, met producties;
conclusie van antwoord en van eis in reconventie in beide gevoegde zaken, met producties;
conclusie van repliek in conventie die tevens een wijziging van eis inhoudt, tevens van antwoord in reconventie in beide gevoegde zaken, met producties;
conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie in beide gevoegde zaken, met een productie;
conclusie van dupliek in reconventie in beide gevoegde zaken,
alsmede van:
stukken van de op 30 maart 2007 ten verzoeke van [eiser sub 1] en Peet Beheer en ten laste van [gedaagde sub 1] respectievelijk Houdstermaatschappij gelegde beslagen onder Fortis Bank Nederland N.V., Postbank N.V., ABN Amro Bank N.V., ING Bank N.V. en Coöperatieve Rabobank Roosendaal-Woensdrecht U.A.;
stukken van het op 30 maart 2007 ten verzoeke van [eiser sub 1] en Peet Beheer en ten laste van [gedaagde sub 1] gelegde beslag op het woonhuis van [gedaagde sub 1],
alsmede van:
- het vonnis van deze rechtbank van 5 september 2007 waarbij deze zaak is gevoegd met de zaak die bij deze rechtbank bekend is onder zaak- en rolnummer 285485 / HA ZA 07-1430, alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken.
in de zaak onder rolnummer 07-1430:
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
dagvaarding van 24 mei 2007;
conclusie van antwoord en van eis in reconventie in beide gevoegde zaken, met producties;
conclusie van repliek in conventie die tevens een wijziging van eis inhoudt, tevens van antwoord in reconventie in beide gevoegde zaken, met producties;
conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie in beide gevoegde zaken, met een productie;
conclusie van dupliek in reconventie in beide gevoegde zaken,
alsmede van:
stukken van de op 26 april 2007 ten verzoeke van Peet Beheer en ten laste van V Beheer gelegde beslagen onder Fortis Bank Nederland N.V., Postbank N.V., ABN Amro Bank N.V. en ING Bank N.V.;
stukken van het op 26 april 2007 ten verzoeke van Peet Beheer en ten laste van V Beheer gelegde beslag op aandelen,
alsmede van:
- het vonnis van deze rechtbank van 5 september 2007 waarbij deze zaak is gevoegd met de zaak die bij deze rechtbank bekend is onder zaak- en rolnummer 284192 / HA ZA 07-1283, alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken.
2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie in beide zaken
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 Op 4 februari 1999 is een schriftelijke overeenkomst gesloten door Peet Beheer, aangeduid als ‘Verkoopster’, [gedaagde sub 1] of een door hem nader aan te wijzen vennootschap aangeduid als ‘Koper’ en Houdstermaatschappij, aangeduid als ‘de Vennootschap’. Peet Beheer heeft bij die overeenkomst 200 door haar gehouden aandelen in het kapitaal van Houdstermaatschappij verkocht aan ‘Koper’, voor een koopsom van ƒ 4,6 miljoen. Bepaald is dat die koopsom niet opeisbaar is en vooralsnog door Koper schuldig zal worden gebleven zonder dat daarover rente verschuldigd is. Voorts is daarbij overeengekomen dat betaling van de koopsom zal plaatsvinden in jaarlijkse bedragen van ƒ 700.000,-- en is vastgelegd dat de wijze van betaling in een separate overeenkomst tussen partijen is geregeld.
2.2 Bij schriftelijke overeenkomst van 4 februari 1999 heeft [eiser sub 1] zijn eigendoms-aandeel in nader omschreven onroerende zaken aan Houdstermaatschappij verkocht voor een koopsom van ƒ 1 miljoen. Daarbij is bepaald dat de koopsom vooralsnog schuldig zal worden gebleven en zal worden geboekt in een rekening-courant met Houdstermaatschappij zonder dat daarover rente verschuldigd zal zijn. Bepaald is daarbij dat betaling van het rekening-courantsaldo waarvan die koopsom deel uitmaakt, tussen partijen is geregeld in een afzonderlijke overeenkomst.
2.3 Op 4 februari 1999 hebben partijen bij de onder 2.1 en 2.2 bedoelde overeenkomsten een afzonderlijke overeenkomst ondertekend, waarbij is geregeld hoe de betaling ter uitvoering van die overeenkomsten plaatsvindt. Die overeenkomst houdt, voor zover thans van belang, in:
“Artikel 1 Samenvoeging
1.1 De vordering van [eiser sub 1] op [gedaagde sub 1] zal administratief worden afgewikkeld door Houdstermaatschappij.
1.2 Houdstermaatschappij staat borg en is hoofdelijk aansprakelijk voor de hiervoor in lid 1 genoemde vordering.
1.3 Na de hiervoor bedoelde samenvoeging bedraagt de vordering van [eiser sub 1] op Houdstermaatschappij per heden ƒ 1.000.000,-- en van Beheer [Peet Beheer, opm. Rb.] op Houdstermaatschappij ƒ 4.600.000,--.
Artikel 2 Betaling 2.1 Ingaande januari 2000 zal telkenmale in januari van ieder kalenderjaar gedurende acht jaar een bedrag worden voldaan aan [eiser sub 1] respectievelijk Beheer van minimaal ƒ 700.000.-- (…) totdat in totaliteit een bedrag van ƒ 5.600.000,-- (…) is voldaan. 2.2 Partijen zien over en weer af van iedere vorm van renteberekening op welke wijze dan ook.”
2.4 Op 4 februari 1999 heeft Peet Beheer één aandeel in het kapitaal van Houdstermaatschappij verkocht en geleverd aan V Beheer tegen gelijktijdige betaling van een koopprijs gelijk aan de nominale waarde van dat aandeel van ƒ 100,--.
2.5 Houdstermaatschappij heeft in de maand januari van de jaren 2000 tot en met 2002 telkens ƒ 700.000,-- dan wel € 317.646,15 betaald aan Peet Beheer, tot een totaal van ƒ 2.1 miljoen.
2.6 Op 21 maart 2002 hebben [eiser sub 1], Peet Beheer, Houdstermaatschappij en [gedaagde sub 1] een addendum ondertekend waarbij de koopsom voor de aandelen als hiervoor bedoeld onder 2.1 is verlaagd tot ƒ 3.6 miljoen en de koopsom voor het eigendomsaandeel als hiervoor onder 2.2 bedoeld is verhoogd tot ƒ 2 miljoen. Voorts is daarbij vastgelegd dat het in artikel 2.1 van de hiervoor onder 2.3 bedoelde overeenkomst vermelde bedrag van ƒ 5,6 miljoen ongewijzigd blijft, met dien verstande dat de daar omschreven betalingen van ƒ 700.000,-- per jaar steeds tijdig hebben plaatsgevonden door Houdstermaatschappij aan Peet Beheer.
2.7 In de maand december van de jaren 2002, 2003, 2005 en 2005 heeft V Beheer telkens een bedrag van € 317.646,15 (de tegenwaarde van ƒ 700.000,--) betaald aan Peet Beheer. 2.8 Op 30 november 2004 is tussen Peet Beheer (daarbij aangeduid als: Peet), V Beheer (daarbij aangeduid als V) en Houdstermaatschappij (daarbij aangeduid als Goodwill) een overeenkomst gesloten betreffende een earn-out regeling ten gunste van Peet Beheer en V Beheer, die deel uitmaakte van een koopovereenkomst betreffende het aandelenkapitaal van Assurantiekantoor voor het Vervoer B.V. Deze overeenkomst houdt, voor zover thans van belang, in als volgt:
“(…)
in verband met het feit, dat Peet en V sedert 22 september 1998 onderhandelingen hebben gevoerd over onder andere de overname door V van de door Peet gehouden aandelen in het kapitaal van Goodwill, is bedoelde earn out regeling tot op heden niet tot uitkering gekomen;
Peet en V hebben inmiddels integraal overeenstemming bereikt, zodat ook de kwestie van de earn out kan worden afgewikkeld;
verklaren als volgt te zijn overeengekomen:
Artikel 1 Peet doet afstand van iedere aanspraak met betrekking tot de door Goodwill te betalen earn out in verband met het feit, dat die aanspraak reeds verwerkt is in de door V aan Peet te betalen/betaalde koopsom voor de door Peet gehouden aandelen in het kapitaal van Goodwill.
(…)”
2.9 Van de door Peet Beheer gehouden 200 aandelen in het kapitaal van Houdstermaatschappij zijn bij notariële akten aandelen geleverd aan V Beheer zulks telkens, naar luid van die akten, ter uitvoering van een daar steeds nader omschreven koopovereenkomst tussen Peet Beheer als verkoper en V Beheer als koper, als volgt:
op 13 november 2003: 44 aandelen, alsmede 4/9e aandeel;
op 14 september 2004: 38 aandelen, alsmede 5/9e aandeel;
op 2 februari 2005: 38 aandelen, alsmede 9/10e aandeel;
op 6 november 2006: 38 aandelen, alsmede 9/10e aandeel,
te weten in totaal 169 aandelen en 8/10e aandeel.
2.10 Een aangetekend schrijven van 14 februari 2007 van [eiser sub 1] aan V Beheer, ter attentie van [gedaagde sub 1], houdt onder meer in:
“(…) Hierbij kom ik terug op ons telefoongesprek van 2 dezer, waarbij je mij op de hoogte bracht van je besluit het door jou aan mij verschuldigde bedrag ad EUR 317.000,- voorlopig niet te betalen. Als reden (?) voerde je aan dat mijn naam voorkomt in de diverse rapporten van de door jou ingeschakelde bureau’s inzake het conflict met een aantal van mijn familieleden/jouw (voormalige) werknemers, waar ik overigens volkomen buiten sta.
(…)
Het bovenstaande is voor mij aanleiding je vriendelijk doch dringend te verzoeken het mij toekomende bedrag op korte termijn op mijn rekening te doen bijschrijven.
(…)”
2.11 Bij brief van 8 maart 2007 heeft [gedaagde sub 1] aan [eiser sub 1] bericht dat de verzochte betaling niet zal worden uitgevoerd op de volgende grond:
“(…) De van toepassing zijnde koop/verkoopovereenkomsten in dezen geven aan dat ‘Deze koopsom is niet opeisbaar en zal vooralsnog door Koper schuldig worden gebleven zonder dat daarover te eniger tijd rente verschuldigd is of zal worden.’
(…)”
2.12 Bij vonnis in kort geding van 13 juli 2007 zijn [eiser sub 1] en Peet Beheer op vordering van [gedaagde sub 1] en Houdstermaatschappij veroordeeld tot gedeeltelijke opheffing van de in deze zaken gelegde beslagen en wel voor zover het betreft het beslag op het woonhuis van [gedaagde sub 1], met afwijzing van het meer of anders gevorderde.
2.13 Nadat het onder 2.12 bedoelde vonnis was gewezen is tussen partijen een regeling getroffen om te komen tot het opheffen van de overige beslagen. De beslagen zijn ter uitvoering daarvan opgeheven op 4 oktober 2007. [gedaagden] heeft op die datum aan [eisers] € 351.631,58 betaald, waarin begrepen zijn bedragen ter zake van tot dat moment vervallen proceskosten in deze gevoegde zaken en het onder 2.12 bedoelde kort geding, en [gedaagden] heeft een bankgarantie doen stellen ten gunste van [eisers] voor een bedrag van ruim € 48.000,--.
2.14 Bij notariële akte van 4 oktober 2007 heeft Peet Beheer, naar luid van die akte: ter uitvoering van een op 4 februari 1999 tussen Peet Beheer en V Beheer gesloten koopovereenkomst de resterende 39 aandelen en tweemaal 1/10e aandeel in het kapitaal van Houdstermaatschappij geleverd aan V Beheer.
3 De vorderingen in conventie
in de zaak met rolnummer 07-1283
De gewijzigde vordering van [eiser sub 1] en Peet Beheer luidt – enigszins verkort weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde sub 1] en Houdstermaatschappij hoofdelijk zal veroordelen aan [eiser sub 1] en Peet Beheer € 4.125,05 te betalen, met veroordeling van [gedaagde sub 1] en Peet Beheer in de kosten van het geding, waaronder die in het voegingsincident, alsmede tot betaling van nakosten ad € 205,-- dan wel, indien betekening dient plaats te vinden, ad € 273,--, met bepaling dat wettelijke rente verschuldigd zal zijn over de proceskosten indien betaling daarvan niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis heeft plaatsgevonden.
in de zaak met rolnummer 07-1430
De gewijzigde vordering van Peet Beheer luidt – enigszins verkort weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad V Beheer zal veroordelen aan Peet Beheer € 4.125,05 te betalen, met veroordeling van V Beheer in de kosten van het geding, waaronder die in het voegingsincident, alsmede tot betaling van nakosten ad € 205,-- dan wel, indien betekening dient plaats te vinden, ad € 273,--, met bepaling dat wettelijke rente verschuldigd zal zijn over de proceskosten indien betaling daarvan niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis heeft plaatsgevonden.
De grondslag van de vorderingen
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten hebben [eiser sub 1] en Peet Beheer aan hun – gewijzigde – vorderingen in de gevoegde zaken de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 [gedaagde sub 1] is ook na sommatie in gebreke gebleven de op grond van de onder 2.3 bedoelde overeenkomst verschuldigde laatst opeisbaar geworden termijn van – omgerekend ¬– € 317.646,15 aan [eiser sub 1] hetzij aan Peet Beheer te voldoen.
3.2 Op grond van die overeenkomst is Houdstermaatschappij als borg en hoofdelijk medeschuldenaar tot betaling gehouden. 3.3 Indien het buiten deze procedures door [gedaagden] zonder goede grond ingenomen standpunt juist is dat V Beheer moet worden aangemerkt als wederpartij van [eisers], dan is V Beheer de partij die in de plaats van [gedaagde sub 1] jegens [eisers] gehouden was tot betaling van de laatste termijn van € 317.646,15.
3.4 Naast betaling van die laatste termijn heeft [eisers] op grond van de wet aanspraak op vergoeding buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, alsmede van de proceskosten, waaronder begrepen de kosten van de gelegde beslagen. 3.5 Nu met de onder 2.13 bedoelde betalingen de vorderingen van [eisers] nagenoeg volledig zijn voldaan op de wijze als nader gespecificeerd in de conclusie van repliek in conventie, met inbegrip van wettelijke rente tot en met 16 juli 2007, resteert nog aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente over € 317.646,15 vanaf 17 juli 2007 tot en met 3 oktober 2007 en op een vergoeding van de proceskosten te rekenen vanaf het voegingsincident, alsmede van de nakosten, welke vergoeding bij uitblijven van tijdige betaling vermeerderd dient te worden met de wettelijke rente.
4 Het verweer in conventie in beide zaken
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [gedaagde sub 1] en Peet Beheer in de kosten van het betreffende geding.
[gedaagde sub 1], Houdstermaatschappij en V Beheer hebben daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 Bij de verkoop van de aandelen van Peet Beheer in Houdstermaatschappij is, anders dan ten aanzien van de verkoop van het aandeel in de onroerende zaken, geen opeisbare schuld uit hoofde van de schuldig gebleven koopsom ontstaan; de koper nam in dat verband slechts de inspanning op zich jaarlijkse betalingen te doen van ƒ 700.000,--.
Zodra de betalingen die betrekking hadden op de koop van het aandeel in de onroerende zaken was voldaan, verviel dan ook de borgstelling en de hoofdelijke aansprakelijkheid van Houdstermaatschappij. 4.2 Nadat de koopsom voor de onroerende zaak was voldaan, zijn betalingen in mindering op het niet opeisbare deel van de koopsom gedaan door V Beheer, die in de plaats was getreden van [gedaagde sub 1] als koper van de aandelen in Houdstermaatschappij. Partijen hebben ook dienovereenkomstig gehandeld, nu de door Peet Beheer verkochte aandelen in Houdstermaatschappij uitsluitend zijn geleverd aan V Beheer, en V Beheer de partij is die steeds de koopsom voor de overgedragen aandelen heeft betaald.
4.3 Na de onder 2.13 bedoelde betalingen, waarvan het deel boven € 317.646,15 onder protest is gedaan, heeft [eisers] niets meer van [gedaagde sub 1] te vorderen.
4.4 [eisers] heeft ten onrechte [gedaagde sub 1] en Houdstermaatschappij aangesproken, omdat alleen V Beheer een – niet opeisbare – betalingsverplichting had. 4.5 [eiser sub 1] in privé komt geen enkel vorderingsrecht toe; slechts voor Peet Beheer resteerde na betaling voor de onroerende zaak een – niet-opeisbare – vordering ter zake van de koopsom voor de aandelen. 4.6 Een gemeenschap van schuldeisers en/of schuldenaren is nimmer beoogd; dat blijkt ook uit de omstandigheid dat de ontvlechting van de samenwerking in een groot aantal afzonderlijke overeenkomsten is vastgelegd. 4.7 Uitdrukkelijk is overeengekomen dat geen rentevergoeding verschuldigd is of zal worden. Voorts geldt dat na eiswijziging tweemaal, namelijk in elk van beide gevoegde zaken, een rentevergoeding wordt gevorderd.
5 De vordering in reconventie in beide zaken
De vordering van [gedaagden] luidt – enigszins verkort weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I voor recht zal verklaren dat de door [eiser sub 1] en Peet Beheer ten laste van [gedaagde sub 1] en/of Houdstermaatschappij en/of V Beheer gelegde beslagen onrechtmatig zijn;
II voor recht zal verklaren dat [eiser sub 1] en Peet Beheer dientengevolge schadeplichtig zijn jegens [gedaagde sub 1], Houdstermaatschappij en V Beheer;
III [eiser sub 1] en Peet Beheer te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde sub 1], Houdstermaatschappij en V Beheer schadevergoeding te betalen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2007 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [eiser sub 1] en Peet Beheer in de kosten van het geding.
Aan deze vordering heeft [gedaagden], naast hetgeen in conventie als verweer is aangevoerd, de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
5.1 Omdat [eiser sub 1] geen, en Peet Beheer geen opeisbare vordering kan geldend maken, zijn de gelegde beslagen onrechtmatig.
5.2 [gedaagden] heeft door de beslagen grote schade geleden. De naam van [gedaagde sub 1] is in ernstige mate aangetast. Door de beslagen wilde de Rabobank geen kredieten meer verstrekken en wilde ING Bank de relatie met [gedaagde sub 1] beëindigen.
5.3 De beslagen op de aandelen in Houdstermaatschappij hebben ertoe geleid dat gesprekken met derden omtrent vergaande samenwerking en deelname in het kapitaal zijn afgebroken.
5.4 Om te kunnen voorzien in een liquiditeitsbehoefte moest door Houdstermaatschappij en [gedaagde sub 1] een gezamenlijke onroerende zaak worden verkocht, hetgeen een schadepost heeft opgeleverd. 5.5 Omdat de omvang van de schade als gevolg van de beslagen nog niet precies kan worden vastgesteld, wordt thans volstaan met een vordering tot het geven van een verklaring voor recht, met verwijzing naar de schadestaatprocedure.
6 Het verweer in reconventie in beide zaken
Het verweer van [eiser sub 1] en Peet Beheer strekt tot afwijzing van de vordering, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en Houdstermaatschappij in de zaak onder rolnummer 07-1283, en met veroordeling van V Beheer in de zaak onder rolnummer 07-1430 in de kosten van het geding, met bepaling dat de wettelijke rente verschuldigd zal zijn over de proceskosten indien betaling niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis zal hebben plaatsgevonden, een en ander zoveel mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Naast hetgeen [eisers] in conventie heeft betoogd, heeft zij daartoe het volgende aangevoerd:
6.1 Nu er sprake was van opeisbare slottermijn, had [eisers] het recht de vordering tot betaling daarvan te verzekeren door het leggen van de beslagen. 6.2 [gedaagden] heeft geen schade geleden als gevolg van de beslagen en zij heeft niets ondernomen eventuele schade te beperken. 7 De beoordeling
in conventie in beide gevoegde zaken
7.0 Gelet op de nauwe samenhang tussen beide gevoegde zaken zullen deze zoveel mogelijk gezamenlijk worden behandeld.
Wie is ‘koper’ van de aandelen?
7.1 Wat betreft de koop van de aandelen stelt [eisers] zich primair op het standpunt dat [gedaagde sub 1] als koper heeft te gelden en zij wijst daartoe op de onder 2.1 bedoelde overeenkomst waarin [gedaagde sub 1] primair als koper is vermeld en zij stelt dat [gedaagde sub 1] nimmer een vennootschap als koper heeft aangewezen, zodat [gedaagde sub 1] blijvend als koper zou moeten worden aangemerkt. 7.2 Naar het oordeel van de rechtbank wijst de vermelding van [gedaagde sub 1] ‘of een nader door hem aan te wijzen vennootschap’ als koper wordt aangemerkt erop dat [gedaagde sub 1] bij het aangaan van deze overeenkomst hetzij voor zichzelf, hetzij voor een nader te noemen meester in de zin van het bepaalde in artikel 3:67 lid 1 BW is opgetreden.
7.3 In dit verband heeft [eisers] bestreden dat V Beheer kan worden aangemerkt als de inmiddels nader genoemde meester omdat van een uitdrukkelijke aanwijzing geen sprake is geweest en aanwijzing, anders dan artikel 3:67 lid 1 BW voor zover thans van belang voorschrijft, niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. De sanctie die het bepaalde in het tweede lid van dat artikel stelt op het uitblijven van een tijdige aanwijzing is dat de handelende partij in beginsel geacht wordt de overeenkomst voor zichzelf te hebben aangegaan. 7.4 [eisers] wordt niet gevolgd in haar standpunt. Alle in de loop van de tijd door Peet Beheer geleverde pakketten aandelen zijn geleverd aan V Beheer, zulks telkens, zo is vermeld in de akten van levering, ter uitvoering van een daartoe tussen Peet Beheer en V Beheer gesloten koopovereenkomst. V Beheer is vervolgens ook telkens de partij geweest die een met die levering corresponderende betaling aan Peet Beheer heeft voldaan.
Die gang van zaken wettigt de conclusie dat inderdaad V Beheer moet worden aangemerkt als de nader aangewezen vennootschap in de zin van de onder 2.1 bedoelde overeenkomst. Feiten of omstandigheden die in dit opzicht tot een ander oordeel kunnen leiden, zijn gesteld noch aannemelijk geworden. Weliswaar heeft uitvoering van de onder 2.1 bedoelde koopovereenkomst geruime tijd op zich laten wachten, nu levering van het eerste pakket aandelen eerst op 13 november 2003 heeft plaatsgevonden en een eerste betaling van € 317.646,15 door V Beheer aan Peet Beheer eerst in december 2002 plaatsvond, doch daarmee is niet reeds gegeven dat de termijn waarop in ieder geval duidelijk werd dat niet [gedaagde sub 1], maar V Beheer als koper moet worden aangemerkt niet als redelijk jegens [eisers] kan worden aangemerkt. Van [eisers] had ten minste verwacht mogen worden dat zij zou hebben uiteengezet in welk opzicht zij in haar belangen is geschaad doordat in dit onderdeel van de ontvlechting van de samenwerking tussen [eisers] enerzijds en [gedaagden] anderzijds mogelijk niet eerder dan met het passeren van de eerste onder 2.9 bedoelde akten is vastgesteld dat V Beheer uiteindelijk de kopende partij was. Die toelichting is niet gegeven en het primaire standpunt van [eisers] in dit geding dat niet V Beheer, maar [gedaagde sub 1] als koper moet worden aangemerkt, laat zich zonder nadere toelichting ook niet goed rijmen met de omstandigheid dat in de onder 2.8 bedoelde akte mede door Peet Beheer tot uitdrukking is gebracht dat V Beheer de partij is die de aandelen in Houdstermaatschappij van Peet Beheer overneemt. Ook die toelichting is niet gegeven.
De rechtbank gaat er daarom bij de verdere beoordeling, temeer nu partijen daarnaar ook hebben gehandeld, vanuit dat niet [gedaagde sub 1], maar V Beheer heeft te gelden als de nader door [gedaagde sub 1] aangewezen vennootschap die optreedt als koper van de aandelen in Houdstermaatschappij. Dat brengt met zich dat de vordering in de zaak onder rolnummer 07-1283 voor zover gericht tegen [gedaagde sub 1] ongegrond en dus niet toewijsbaar is. Hetgeen omtrent een eventuele contractsoverneming op de voet van artikel 6:159 BW is aangevoerd, behoeft bij deze stand van zaken geen bespreking meer.
De positie van [eiser sub 1]
7.5 Op 4 februari 1999 was er sprake van twee koopovereenkomsten: één betreffende het aandeel in onroerende zaken, waarbij [eiser sub 1] verkoper was en Houdstermaatschappij koopster, en één betreffende de aandelen in Houdstermaatschappij die werden verkocht door Peet Beheer aan [gedaagde sub 1] of een door hem te noemen vennootschap. Ook op die dag is de onder 2.3 aangehaalde overeenkomst aangegaan die, zoals is vermeld in het opschrift van het eerste artikel daarvan, samenvoeging van de vorderingen ter zake van beide koopovereenkomsten bewerkstelligt tot één door Houdstermaatschappij te administreren totaalschuld, die in gedeelten aan [eiser sub 1] respectievelijk Peet Beheer zal moeten worden voldaan.
7.6 Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee een prestatie tot stand gebracht die, zoals bedoeld in artikel 6:15 BW aan twee of meer schuldeisers verschuldigd is en ten aanzien waarvan beide schuldeisers gezamenlijk één vorderingsrecht hebben. Dat blijkt ook daaruit, dat Houdstermaatschappij zich als borg en hoofdelijk medeschuldenaar voor het totaal van de schuld van ƒ 5,6 miljoen heeft verbonden. Voorts wordt daarvoor steun gevonden in de omstandigheid dat partijen in een later stadium bij de onder 2.6 bedoelde overeenkomst, terwijl de jaarlijkse betalingen van ƒ 700.000,-- al driemaal hadden plaatsgevonden, de verdeling van de componenten van dat totaal van ƒ 5,6 miljoen over koopprijs voor het aandeel in de onroerende zaken en voor de aandelen in het kapitaal van Houdstermaatschappij aanzienlijk hebben gewijzigd, daarbij vastleggend dat de tot dan toe door Houdstermaatschappij betaalde bedragen – waarvan het totaal ruimschoots uitging boven de oorspronkelijk met haar overeengekomen koopprijs voor het door haar gekochte aandeel in de onroerende zaken – werden aangemerkt als tijdige betalingen in de zin van de onder 2.3 bedoelde overeenkomst van samenvoeging. 7.7 Die overeenkomst van samenvoeging heeft dan ook bewerkstelligd dat [eiser sub 1], ook voor zover het betalingen betreft die de (nader) overeengekomen waarde van het door hem verkochte aandeel in de onroerende zaken overtreft, samen met Peet Beheer daaraan te ontlenen aanspraken op betalingen heeft behouden.
De positie van Houdstermaatschappij naast V Beheer
7.8 In dit geding is tussen partijen niet in geschil dat Houdstermaatschappij zich bij de onder 2.3 bedoelde overeenkomst rechtsgeldig als borg en hoofdelijk medeschuldenaar heeft verbonden voor de samengevoegde vorderingen. Daarvan zal bij de verdere beoordeling dan ook worden uitgegaan. 7.9 Wel heeft [gedaagden] aangevoerd dat de borgstelling en de hoofdelijke verbondenheid van Houdstermaatschappij is vervallen zodra de betalingen die betrekking hadden op het aandeel in de onroerende zaken waren voldaan. De tekst van de onder 2.3 bedoelde overeenkomst houdt evenwel geen beperking in van de strekking of de duur van de door Houdstermaatschappij op zich genomen verplichtingen uit borgtocht en hoofdelijkheid. Een beperking als door [gedaagden] bepleit ligt ook niet voor de hand, nu deze hoofdelijkheid en borgstelling nu juist zijn aangegaan ter gelegenheid van de overeenkomst waarbij een gezamenlijk vorderingsrecht als bedoeld in artikel 6:15 BW tot stand is gebracht. Feiten of omstandigheden die niettemin tot een andere conclusie zouden kunnen leiden zijn niet gesteld. Dat Mazars blijkens de door [gedaagde sub 1] als productie 3a overlegde verklaring wel tot een andere conclusie is gekomen, kan aan het vorenstaande niet afdoen, al was het maar omdat uit die verklaring volgt dat deze in essentie uitsluitend is gegrond op de aan Mazars door [gedaagde sub 1] uiteengezette interne toerekeningsmetho-diek voor de verrichte jaarbetalingen van ƒ 700.000,-- dan wel het equivalent daarvan in euro’s.
7.10 Er wordt daarom bij de verdere beoordeling van uitgegaan dat, voor zover thans van belang, de hoofdelijke verbondenheid van Houdstermaatschappij de gehele samengevoegde schuld als bedoeld in de onder 2.3 aangehaalde overeenkomst betreft. Dat brengt met zich dat Houdstermaatschappij, naast de nader door [gedaagde sub 1] genoemde meester, hoofdelijk aansprakelijk was voor betalingen waartoe de onder 2.3 bedoelde overeenkomst verplichtte. Opeisbare vordering op V Beheer en Houdstermaatschappij?
7.11 [gedaagde sub 1] heeft gemotiveerd weersproken dat de laatste termijn van € 317.646,15 waarvan [eisers] aanvankelijk in dit geding betaling vorderde opeisbaar was. Dat verweer wordt verworpen.
7.12 Uit de koopovereenkomst als bedoeld onder 2.1 kan niet meer of anders worden afgeleid dan dat de koopsom voor de aandelen weliswaar niet ineens opeisbaar is, maar daaraan is ook toen al toegevoegd dat op de koper de verplichting rust in mindering op die koopsom jaarlijks een betaling van ten minste ƒ 700.000,-- te doen. In de overeenkomst van samenvoeging als bedoeld onder 2.3 is nader bepaald dat die jaarlijkse betalingen in januari dienen plaats te vinden. Er is op grond van de aan de orde zijnde en overlegde overeenkomsten dan ook geen reden om aan te nemen dat die deelbetalingen niettemin niet steeds in januari opeisbaar zouden zijn. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn niet gesteld.
7.13 Bij de verdere beoordeling wordt er dan ook vanuit gegaan dat ook de laatste termijn van € 317.646,15 op het moment dat [eiser sub 1] en Peet Beheer daarvan betaling verlangden een opeisbare vordering betrof.
De vordering zoals deze thans luidt
7.14 Thans is, na de onder 2.13 bedoelde betaling, uitsluitend nog de vraag aan de orde of [eiser sub 1] en Peet Beheer gezamenlijk nog aanspraak hebben op de wettelijke rente over die laatste termijn en wel over de periode vanaf 17 juli 2007 tot en met 31 oktober 2007 ad € 4.125,05. Met recht heeft [gedaagde sub 1] erop gewezen dat in ieder geval niet, zoals in de gewijzigde eis besloten ligt, een veroordeling tot betaling van tweemaal dat bedrag behoort te volgen. 7.15 Op gronden zoals hiervoor is overwogen, diende de laatste termijn ad € 317.646,15 uiterlijk in januari 2007 te zijn voldaan. Betaling is toen uitgebleven tot 4 oktober 2007. Weliswaar is, zoals [gedaagde sub 1] met recht heeft aangevoerd, overeengekomen dat over de koopsom geen rentevergoeding berekend zal worden, maar dat laat onverlet dat een schuldeiser, indien overigens aan de voorwaarden daarvoor is voldaan, bij niet tijdige nakoming recht heeft op vergoeding van vertragingsschade door de tekortschietende wederpartij. Op grond van het bepaalde in artikel 6:119 BW komt aan de schuldeiser in een dergelijk geval als vergoeding voor geleden schade als gevolg van de vertraging in de betaling de wettelijke rente toe over de betreffende som, berekend over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest.
7.16 Vaststaat dat deze laatste termijn is voldaan op 4 oktober 2007, vermeerderd met onder meer de tot 17 juli 2007 vervallen wettelijke rente. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, hebben [eiser sub 1] en Peet Beheer gezamenlijk nog aanspraak op betaling van de vanaf 17 juli 2007 tot en met 3 oktober 2007 vervallen wettelijke rente, tot betaling waarvan V Beheer en Houdstermaatschappij hoofdelijk jegens hen gehouden zijn. Niet weersproken is dat het daarbij om een bedrag van € 4.125,15 gaat. Daarvan zal dan ook worden uitgegaan. Slotsom en kosten
7.17 Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt met zich dat in de gevoegde zaken V Beheer en Houdstermaatschappij hoofdelijk dienen te worden veroordeeld tot betaling van € 4.125,15 aan [eiser sub 1] en Peet Beheer gezamenlijk. Houdstermaatschappij en V Beheer zullen als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten die worden vastgesteld op de wijze zoals in hierna in de beslissing nader is omschreven, waarbij is uitgegaan van het oorspronkelijke belang van deze zaken. De rechtbank gaat er voorts vanuit dat betalingen die voor proceskosten in deze gevoegde zaken reeds door [gedaagde sub 1] in oktober 2007 zijn voldaan, op de thans toegekende bedragen ter zake van proceskosten in mindering strekken.
De vordering tegen [gedaagde sub 1] in privé zal worden afgewezen. [eiser sub 1] en Peet Beheer zijn in zoverre als de in het ongelijk gestelde partij aan te merken en zij zullen daarom worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1], eveneens gerelateerd aan het oorspronkelijke belang van de zaak.
7.18 Tegen de medegevorderde veroordeling tot vergoeding van nakosten en tegen de medegevorderde wettelijke rente over de proceskosten is geen afzonderlijk verweer gevoerd. Deze onderdelen van de vordering zullen worden toegewezen op de wijze als in de beslissing is geformuleerd.
in reconventie in beide gevoegde zaken
7.19 Gelet op de nauwe samenhang tussen de vorderingen in reconventie in beide gevoegde zaken, zullen deze zoveel mogelijk gezamenlijk worden behandeld en beslist.
7.20 Met hetgeen in conventie is overwogen en beslist, staat vast [eiser sub 1] en Peet Beheer, anders dan [gedaagde sub 1] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, wel een opeisbare vordering hadden op V Beheer en haar hoofdelijk medeschuldenaar Houdstermaatschappij. In het ontbreken van een dergelijk vorderingsrecht kan daarom geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de ten verzoeke van [eiser sub 1] en Peet Beheer, respectievelijk Peet Beheer, ten laste van Houdstermaatschappij, respectievelijk ten laste van V Beheer gelegde beslagen onrechtmatig zouden zijn. Nu overigens geen gronden zijn aangevoerd die tot de slotsom kunnen leiden dat die beslagen onrechtmatig zouden zijn, wordt de vordering in reconventie in zoverre afgewezen. 7.21 Anders ligt dat ten aanzien van de beslagen die ten laste van [gedaagde sub 1] op verzoek van [eiser sub 1] en Peet Beheer zijn gelegd. Op gronden als hiervoor overwogen moet immers de conclusie zijn dat de inbreuk die daarmee op rechten van [gedaagde sub 1] is gemaakt niet gelegitimeerd wordt door het daaraan ten grondslag gelegde vorderingsrecht. Daarmee is gegeven dat die beslagen onrechtmatig zijn jegens [gedaagde sub 1]. Bijzondere, hier niet aan de orde zijnde omstandigheden daargelaten, zijn [eiser sub 1] en Peet Beheer als beslagleggers wier beslag ten onrechte is gelegd, op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk jegens [gedaagde sub 1] op wiens recht de beslagen inbreuk hebben gemaakt. De daardoor veroorzaakte schade dienen [eiser sub 1] en Peet Beheer aan [gedaagde sub 1] te vergoeden.
7.22 Aan de hand van de in dit geding voorhanden zijnde gegevens kan de omvang van de schade die [gedaagde sub 1] in privé heeft geleden als gevolg van het beslag op zijn woonhuis en/of de door hemzelf aangehouden bankrekeningen niet worden vastgesteld. Wel heeft [gedaagde sub 1] voldoende aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van een of meer van die beslagen mogelijk schade heeft geleden. Daarom zal een veroordeling tot vergoeding van schade op te maken bij staat op de voet van het bepaalde in artikel 612 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden uitgesproken. In de schadestaatprocedure kan ook het verweer omtrent onvoldoende inspanningen tot beperking van de schade nader aan de orde komen.
7.23 De vordering in reconventie zal in zoverre worden toegewezen.
7.24 In de zaak onder rolnummer 07-1283 moeten [eiser sub 1] en Peet Beheer jegens [gedaagde sub 1] als de in het ongelijk gestelde partij worden aangemerkt en zij zullen daarom worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie aan de zijde van Van de Vijeijken,op de wijze zoals in de beslissing is vastgesteld.
7.25 In de zaak onder rolnummer 07-1283 moet Houdstermaatschappij in reconventie jegens [eiser sub 1] en Peet Beheer als de in het ongelijk gestelde partij worden aangemerkt. Zij zal in zoverre de proceskosten in reconventie aan de zijde van [eiser sub 1] en Peet Beheer hebben te vergoeden op de hierna vermelde wijze.
7.26 In de zaak onder rolnummer 07-1430 moet V Beheer jegens Peet Beheer als de in het ongelijk gestelde partij worden aangemerkt. Zij zal daarom worden veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie aan de zijde van Peet Beheer.
8 De beslissing
De rechtbank,
in conventie
in beide gevoegde zaken:
- veroordeelt Houdstermaatschappij en V Beheer hoofdelijk om aan [eiser sub 1] en Peet Beheer gezamenlijk € 4.125,05 (vierduizend honderdvijfentwintig euro en vijf cent) te betalen, des dat de één betalende de ander in zoverre zal zijn bevrijd;
in de zaak onder rolnummer 07-1283:
- wijst de vordering van [eiser sub 1] en Peet Beheer op [gedaagde sub 1] af;
- veroordeelt [eiser sub 1] en Peet Beheer in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot aan deze uitspraak vastgesteld op nihil aan verschotten en € 2.000,-- aan salaris voor de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, ingaande veertien dagen na de dag van de uitspraak van dit vonnis;
- veroordeelt Houdstermaatschappij in de kosten van het geding aan de zijde van [eiser sub 1] en Peet Beheer vastgesteld op € 5.908,-- aan verschotten, de kosten van de beslagen ten laste van Houdstermaatschappij daaronder begrepen, en € 3.000,-- aan salaris voor de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, ingaande veertien dagen na de dag van de uitspraak van dit vonnis;
- veroordeelt Houdstermaatschappij, indien zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de ten haren laste en ten gunste van [eiser sub 1] en Peet Beheer uitgesproken veroordeling in de proceskosten voldoet, tot betaling aan [eiser sub 1] en Peet Beheer gezamenlijk van € 131,-- aan nakosten, verhoogd met € 68,-- aan betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen na aanzegging van de nakosten aan Houdstermaatschappij tot aan de dag der algehele voldoening;
in de zaak onder rolnummer 07-1430:
- veroordeelt V Beheer in de kosten van het geding aan de zijde van Peet Beheer tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 5.891,42 aan verschotten, de kosten van de ten laste van V Beheer gelegde beslagen daaronder begrepen en € 4.000,-- aan salaris voor de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, ingaande veertien dagen na de dag van de uitspraak van dit vonnis;
- veroordeelt V Beheer, indien zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de ten haren laste en ten gunste van Peet Beheer uitgesproken veroordeling in de proceskosten voldoet, tot betaling aan Peet Beheer gezamenlijk van € 131,-- aan nakosten, verhoogd met € 68,-- aan betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen na aanzegging van de nakosten aan V Beheer tot aan de dag der algehele voldoening;
in beide gevoegde zaken:
- verklaart dit vonnis, voor zover het de daarbij uitgesproken veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
in reconventie
in de zaak onder rolnummer 07-1283
- wijst de vordering van Houdstermaatschappij af;
- veroordeelt Houdstermaatschappij in de kosten van het geding tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser sub 1] en Peet Beheer vastgesteld op nihil aan verschotten en € 452,-- aan salaris voor de advocaat;
- verklaart voor recht dat de door [eiser sub 1] en Peet Beheer ten laste van [gedaagde sub 1] gelegde beslagen onrechtmatig zijn;
- verklaart voor recht dat [eiser sub 1] en Peet Beheer dientengevolge schadeplichtig zijn jegens [gedaagde sub 1];
- veroordeelt [eiser sub 1] en Peet Beheer om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde sub 1] schadevergoeding te betalen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
veroordeelt [eiser sub 1] en Peet Beheer in de kosten van het geding in reconventie tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde sub 1] vastgesteld op nihil aan verschotten en € 452,-- aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voor zover het de daarbij uitgesproken veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
in de zaak onder rolnummer 07-1430
- wijst de vordering van V Beheer af;
- veroordeelt V Beheer in de kosten van het geding tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser sub 1] en Peet Beheer vastgesteld op nihil aan verschotten en € 452,-- aan salaris voor de advocaat;
- verklaart dit vonnis, voor zover het de daarbij uitgesproken veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen.
Uitgesproken in het openbaar.
196